2 De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: van 13 juli 2011 tot en met 20 januari 2014 met een ander feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] B.V. (als deel uitmakende van de [bedrijven] CS) opzettelijk indienen van onjuiste of onvolledige aangiften omzetbelasting zodat te weinig belasting werd geheven;
feit 2: van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2013 opzettelijk samen met anderen vervoersdocumenten en/of facturen/Rechnungen en/of koopovereenkomsten valselijk heeft opgemaakt en/of heeft doen/laten opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen/laten vervalsen dan wel subsidiair samen met een ander daaraan feitelijke leiding heeft gegeven;
feit 3: van 1 januari 2010 tot en met 18 mei 2016 opzettelijk samen met anderen de bedrijfsadministraties van een of meer rechtspersonen valselijk heeft opgemaakt of heeft laten opmaken dan wel subsidiair samen met een ander daaraan feitelijke leiding heeft gegeven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
[bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] B.V. (als deel
uitmakende van de [bedrijven]
CS) op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
13 juli 2011 tot en met 20 januari 2014, in ieder geval van 2011 tot en met
2014 in de gemeente(n) Dinkelland en/of Enschede en/of Apeldoorn en/of
(elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk:
(een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene
wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting
over het tweede kwartaal 2011 en/of derde kwartaal 2011 en/of vierde kwartaal
2011 en/of eerste kwartaal 2012 en/of tweede kwartaal 2012 en/of derde
kwartaal 2012 en/of vierde kwartaal 2012 en/of eerste kwartaal 2013 en/of
tweede kwartaal 2013 en derde kwartaal 2013 en/of vierde kwartaal 2013,
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft/hebben die [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3]
B.V. (als deel uitmakende van de [bedrijven]
CS) (telkens) opzettelijk op de/het bij
de inspecteur der belastingen te Apeldoorn en/of (elders) in Nederland
ingeleverde/ingediende aangiftebiljet(ten) over één of meer van genoemde
kwartalen een te laag belastbaar bedrag, althans een te laag bedrag aan
belasting opgegeven en/of een een te hoog bedrag aan voorbelasting opgegeven,
terwijl dat/die feit(en) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd
geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte al dan
niet tezamen met een ander of anderen (telkens) opdracht heeft gegeven, dan
wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte al dan niet
tezamen met een ander of anderen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
2. Primair
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2010
tot en met 31 december 2013 in de gemeente Dinkelland en/of (elders) in
Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [bedrijf 2]
B.V. en/of [bedrijf 3] B,V, en/of [bedrijf 4] GmbH en/of [bedrijf 5]
GmbH en/of [bedrijf 6] GmbH en/of met
enige (andere) natuurlijke en/of rechtspersoon, althans alleen, (telkens):
één of meer geschriften die/dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit
te dienen, te weten een (grote) hoeveelheid vervoersdocumenten en/of
facturen/Rechnungen en/of koopovereenkomsten en/of enig (ander) geschrift (zie
proces-verbaal bijlage DOC-793; blz. 5636) -waaronder-:
a. twee, althans één of meer vervoersdocumenten
(Transporterklärung/Bestätigung innergemeinschaftlichen Lieferung) gedateerd
06-10-2011 met betrekking tot een VW Transporter (chassisnummer
[chassisnummer 1] ) en/of een VW Transporter (chassisnummer [chassisnummer 2] )
en/of een VW Transporter (chassisnummer [chassisnummer 3] ),
(proces-verbaal bijlage DOC- 434 ; blz. 3774 en DOC- 503 ; blz. 4048), en/of
b. een vervoersdocument gedateerd 21-10-2011 met betrekking tot een VW
Transporter (chassisnummer [chassisnummer 4] )
(proces-verbaal bijlage DOC- 687 ; blz. 5275), en/of
c. een factuur/Rechnung gedateerd 01-12-2011 op naam van [bedrijf 6]
(proces-verbaal bijlage DOC- 352 ; blz. 3231) en/of een
factuur/Rechnung gedateerd 01-12-2011 op naam van [bedrijf 6]
(proces-verbaal bijlage DOC- 326 ; blz. 3157)
beiden met betrekking tot een Audi A5 Cabriolet (chassisnummer
[chassisnummer 5] ), en/of
d. een factuur/Rechnung gedateerd 02-12-2011 op naam van [bedrijf 6]
(proces-verbaal bijlage DOC- 355 ; blz. 3234) en/of een
factuur/Rechnung gedateerd 02-12-2011 op naam van [bedrijf 6]
(proces-verbaal bijlage DOC- 329 ; blz. 3160)
beiden met betrekking tot een Volkswagen Golf Highline 2.0 TDI (chassisnummer
[chassisnummer 6] ), en/of
e. een factuur gedateerd 23-05-2011 op naam van [bedrijf 2] B.V. met betrekking
tot een Mercedes-Benz E350 (chassisnummer [chassisnummer 7] )
(proces-verbaal nummer DOC-112; blz. 2422), en/of
f. een koopovereenkomst gedateerd 21-12-2011 op naam van [bedrijf 2] BV
(proces-verbaal bijlage DOC- 104 3 van 4; blz. 2368) en/of een factuur/Rechnung
gedateerd 21-12-2011 op naam van [bedrijf 4] GmbH (proces-verbaal
bijlage DOC- 108 ; blz. 2374, beiden met betrekking tot een Mercedes-Benz E350
CDI Sport Automaat (chassisnummer [chassisnummer 8] ), en/of
g. een factuur/Rechnung gedateerd 05-12-2011 op naam van [bedrijf 6]
(proces-verbaal bijlage DOC- 357 ) en/of een factuur/Rechnung
gedateerd 05-12-2011 op naam van [bedrijf 6] (proces-verbaal
bijlage DOC- 331 ; blz. 3162)
beiden met betrekking tot een Mercedes E 350 CDI Automatik (chassisnummer
[chassisnummer 9] ), en/of
h. een factuur/Rechnung gedateerd 06-12-2011 op naam van [bedrijf 6]
(proces-verbaal bijlage DOC-362; blz. 3241) en/of een
factuur/Rechnung gedateerd 02-12-2011 op naam van [bedrijf 6]
(proces-verbaal bijlage DOC-332; blz. 3163)
beiden met betrekking tot een Toyota Landcruiser 150 TEC Edition
(chassisnummer [chassisnummer 10] ), en/of
i. een koopovereenkomst gedateerd 21-12-2012 op naam van [bedrijf 3] B.V.
(proces-verbaal bijlage DOC-248; blz. 2844) en/of een factuur/Rechnung
gedateerd 21-12-2012 op naam van [bedrijf 4] GmbH (proces-verbaal
bijlage DOC-252; blz. 2848) met betrekking tot een Volkswagen Tiguan Blue
Motion (chassisnummer [chassisnummer 11] )
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft doen/laten opmaken en/of heeft vervalst
en/of heeft doen/laten vervalsen door (telkens) opzettelijk valselijk en in
strijd met de waarheid:
a. op dat/die vervoersdocument(en) (Transporterklärung/Bestätigung
innergemeinschaftlichen Lieferung) met (de) documentnummer(s) DOC- 434 en/of
DOC- 503 -ondermeer- te (doen/laten)vermelden dat die auto('s) was/waren
vervoerd naar en van [bedrijf 5] GmbH te [vestigingsplaats 1] , en/of
b. op dat vervoersdocument met documentnummer DOC- 687
(Transporterklärung/Bestätigung innergemeinschaftlichen Lieferung) -ondermeer-
te doen/laten) vermelden dat die auto was vervoerd naar en van [bedrijf 5]
GmbH te [vestigingsplaats 1] , en/of
c. op die factuur/Rechnung met documentnummer 352 -ondermeer- te (doen/laten)
vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 2]
en/of op die factuur/Rechnung met documentnummer 326 -ondermeer- te
(doen/laten) vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 8] B.V. te [vestigingsplaats 3] , en/of
d. op die factuur/Rechnung met documentnummer 355 -ondermeer- te (doen/laten)
vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 2]
en/of op die factuur/Rechnung met documentnummer 329 -ondermeer- te
(doen/laten) vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 8] B.V. te [vestigingsplaats 3] , en/of
e. op die factuur met documentnummer DOC-112 als klant/afnemer -ondermeer- te
(doen/laten) vermelden [bedrijf 5] GmbH te [vestigingsplaats 1] , en/of
f. op die koopovereenkomst met documentnummer 104 -ondermeer- te vermelden als
klant/Kunde/afnemer [bedrijf 4] GmbH te [vestigingsplaats 4] en/of op die
factuur/Rechnung met documentnummer 108 -ondermeer- te vermelden als
klant/Kunde/afnemer [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 2] , en/of
g. op die factuur/Rechnung met documentnummer 357 -ondermeer- te (doen/laten)
vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 2]
en/of op die factuur/Rechnung met documentnummer 331 -ondermeer- te
(doen/laten) vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 8] B.V. te [vestigingsplaats 3] , en/of
h. op die factuur/Rechnung met documentnummer 362 -ondermeer- te (doen/laten)
vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 2]
en/of op die factuur/Rechnung met documentnummer 332 -ondermeer- te
(doen/laten) vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 8] B.V. te [vestigingsplaats 3] , en/of
i. op die koopovereenkomst met documentnummer 248 -ondermeer- te vermelden als
klant/Kunde/afnemer [bedrijf 4] GmbH te [vestigingsplaats 4] en/of op die
factuur/Rechnung met documentnummer 252 -ondermeer- te (doen/laten) vermelden
als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 9] BV te [vestigingsplaats 5] ,
met het oogmerk om het/ze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen
te doen gebruiken;
2. Subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] B,V, en/of [bedrijf 4]
GmbH en/of [bedrijf 5] GmbH en/of [bedrijf 6]
GmbH en/of enig (andere) natuurlijke en/of rechtspersoon,
tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich of alleen, op één
of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met
31 december 2013 in de gemeente Dinkelland en/of (elders) in Nederland en/of
Duitsland, (telkens):
één of meer geschriften die/dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit
te dienen, te weten een (grote) hoeveelheid vervoersdocumenten en/of
facturen/Rechnungen en/of koopovereenkomsten en/of enig (ander) geschrift (zie
proces-verbaal bijlage DOC-793; blz. 5636) -waaronder-:
a. twee, althans één of meer vervoersdocumenten
(Transporterklärung/Bestätigung innergemeinschaftlichen Lieferung) gedateerd
06-10-2011 met betrekking tot een VW Transporter (chassisnummer
[chassisnummer 1] ) en/of een VW Transporter (chassisnummer [chassisnummer 2] )
en/of een VW Transporter (chassisnummer [chassisnummer 3] ),
(proces-verbaal bijlage DOC- 434 ; blz. 3774 en DOC- 503 ; blz. 4048), en/of
b. een vervoersdocument gedateerd 21-10-2011 met betrekking tot een VW
Transporter (chassisnummer [chassisnummer 4] )
(proces-verbaal bijlage DOC- 687 ; blz. 5275), en/of
c. een factuur/Rechnung gedateerd 01-12-2011 op naam van [bedrijf 6]
(proces-verbaal bijlage DOC- 352 ; blz. 3231) en/of een
factuur/Rechnung gedateerd 01-12-2011 op naam van [bedrijf 6]
(proces-verbaal bijlage DOC- 326 ; blz. 3157)
beiden met betrekking tot een Audi A5 Cabriolet (chassisnummer
[chassisnummer 5] ), en/of
d. een factuur/Rechnung gedateerd 02-12-2011 op naam van [bedrijf 6]
(proces-verbaal bijlage DOC- 355 ; blz. 3234) en/of een
factuur/Rechnung gedateerd 02-12-2011 op naam van [bedrijf 6]
(proces-verbaal bijlage DOC- 329 ; blz. 3160)
beiden met betrekking tot een Volkswagen Golf Highline 2.0 TDI (chassisnummer
[chassisnummer 6] ), en/of
e. een factuur gedateerd 23-05-2011 op naam van [bedrijf 2] B.V. met betrekking
tot een Mercedes-Benz E350 (chassisnummer [chassisnummer 7] )
(proces-verbaal nummer DOC-112; blz. 2422), en/of
f. een koopovereenkomst gedateerd 21-12-2011 op naam van [bedrijf 2] BV
(proces-verbaal bijlage DOC- 104 3 van 4; blz. 2368) en/of een factuur/Rechnung
gedateerd 21-12-2011 op naam van [bedrijf 4] GmbH (proces-verbaal
bijlage DOC- 108 ; blz. 2374, beiden met betrekking tot een Mercedes-Benz E350
CDI Sport Automaat (chassisnummer [chassisnummer 8] ), en/of
g. een factuur/Rechnung gedateerd 05-12-2011 op naam van [bedrijf 6]
(proces-verbaal bijlage DOC- 357 ; blz. 3236) en/of een
factuur/Rechnung gedateerd 05-12-2011 op naam van [bedrijf 6]
(proces-verbaal bijlage DOC- 331 ; blz. 3162)
beiden met betrekking tot een Mercedes E 350 CDI Automatik (chassisnummer
[chassisnummer 9] ), en/of
h. een factuur/Rechnung gedateerd 06-12-2011 op naam van [bedrijf 6]
(proces-verbaal bijlage DOC-362; blz. 3241) en/of een
factuur/Rechnung gedateerd 02-12-2011 op naam van [bedrijf 6]
(proces-verbaal bijlage DOC-332; blz. 3163)
beiden met betrekking tot een Toyota Landcruiser 150 TEC Edition
(chassisnummer [chassisnummer 10] ), en/of
i. een koopovereenkomst gedateerd 21-12-2012 op naam van [bedrijf 3] B.V.
(proces-verbaal bijlage DOC-248; blz. 2844) en/of een factuur/Rechnung
gedateerd 21-12-2012 op naam van [bedrijf 4] GmbH (proces-verbaal
bijlage DOC-252; blz. 2848) met betrekking tot een Volkswagen Tiguan Blue
Motion (chassisnummer [chassisnummer 11] )
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft doen/laten opmaken en/of heeft vervalst
en/of heeft doen/laten vervalsen door (telkens) opzettelijk valselijk en in
strijd met de waarheid:
a. op dat/die vervoersdocument(en) (Transporterklärung/Bestätigung
innergemeinschaftlichen Lieferung) met (de) documentnummer(s) DOC- 434 en/of
DOC- 503 -ondermeer- te (doen/laten) vermelden dat die auto('s) was/waren
vervoerd naar en van [bedrijf 5] GmbH te [vestigingsplaats 1] , en/of
b. op dat vervoersdocument met documentnummer DOC- 687
(Transporterklärung/Bestätigung innergemeinschaftlichen Lieferung)
-ondermeer- te (doen/laten) vermelden dat die aut was vervoerd naar en van [bedrijf 5]
GmbH te [vestigingsplaats 1] , en/of
c. op die factuur/Rechnung met documentnummer 352 -ondermeer- te (doen/laten)
vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 2]
en/of op die factuur/Rechnung met documentnummer 326 -ondermeer- te
(doen/laten) vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 8] B.V. te [vestigingsplaats 3] , en/of
d. op die factuur/Rechnung met documentnummer 355 -ondermeer- te (doen/laten)
vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 2]
en/of op die factuur/Rechnung met documentnummer 329 -ondermeer- te
(doen/laten) vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 8] B.V. te [vestigingsplaats 3] , en/of
e. op die factuur met documentnummer DOC-112 als klant/afnemer -ondermeer- te
(doen/laten) vermelden [bedrijf 5] GmbH te [vestigingsplaats 1] , en/of
f. op die koopovereenkomst met documentnummer 104 -ondermeer- te (doen/laten)
vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 4] GmbH te [vestigingsplaats 4] en/of
op die factuur/Rechnung met documentnummer 108 -ondermeer- te (doen/laten)
vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 2] ,
en/of
g. op die factuur/Rechnung met documentnummer 357 -ondermeer- te (doen/laten)
vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 2]
en/of op die factuur/Rechnung met documentnummer 331 -ondermeer- te
(doen/laten) vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 8] B.V. te [vestigingsplaats 3] , en/of
h. op die factuur/Rechnung met documentnummer 362 -ondermeer- te (doen/laten)
vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 2]
en/of op die factuur/Rechnung met documentnummer 332 -ondermeer- te
(doen/laten) vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 8] B.V. te [vestigingsplaats 3] , en/of
i. op die koopovereenkomst met documentnummer 248 -ondermeer- te (doen/laten)
vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 4] GmbH te [vestigingsplaats 4] en/of
op die factuur met documentnummer 252 -ondermeer- te (doen/laten) vermelden
als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 9] BV te [vestigingsplaats 5] ,
met het oogmerk om het/ze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen
te doen gebruiken,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte al dan
niet tezamen met een ander of anderen (telkens) opdracht heeft gegeven, dan
wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte al dan niet
tezamen met een ander of anderen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
3. Primair
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2010
tot en met 18 mei 2016 in de gemeente Dinkelland en/of (elders) in Nederland
en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [bedrijf 2]
B.V. en/of [bedrijf 3] B,V, en/of [bedrijf 4] GmbH en/of [bedrijf 5]
GmbH en/of [bedrijf 6] GmbH en/of met
enige (andere) natuurlijke en/of rechtspersoon, althans alleen (telkens):
opzettelijk (een) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van
enig feit te dienen, te weten één of meer van de bedrijfsadministraties van
genoemde rechtspersonen ( [bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] B.V. en/of
[bedrijf 4] GmbH en/of [bedrijf 5] GmbH en/of [bedrijf 6]
GmbH),
valselijk opgemaakt en/of doen/laten opmaken en/of vervalst en/of doen/laten
vervalsen door één of meer van die onder feit. 2 (van deze tenlastelegging)
omschreven/genoemde facturen/Rechnungen en/of overeenkomsten en/of
vervoersdocumenten en/of enig (ander) vals document daarin op te (doen/laten)
nemen,
met het oogmerk om het/ze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen
te doen gebruiken;
3. Subsidiair
[bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] B,V, en/of [bedrijf 4] GmbH en/of
[bedrijf 5] GmbH en/of [bedrijf 6] Gmb en/of
[medeverdachte 1] en/of H en/of enig (andere) natuurlijke en/of rechtspersoon,
tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich of alleen,
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot
en met 18 mei 2016 in de gemeente Dinkelland en/of (elders) in Nederland en/of
in Duitsland, (telkens):
opzettelijk (een) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van
enig feit te dienen, te weten één of meer bedrijfsadministraties van genoemde
rechtspersonen ( [bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] B.V. en/of [bedrijf 4]
GmbH en/of [bedrijf 5] GmbH en/of [bedrijf 6]
GmbH),
valselijk heeft opgemaakt en/of doen/laten opmaken en/of heeft vervalst en/of
doen/laten vervalsen door één of meer van die onder feit. 2 (van deze
tenlastelegging) omschreven/genoemde facturen/Rechnungen en/of overeenkomsten
en/of vervoersdocumenten en/of enig (ander) vals document daarin op te
(doen/laten) nemen,
met het oogmerk om het/ze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen
te doen gebruiken,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte al dan
niet tezamen met een ander of anderen (telkens) opdracht heeft gegeven, dan
wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte al dan niet
tezamen met een ander of anderen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.
3 De voorvragen
Op grond van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) behelst de dagvaarding een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn, alsmede met vermelding van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan. Bij de uitleg van deze bepaling staat de vraag centraal of de verdachte zich op basis van de tenlastelegging goed kan verdedigen. Ook voor de rechter moet de tenlastelegging begrijpelijk zijn. De eis van ‘opgave van het feit’ wordt zo uitgelegd dat het geheel in de eerste plaats duidelijk en begrijpelijk moet zijn, in de tweede plaats niet innerlijk tegenstrijdig en in de derde plaats voldoende feitelijk.
De verdediging heeft bij wijze van preliminair verweer betoogd dat het onder 2 ten laste gelegde gedeeltelijk nietig moet worden verklaard, namelijk het deel inhoudende “te weten een (grote) hoeveelheid vervoersdocumenten en/of facturen/Rechnungen en/of koopovereenkomsten en/of enig (ander) geschrift”. De officier van justitie deelt dit standpunt.
De rechtbank heeft ter zitting het oordeel uitgesproken dat de onder 2 zowel primair als subsidiair tenlastegelegde zinsnede “een (grote) hoeveelheid vervoersdocumenten en/of facturen/Rechnungen en/of koopovereenkomsten en/of enig (ander) geschrift (zie proces-verbaal bijlage DOC-793; blz. 5636) -waaronder-” (ook in samenhang bezien met het dossier) onvoldoende gespecificeerd is en om die reden niet voldoet aan de eisen gesteld door artikel 261 Sv. In zoverre is de dagvaarding partieel nietig verklaard.
De verdediging heeft bij pleidooi nog verzocht de dagvaarding nietig te verklaren ten aanzien van feit 3 voor wat betreft de woorden “en/of enig (ander) vals document”.
De officier van justitie heeft verzocht dit verweer te verwerpen onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Overijssel met het nummer ECLI:NL:RBOVE:2022:341.
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding op het door de verdediging genoemde punt nietig is, omdat de dagvaarding op dit punt (ook in samenhang bezien met het dossier) onvoldoende gespecificeerd is en om die reden niet voldoet aan de eisen die daaraan door artikel 261 Sv worden gesteld en verklaart de dagvaarding ten aanzien van dit onderdeel van feit 3, te weten “en/of enig (ander) vals document”, zowel voor wat betreft het primair als het subsidiair tenlastegelegde, nietig.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor het overige geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
De verdediging heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte, omdat de vervolging van de verdachte een schending oplevert van het gelijkheidsbeginsel c.q. het verbod van willekeur, nu medeverdachte [medeverdachte 2] niet door het Openbaar Ministerie is vervolgd. Naar het oordeel van de verdediging is de rol van [medeverdachte 2] ten minste gelijkwaardig te noemen aan die van verdachte zelf.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vervolging van de verdachte geen strijd oplevert met het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, Sv aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur.
Dat sprake is van aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing die meebrengt dat een (verdere) vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur, valt uit de door de verdediging naar voren gebrachte feiten en omstandigheden – en ook overigens – niet af te leiden. Het feit dat de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte 2] is geseponeerd vanwege ouderdom van de zaak, maakt niet dat sprake is van willekeur. Op basis van het dossier is niet gebleken van (direct) financieel voordeel voor [medeverdachte 2] en uit het dossier komt naar voren dat [medeverdachte 2] een andere rol had dan verdachte en haar medeverdachte wordt verweten, te weten een kleinere en niet initiërende rol. De rechtbank verwerpt daarom het verweer. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Voorts zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen
1
4.1
Inleiding
Voor de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank verdachte in dit vonnis aanduiden als “verdachte” of als “ [verdachte] ” en medeverdachte [medeverdachte 1] als “ [medeverdachte 1] ”.
Aanleiding onderzoek FIOD
Op 18 december 2014 is door de Belastingdienst – op verzoek van het Landelijk Coördinatiecentrum Auto (LCA), dat zich richt op het nalevingsgedrag van burgers bij de belastingheffing waarbij de auto centraal staat – een boekenonderzoek gestart naar de omzetbelasting over de jaren 2011 tot en met 2013 bij [bedrijven] CS. en [bedrijf 2] B.V., gevestigd en kantoorhoudende in [vestigingsplaats 6] , en de in Duitsland gevestigde bedrijven [bedrijf 4] GmbH en [bedrijf 5] GmbH.
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat het verdienmodel van deze ondernemingen eruit bestond dat op papier auto’s werden geleverd tegen 0% btw vanuit een Nederlandse B.V. aan gelieerde Duitse GmbH’s, waarna deze auto’s door de Duitse GmbH’s weer tegen 0% btw werden verkocht aan Nederlandse ondernemingen. Ten aanzien van 199 auto’s ontstond bij de Belastingdienst twijfel over de juistheid van het toepassen van het 0%-tarief.2
Op 18 mei 2016 werd in het overleg van de stuur- en weegploeg tussen het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie, de FIOD en het bestuur van de Belastingdienst besloten een strafrechtelijk onderzoek in te stellen tegen de verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] en de aan hen gelieerde ondernemingen.3
In Nederland is de ondernemer zelf verantwoordelijk voor het op een juiste wijze aangeven en betalen van omzetbelasting (btw) die is verschuldigd over diens leveringen en diensten. De omzetbelasting kent drie tarieven: 21%, 6% en 0%. De op facturen in rekening gebrachte omzetbelasting dient op aangifte periodiek te worden voldaan. Bij prestaties tussen ondernemers onderling is de omzetbelasting die de één verschuldigd is, in de regel bij de ander weer aftrekbaar als ‘voorbelasting’ in de aangifte omzetbelasting mits deze ondernemer over een factuur beschikt.
Indien een ondernemer aan een afnemer in het buitenland levert bestaat onder bepaalde voorwaarden recht op toepassing van het nultarief. De levering tussen ondernemers uit verschillende landen van de Europese Unie wordt een intracommunautaire levering genoemd. Voorwaarde voor toepassing van dit nultarief is dat de goederen worden vervoerd naar een andere lidstaat en dat deze goederen aldaar zijn onderworpen aan de heffing van omzetbelasting ter zake van een intracommunautaire verwerving van die goederen. De belastingheffing vindt dus plaats in het land van de ondernemer voor wie de goederen zijn bestemd. De over de intracommunautaire verwerving verschuldigde omzetbelasting kan direct als voorbelasting in de aangifte voor de omzetbelasting in aftrek worden gebracht.
De term ‘btw-carrouselfraude’ wordt gebruikt voor een samenstel van strafbare, frauduleuze, gedragingen waarbij minimaal één bedrijf (een zogenaamde ‘ploffer’) in een handels- en facturenketen geen btw afdraagt aan de fiscus. Dat bedrijf brengt vervolgens wel btw in rekening bij zijn afnemers. De namen en btw-nummers van bedrijven die als ploffer fungeren worden meestal maar korte tijd gebruikt, waarna de activiteiten worden gestaakt hetgeen veelal gepaard gaat met een ontbinding of faillissement en een nieuwe ploffer die de plaats inneemt van de eerdere ploffer. De Belastingdienst kan vervolgens de eerste ploffer niet meer aanspreken op zijn fiscale verplichtingen.
Op basis van het onderzoek heeft de FIOD de bedrijven [bedrijf 10] B.V. te [vestigingsplaats 7] , [bedrijf 9] B.V. te [vestigingsplaats 8] , [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 9] , [bedrijf 11] B.V. te [vestigingsplaats 10] , [bedrijf 12] B.V. te [vestigingsplaats 11] , [bedrijf 13] B.V. te [vestigingsplaats 12] , [bedrijf 14] B.V. te [vestigingsplaats 13] , [bedrijf 15] B.V. te [vestigingsplaats 14] (aanvankelijk gevestigd te [vestigingsplaats 19] ), [bedrijf 16] te [vestigingsplaats 15] , [bedrijf 17] C.V. te [vestigingsplaats 16] , [bedrijf 18] B.V. te [vestigingsplaats 17] en [bedrijf 19] B.V. te [vestigingsplaats 18] aangemerkt als vermoedelijke ploffers.4
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen verklaard.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie gesteld dat er in de op de dagvaarding genoemde aangiften steeds te weinig verschuldigde omzetbelasting is aangegeven, omdat ten onrechte het nultarief is toegepast aangezien sprake is van schijntransacties.
Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich samen met haar medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk valselijk (laten) opmaken van de ten laste gelegde documenten en deze documenten vervolgens heeft opgenomen in de bedrijfsadministraties, waardoor deze bedrijfsadministraties ook gelden als valselijk opgemaakt.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de verdediging onder meer aangevoerd dat het vervoer van de auto’s tussen Nederland en Duitsland wel degelijk – feitelijk en op papier – heeft plaatsgevonden en dat de auto’s aldaar werden voorzien van een tenaamstelling en Duits kenteken. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat gelet daarop geen documenten die op dat vervoer betrekking hadden – en nadien in de bedrijfsadministraties opgenomen – valselijk zijn opgemaakt.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 2 primair en 3 primair is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Onjuiste en onvolledige aangiften
De rechtbank stelt voorop dat het [medeverdachte 1] / [verdachte] -concern bestaat uit (de rechtspersonen die behoren tot) de [bedrijven] CS. en [bedrijf 2] B.V. en de Duitse bedrijven [bedrijf 4] GmbH en [bedrijf 5] GmbH.
[verdachte] was (middels de [bedrijf 1] B.V.) 100% aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 2] B.V. en de Duitse bedrijven [bedrijf 4] GmbH en [bedrijf 5] GmbH. Zij was (ook ten tijde van de tenlastegelegde feiten) verantwoordelijk voor de financiële administratie en maakte onder meer de verkoopfacturen op. [medeverdachte 1] hield zich binnen de vennootschappen met name bezig met de inkoop en verkoop van auto’s.5
[verdachte] heeft op de terechtzitting van 28 augustus 2023 bevestigd dat zij aandeelhouder en bestuurder van de vennootschappen was, dat zij zich bezig hield met de (financiële) administratie en met het opstellen en indienen van de aangiften van de omzetbelasting.6 [medeverdachte 1] heeft op de terechtzitting van 28 augustus 2023 verklaard dat hij vooral actief was voor de Duitse bedrijven maar ook werkzaamheden verrichtte voor de Nederlandse bedrijven, dat hij de bestuurder was van [bedrijf 5] GmbH en vaak auto’s naar Duitsland en weer terug naar Nederland reed.7
Voorts is geconstateerd dat de Duitse GmbH’s een Nederlandse rekening hadden bij de ABN AMRO-bank in Denekamp, maar dat het geld dat hierop binnenkwam in bijna alle gevallen direct werd overgeboekt op de ABN AMRO-rekening van een van de vennootschappen in Nederland.8
De FIOD heeft een onderzoek ingesteld bij voornoemde Nederlandse en Duitse bedrijven. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de Nederlandse bedrijven van het [medeverdachte 1] / [verdachte] -concern veelal auto’s inkochten bij Nederlandse importeurs, vervolgens tegen het nultarief leverden aan de Duitse GmbH’s die behoorden tot hetzelfde concern, vervolgens de auto’s tegen het nultarief leverden aan een van de hierboven genoemde Nederlandse bedrijven die de FIOD heeft aangemerkt als ‘ploffers’, waarna de auto’s terechtkwamen bij de uiteindelijke afnemers, steeds zijnde natuurlijke personen.9 Dat voornoemde Nederlandse bedrijven ploffers waren leidt de rechtbank af uit de omstandigheden dat bij de betreffende bedrijven sprake was van frequent wisselende bestuurders en adressen, bij verschillende van deze bedrijven dezelfde bestuurders terugkomen (zoals [medeverdachte 2] , [naam 1] en [naam 2] ), een aantal bedrijven op hetzelfde adres staan ingeschreven, bij de meeste bedrijven geen administratie is aangetroffen of kon worden achterhaald en de bedrijven nauwelijks tot geen omzetbelasting hebben gedragen terwijl zij wel omzet hadden gemaakt.
De auto’s werden overigens vanuit Nederland niet alleen geleverd aan de Duitse ondernemingen die deel uitmaken van de [medeverdachte 1] / [verdachte] -groep, maar ook aan de ondernemingen [bedrijf 20] GmbH en [bedrijf 6] GmbH. Deze ondernemingen werden ten tijde van de tenlastegelegde feiten bestuurd door [naam 4] en de eerdergenoemde [medeverdachte 2] respectievelijk [medeverdachte 2] en [naam 3] . Uit de verklaring van de FIOD10, de verklaringen van [medeverdachte 2]11, de verklaring van [naam 3]12 en uit de omstandigheid dat de digitale financiële administratie en enkele fysieke stukken van [bedrijf 6] GmbH zijn aangetroffen bij de doorzoeking van het [medeverdachte 1] -pand in [vestigingsplaats 6] op 4 oktober 2016 blijkt evenwel dat [medeverdachte 1] en [verdachte] over deze bedrijven controlerende zeggenschap hadden.13 De verklaring die [medeverdachte 1] en [verdachte] voor de hiervoor genoemde aangetroffen stukken in hun administratie ter terechtzitting hebben gegeven, namelijk dat [medeverdachte 2] deze stukken op het kantoor van [medeverdachte 1] / [verdachte] had gelegd, vindt geen steun in het dossier en acht de rechtbank in samenhang bezien met de overige hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet geloofwaardig.
Uit het onderzoek kwam voorts naar voren dat er ook intracommunautaire leveringen plaatsvonden tegen het nultarief vanaf de in Nederland gevestigde autobedrijven [bedrijf 21] en [bedrijf 25] naar de Duitse GmbH’s van het [medeverdachte 1] / [verdachte] -concern14, welke auto’s vervolgens ook via Nederlandse ploffers bij de uiteindelijke afnemer terechtkwamen.15
De rechtbank overweegt dat het nultarief geldt voor leveringen van goederen die worden vervoerd naar een andere lidstaat, wanneer deze goederen aldaar zijn onderworpen aan heffing van belasting ter zake van een intracommunautaire verwerving.16
De rechtbank is ten aanzien van de leveringen van de Nederlandse [medeverdachte 1] -BV’s aan de Duitse [medeverdachte 1] -GmbH’s en de ondernemingen [bedrijf 20] GmbH en [bedrijf 6] GmbH, waarbij hiervoor is overwogen dat [medeverdachte 1] en [verdachte] over deze ondernemingen zeggenschap hadden, van oordeel dat het van meet af aan het doel is geweest van [medeverdachte 1] en [verdachte] dat de Duitse GmbH’s de auto’s niet door zouden leveren aan klanten in Duitsland en dat dus evenmin aldaar btw zou worden afgedragen, maar dat de auto’s meteen weer aan een Nederlandse BV zouden worden geleverd. Uit het dossier volgt ook niet dat er ooit een auto is verkocht door een van de Duitse GmbH’s van het [medeverdachte 1] / [verdachte] -concern aan een Duitse btw-plichtige. De rechtbank is ten aanzien van de leveringen aan de Duitse GmbH’s door [bedrijf 21] en [bedrijf 25] van oordeel dat er geleverd had kunnen worden aan een Nederlandse [medeverdachte 1] -BV in plaats van een Duitse [medeverdachte 1] -GmbH, omdat voor de levering al duidelijk was dat er vervolgens geleverd zou worden aan een Nederlandse afnemer en dus al op voorhand duidelijk was dat de auto’s niet in Duitsland zouden worden onderworpen aan heffing van belasting. Het verdienmodel was daarop gericht, hetgeen verdachte ook ter zitting heeft bevestigd.
De rechtbank is van oordeel dat de leveringen aan de genoemde Duitse GmbH’s transacties betreffen zonder enige economische waarde (schijntransacties) en derhalve niet kunnen worden aangemerkt als intracommunautaire leveringen waarvoor het nultarief geldt.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat er auto’s daadwerkelijk naar Duitsland zijn vervoerd en daar op Duits kenteken zijn gezet hier niet aan af doet, omdat dit vervoer, zo heeft verdachte ter zitting verklaard,17 uitsluitend heeft plaatsgevonden met het vooropgezette doel om tegen het nultarief te leveren en zodoende niet de btw te hoeven voorfinancieren, alsmede om de (uiteindelijke) afdracht van belasting uit hoofde van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (BPM) te vermijden. Er werd kortom een schijnwerkelijkheid gecreëerd die niet de economische werkelijkheid weergaf.
Het leveren aan eindafnemers via ploffers is ook een aanwijzing dat de GmbH’s zijn tussengeschoven met als enige reden het nultarief toe te kunnen passen, omdat, zo is gebleken, deze ploffers geen btw hebben afgedragen en geen verhaal boden aan de Belastingdienst.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aangiften omzetbelasting over de in de tenlastelegging genoemde kwartalen in 2011 tot en met 2013 van [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. (als deel uitmakende van de [bedrijven] CS) onjuist en onvolledig waren.
Op grond van artikel 51 Sr kunnen strafbare feiten worden begaan door een rechtspersoon. Hiertoe is van belang of de verboden gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Het antwoord op deze vraag hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn wanneer zich een of meer van de hierna volgende omstandigheden voordoen, zo bepaalde de Hoge Raad in het Drijfmest-arrest (HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938):
1. het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
2. de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
3. de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
4. de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
[bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. (als deel uitmakende van de [bedrijven] CS) hebben de betreffende aangiften omzetbelasting ingediend. Het aangeven van omzet ten behoeve van de afdracht van omzetbelasting behoort tot de normale bedrijfsvoering van de rechtspersonen. Door het onjuist aangeven van de af te dragen omzetbelasting is de verboden gedraging daarnaast dienstig geweest aan het uitgeoefende bedrijf.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de verboden gedragingen de rechtspersonen kunnen worden toegerekend.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat de fiscale eenheid de belastingplichtige is, en dat een fiscale eenheid niet als dader kan worden aangemerkt, overweegt de rechtbank dat dit verweer geen steun vindt in het recht. Gelet op de centrale rol en positie van verdachte en haar medeverdachte binnen de fiscale eenheid zijn de strafbare feiten gepleegd binnen de sfeer van de rechtspersonen die deel uitmaken van de fiscale eenheid in kwestie en kunnen de strafbare feiten aan deze rechtspersonen worden toegerekend in hun hoedanigheid van onderdelen van de fiscale eenheid.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of is bewezen dat de verdachte, al dan niet met medeverdachte [medeverdachte 1] , aan die gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven. Bij de beoordeling van de vraag of verdachte feitelijke leiding heeft gegeven dient niet uitsluitend te worden betrokken de juridische positie, maar ook de feitelijke positie van de verdachte bij de rechtspersoon en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan zij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven.
Bij het gedrag dat de verdachte heeft vertoond, kan worden gedacht aan actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip feitelijke leiding geven valt, maar ook het algemene door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid waarvan de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is dan wel het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven. Als feitelijke leidinggever moet de verdachte ten minste de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Van het bewijs van dergelijke aanvaarding kan – in het bijzonder bij meer structureel begane strafbare feiten – ook sprake zijn indien hetgeen de feitelijke leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging.
Uit de bewijsmiddelen zoals hiervoor weergegeven blijkt dat verdachte de keten waarin de btw-carrouselfraude heeft plaatsgevonden en waaraan [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. (als deel uitmakende van de [bedrijven] CS) hebben deelgenomen, heeft geleid, uitgevoerd en gecoördineerd. [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. (als deel uitmakende van de [bedrijven] CS) zijn normadressaat: zij zijn de belastingplichtige.
Zoals hiervoor overwogen was [verdachte] 100% aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. (als deel uitmakende van de [bedrijven] CS) en was zij verantwoordelijk voor de (financiële) administratie en de belastingaangiften en was [medeverdachte 1] belast met de feitelijke leiding van deze vennootschappen.
De rechtbank is van oordeel, gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld ten aanzien van de gedragingen van [medeverdachte 1] en [verdachte] en hun rol bij de begane strafbare feiten, dat [medeverdachte 1] en [verdachte] gezamenlijk feitelijke leiding hebben gegeven aan de onder 1 ten laste gelegde gedragingen, gepleegd door [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. (als deel uitmakende van de [bedrijven] CS).
De rechtbank acht bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het onjuist doen van de ten laste gelegde aangiften omzetbelasting. De rechtbank overweegt hiertoe dat het opzet volgt uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en [verdachte] dat zij leverden aan de Duitse vennootschappen enkel en alleen met het doel geen BPM te hoeven voorfinancieren én het nultarief toe te kunnen passen (en zodoende dus ook geen btw te hoeven voorfinancieren), zodat sprake was van onzakelijke schijntransacties.
Het opzet van verdachte is toe te rekenen aan [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. (als deel uitmakende van de [bedrijven] CS), nu verdachte deze gedragingen ten behoeve van [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. (als deel uitmakende van de [bedrijven] CS) heeft verricht.
Onder feit 2 wordt verdachte verweten dat zij betrokken is geweest bij het valselijk opmaken van vervoersdocumenten, facturen (Rechnungen) en koopovereenkomsten. De rechtbank zal hieronder de ten laste gelegde geschriften achtereenvolgens bespreken.
Ten aanzien van a en b:
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder de aandachtstreepjes a en b is ten laste gelegd, omdat niet wettig en overtuigend bewezen is dat deze auto’s niet naar Duitsland zijn vervoerd zoals ten laste is gelegd. De rechtbank zal verdachte van deze onderdelen vrijspreken.
Ten aanzien van aandachtstreepje sub c:
Op 7 mei 2010 is de Audi A5 Cabriolet met het chassisnummer [chassisnummer 5] afgeleverd bij [bedrijf 2] in [vestigingsplaats 6] . Volgens de vermelding op de vrachtbrief is [medeverdachte 1] de contactpersoon.18 Door [bedrijf 2] werd de auto op 16 juni 2010 gefactureerd aan [bedrijf 4] GmbH.19
In de administratie in het [medeverdachte 1] -pand te [vestigingsplaats 6] is een huurovereenkomst aangetroffen
tussen [bedrijf 4] GmbH en [naam 5] . Volgens deze overeenkomst
verhuurt [bedrijf 4] GmbH de auto aan [naam 5] voor een bedrag van € 840,34
per maand voor de periode van 12 mei 2010 tot en met 12 mei 2011. De overeenkomst is gedagtekend op 12 mei 2010. Tevens is er daarbij een huurovereenkomst aangetroffen voor de periode van 12 mei 2011 tot en met 12 mei 2012, welke ook gedagtekend is op 12 mei 2010. Bij deze 2 huurovereenkomsten zit een kopie van een rijbewijs op naam van [naam 5] .20
Op 22 mei 2012 wordt de Audi A5 contant ingekocht voor € 35.000,- door [bedrijf 26] te [vestigingsplaats 21] van mevrouw [naam 6] , de dochter van [naam 5]21, hetgeen erop lijkt te duiden dat de Audi op een gegeven moment is verkocht aan [naam 5] .
Verdachte schrijft in een e-mail d.d. 11 april 2012 aan de Duitse boekhouder [naam 7] dat dezelfde auto op 2 december 2011 door [bedrijf 4] GmbH aan [bedrijf 2] BV geleverd zou zijn. Ter onderbouwing stuurt ze een factuur van [bedrijf 4] GmbH aan [bedrijf 2] BV met een totaalbedrag van € 43.280,- mee.22 Verder is een verkoopfactuur aangetroffen d.d. 1 december 2011 tussen [bedrijf 2] bv en Westenberg voor een bedrag van € 43.580,- exclusief btw en bpm.23 Vervolgens wordt met factuurdatum 1 december 2011 deze Audi A5 Cabrio door [bedrijf 6] voor € 43.780 op een factuur (“rechnung”) gefactureerd aan klant (“Kunde”) [bedrijf 8] B.V. te [vestigingsplaats 3] .24 Exact dezelfde factuur (“rechnung”) van [bedrijf 6] is ook gericht aan de klant (“Kunde”) [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 2] .25
Nu uit het voorgaande blijkt dat [bedrijf 8] B.V. te [vestigingsplaats 3] en [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 2] niet de uiteindelijke klanten waren en gelet op de omstandigheid dat onder feit 1 reeds is overwogen dat [bedrijf 8] B.V. te [vestigingsplaats 3] en [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 2] als zogenaamde ploffers zijn aan te merken, is de rechtbank van oordeel dat de twee facturen d.d. 1 december 2011 valselijk zijn opgemaakt.
Ten aanzien van aandachtstreepje sub d:
Op 19 mei 2010 is een Volkswagen Golf met het chassisnummer [chassisnummer 6] besteld bij de Volkswagen-dealer [bedrijf 25] te [vestigingsplaats 20] door [bedrijf 4] GmbH. Op een geeltje op het koopcontract staat handgeschreven vermeld “ [contractnummer] ”.26
De Volkswagen Golf heeft van 20 september 2010 tot 16 december 2011 op naam van [bedrijf 4] GmbH op Duits kenteken [kenteken 1] gestaan.27
In de in het bedrijfspand in [vestigingsplaats 6] aangetroffen brutowinstlijst komt in week 38 van 2010 (de week die start op 20 september 2010) een bedrag voor van € 2.482,37 met de omschrijving " [omschrijving 1] ".28 In het aldaar eveneens aangetroffen Leaselijstbestand is de Volkswagen Golf met Vin-nummer [vin-nummer] gekoppeld aan het Duitse kenteken [kenteken 1] , en de naam “ [naam 8] ”.29
Volgens een mutatie van Politie Brabant Zuid-Oost is voornoemde auto op 7 december 2011 gecontroleerd. Op dat moment zat de dochter van [naam 8] achter het stuur. De dochter kon geen recent contract tonen. Wel toonde ze een oud contract dat liep van 1 augustus 2011 tot 1 september 2011. Verhuurder was [bedrijf 4] . Op 1, 5, 8 en 13 december 2011 stond de auto geparkeerd op het woonwagenkamp [adres 2] , waar [naam 8] woonachtig was. 30
Op 2 december 2011 wordt door [bedrijf 2] BV de Volkswagen Golf gefactureerd aan de klant (“Kunde”) [bedrijf 6] voor € 20.650,-.31 Op 2 december 2011 wordt de auto door [bedrijf 6] gefactureerd voor € 20.800,- aan klant (“Kunde”) [bedrijf 7] B.V. (middels een “rechnung”).32 Een factuur met exact dezelfde inhoud van [bedrijf 6] is gericht aan klant (“Kunde”) [bedrijf 8] B.V.33
De rechtbank constateert dat de auto zowel voor als na de facturering van [bedrijf 6] aan [bedrijf 7] B.V. en [bedrijf 8] B.V. is aangetroffen op het woonwagenkamp waar [naam 8] woonachtig was.
Nu uit het voorgaande blijkt dat [bedrijf 8] B.V. te [vestigingsplaats 3] en [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 2] niet de uiteindelijke klanten waren en gelet op de omstandigheid dat onder feit 1 reeds is overwogen dat [bedrijf 8] B.V. te [vestigingsplaats 3] en [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 2] als zogenaamde ploffers zijn aan te merken, is de rechtbank van oordeel dat de twee facturen d.d. 2 december 2011 genoemd in de tenlastelegging onder d valselijk zijn opgemaakt.
Ten aanzien van aandachtstreepje sub e:
Op 17 december 2010 is middels een koopcontract een Mercedes-Benz E350 met het chassisnummer [chassisnummer 7] verkocht door [bedrijf 6] aan [naam 9] voor € 52.172,15. Er werd geen btw in rekening gebracht. De verwachte levering was mei 2011.34 Op 20 mei 2011 is de Mercedes-Benz door [bedrijf 6] gefactureerd aan [naam 9] .35
De heer [naam 8] heeft verklaard dat hij deze Mercedes-Benz E350 op 1 maart 2012 van [bedrijf 22] heeft overgenomen en dat hij de factuur van [naam 9] heeft ontvangen.36 [naam 9] heeft verklaard dat hij de Mercedes heeft gekocht van [medeverdachte 1] en hiervoor een factuur heeft gekregen die op naam stond van [bedrijf 7] B.V..37
Op 23 mei 2011 is dezelfde Mercedes E350 door [bedrijf 2] BV gefactureerd aan klant [bedrijf 5] GmbH te [vestigingsplaats 1] .38
Nu uit het voorgaande blijkt dat [bedrijf 5] GmbH te [vestigingsplaats 1] niet de uiteindelijke klant was en gelet op de omstandigheid dat reeds is overwogen dat [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 2] , die ook bij deze auto betrokken is, als zogenaamde ploffer is aan te merken, is de factuur d.d. 23 mei 2011 naar het oordeel van de rechtbank valselijk opgemaakt.
Ten aanzien van aandachtstreepje sub f:
Op 21 juli 2011 wordt een Mercedes-Benz E350 CDI Sport Automaat met het chassisnummer [chassisnummer 8] gekocht door [bedrijf 2] van Mercedes-Benz Retail Group UK Ltd.39
De Mercedes E 350 CDI heeft van 2 augustus 2011 tot 5 januari 2012 op naam van [bedrijf 4] GmbH gestaan met kenteken [kenteken 2] , en is daarna op naam van [alias] op kenteken [kenteken 3] gezet.40
In de brutowinstlijst komt in week 30 van 2011 (de week die start op 25 juli 2011) een bedrag van € 11.992,17 voor met de omschrijving “ [omschrijving 2] ”.41 Op een pagina uitdraai “ [pagina-naam] ” d.d. 11 januari 2012 komt de naam [naam 10] voor, met de vermelding E350 5062.42
In het Leaselijstbestand is het Duitse kenteken [kenteken 2] gekoppeld aan de Mercedes E350 CDI met Vin-nummer [chassisnummer 8] en de naam ” [naam 10] [naam 11] ”.43
In het dossier zit een e-mail d.d. 08 augustus 2011 met een huurovereenkomst op naam van [naam 10] en [naam 11] voor een Mercedes E 350 CDI met kenteken [kenteken 2] voor de periode 2 december 2011 tot 2 januari 2012 voor € 895,74 per maand.44
Op de server in het bedrijfspand [adres 1] is een huurovereenkomst aangetroffen tussen [naam 10] en [alias] met betrekking tot de huur van de Mercedes E 350 CDI met kenteken [kenteken 3] voor € 859,- per maand in de periode 5 januari 2012 tot 5 februari 2012.45
Uit het dossier komt voorts naar voren dat de Mercedes E 350 op 19 januari 2012 op kenteken [kenteken 4] is gezet, ten name van [naam 11] . [naam 11] woont op een woonwagenkamp in [plaats] en woont samen met [naam 10] .46
Op 21 december 2011 is de Mercedes E 350 middels een koopovereenkomst door [bedrijf 2] BV verkocht aan klant [bedrijf 4] GmbH voor € 40.500,-.47 Op 21 december 2011 is de Mercedes E350 door ECL GmbH gefactureerd (middels een “rechnung”) aan [bedrijf 7] B.V..48
Nu uit het voorgaande blijkt dat [bedrijf 4] GmbH en [bedrijf 7] B.V. niet de uiteindelijke klanten waren en gelet op de omstandigheid dat reeds is overwogen dat [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 2] als zogenaamde ploffer is aan te merken, is de rechtbank van oordeel dat de koopovereenkomst d.d. 21 december 2011 en de factuur van dezelfde datum valselijk zijn opgemaakt.
Ten aanzien van het aandachtstreepje sub g:
De Mercedes E350 CDI Automatik met het chassisnummer [chassisnummer 9] is op
4 januari 2011 op naam gezet van [bedrijf 4] GmbH met het Duitse kenteken [kenteken 5] .49
In het dossier zit een huurcontract (“Mietvertrag”) d.d. 4 januari 2011 aangaande deze Mercedes voor de periode 4 januari 2011 tot en met 4 juli 2011 door [bedrijf 3] GmbH aan [naam 12] .50 Voorts blijkt uit een bezwaarschrift tegen een vordering in verband met een verkeersovertreding dat [naam 12] in mei 2011 bestuurder en huurder was van voornoemde Mercedes.51 In het Leaselijstbestand is de Mercedes E350 CDI met Vin-nummer [chassisnummer 9] gekoppeld aan het Duitse kenteken [kenteken 5] , en de naam " [naam 12] ".52
Deze Mercedes is in maart 2013 verkocht door [naam 13] aan [bedrijf 23] B.V.53
Op 5 december 2011 is deze Mercedes verkocht door [bedrijf 2] aan [bedrijf 6] voor € 45.000,-.54 Dezelfde auto is op 5 december 2011 door [bedrijf 6] gefactureerd middels een rekening (“rechnung”) aan klant (“Kunde”) [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 2]55 en aan klant ("Kunde") [bedrijf 8] B.V. te [vestigingsplaats 3] .56
Nu uit het voorgaande blijkt dat [bedrijf 8] B.V. te [vestigingsplaats 3] en [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 2] niet de uiteindelijke klanten waren en gelet op de omstandigheid dat reeds is overwogen dat [bedrijf 8] B.V. te [vestigingsplaats 3] en [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 2] als zogenaamde ploffers zijn aan te merken, is de rechtbank van oordeel dat de facturen d.d.
5 december 2011 valselijk zijn opgemaakt.
Ten aanzien van het aandachtstreepje sub h:
De Toyota Landcruiser 150 TEC-Edition met chassis-nummer [chassisnummer 10] is op
9 juni 2011 verkocht door [bedrijf 3] B.V. aan [bedrijf 6] voor
€ 45.000.57 Op 27 oktober 2011 is deze Toyota verkocht door [bedrijf 5] aan [bedrijf 24] Ltd. 58
In de brutowinstlijst komt in week 48 van 2011 (de week die start op 28-11-2011) een bedrag voor van € 2.374,61 met de omschrijving " [omschrijving 3] ".59
Op 6 december 2011 is middels een rekening ("rechnung") door [bedrijf 6] voor € 45.500 gefactureerd aan klant (“Kunde”) [bedrijf 7] BV. te [vestigingsplaats 2] .60 Exact dezelfde factuur (rechnung) met de datum 6 december 2011 van [bedrijf 6] is gericht aan klant (“Kunde”) [bedrijf 8] B.V. te [vestigingsplaats 3] .61
Nu uit het voorgaande blijkt dat [bedrijf 8] B.V. te [vestigingsplaats 3] en [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 2] niet de uiteindelijke klanten waren en gelet op de omstandigheid dat reeds is overwogen dat [bedrijf 8] B.V. te [vestigingsplaats 3] en [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 2] als zogenaamde ploffers zijn aan te merken, is de rechtbank van oordeel dat de facturen d.d.
6 december 2011 valselijk zijn opgemaakt.
De rechtbank constateert dat in de tenlastelegging bij de factuur met het nummer DOC-332 ten onrechte de datum 2 december 2011 staat vermeld. De rechtbank zal dit wijzigen in 6 december 2011, aangezien verdachte door een wijziging in de bewezenverklaring van de datum niet in zijn verdediging is geschaad. De rechtbank zal de tenlastelegging derhalve aldus verbeterd lezen.
Ten aanzien van het aandachtstreepje sub i:
De Volkswagen Tiguan Blue Motion kenteken [kenteken 6] chassisnummer [chassisnummer 11] is op 9 januari 2012 door [bedrijf 21] B.V. verkocht aan [bedrijf 3] B.V.62 Volgens de gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer staat deze Volkswagen Tiguan van 10 januari 2012 tot 21 december 2012 op naam van [bedrijf 3] BV.63
Op 21 december 2012 is deze auto middels een koopovereenkomst verkocht door [bedrijf 3] B.V. aan klant [bedrijf 4] GmbH te [vestigingsplaats 4] .64 Er is een document opgemaakt, waarin wordt verklaard dat de auto intracommunautair is geleverd aan [bedrijf 4] GmbH, welk document vermoedelijk is ondertekend door [medeverdachte 1] . Er is ook een “Transporterklärung”, waarin door [medeverdachte 1] wordt verklaard dat de auto naar [vestigingsplaats 4] wordt dan wel is gebracht.65
Voorts zit in het dossier een document (“rechnung”) dat de auto op 21 december 2012 door [bedrijf 4] GmbH is verkocht aan klant (“Kunde”) [bedrijf 9] B.V.66 In de administratie van [bedrijf 4] GmbH komt geen betaling voor van de factuur van [bedrijf 9] BV te [vestigingsplaats 5] .67
Volgens de verklaring van [naam 14] heeft zijn vriendin [naam 15] de auto op 21 december 2012 gekocht van [medeverdachte 1] en contant betaald.68 Vanaf 21 december 2012 is de Volkswagen Tiguan op naam van [naam 15] gesteld.69 Op de factuur van mevrouw [naam 15] is de naam [bedrijf 9] B.V. vermeld. Op de factuur staat een verkoopprijs van € 25.000,- zonder dat er de verschuldigde BTW op wordt vermeld.70
De rechtbank overweegt dat de auto op 21 december door [bedrijf 3] B.V. aan [bedrijf 4] GmbH is verkocht, vervolgens door [bedrijf 4] GmbH aan [bedrijf 9] B.V. en daarna door [bedrijf 9] B.V. aan [naam 15] , terwijl [naam 14] heeft verklaard dat [naam 15] de auto van [medeverdachte 1] heeft gekocht en contant heeft betaald.
Nu uit het voorgaande blijkt dat [bedrijf 4] GmbH en [bedrijf 9] B.V. niet de uiteindelijke klanten waren en gelet op de omstandigheid dat reeds is overwogen dat [bedrijf 9] B.V. als zogenaamde ploffer is aan te merken, zijn naar het oordeel van de rechtbank de koopovereenkomst d.d. 21 december 2012 en de factuur d.d. 21 december 2012 valselijk opgemaakt.
Onder feit 3 wordt verdachte verweten dat zij betrokken is geweest bij het valselijk opmaken van de bedrijfsadministraties van [bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] B.V. en/of [bedrijf 4] GmbH en/of [bedrijf 5] GmbH en/of [bedrijf 6] GmbH door de onder feit 2 genoemde valse geschriften in die administraties op te nemen.
De rechtbank stelt vast dat de onder feit 2 bewezen verklaarde valse geschriften zijn opgenomen in de bedrijfsadministraties van [bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] B.V. en/of [bedrijf 4] GmbH en/of [bedrijf 5] GmbH en/of [bedrijf 6] GmbH en dat, nu is geoordeeld dat deze stukken vals zijn, daardoor ook de bedrijfsadministraties, waarin deze valse stukken zijn opgenomen, valselijk zijn opgemaakt.
Juridische toerekening bij de feiten 2 en 3
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder de feiten 2 en 3 is overwogen, stelt de rechtbank vast dat [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 4] GmbH en [bedrijf 5] GmbH en [bedrijf 6] GmbH valselijk geschriften hebben opgemaakt en deze valse geschriften in de bedrijfsadministratie hebben opgenomen met het oogmerk om die bedrijfsadministratie als echt en onvervalst te gebruiken bij het doen van aangiften omzetbelasting. Het opnemen van documenten in de bedrijfsadministratie behoort tot de normale bedrijfsvoering van de rechtspersonen.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de verboden gedragingen de rechtspersonen kunnen worden toegerekend.
Feitelijke leidinggeven bij de feiten 2 en 3
Vervolgens dient de rechtbank ook hier de vraag te beantwoorden of is bewezen dat de verdachte aan die gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor bij feit 1 is overwogen, overweegt de rechtbank dat [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 4] GmbH en [bedrijf 5] GmbH en [bedrijf 6] GmbH normadressaat zijn: de valse facturen en documenten zijn in hun bedrijfsadministratie opgenomen.
De rechtbank is van oordeel, gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld ten aanzien van de gedragingen van [medeverdachte 1] en [verdachte] , hun vooropgezette plan ten aanzien van en rol bij de begane strafbare feiten en hun positie en functies binnen de bedrijven [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 4] GmbH en [bedrijf 5] GmbH en hun invloed op deze bedrijven, dat [medeverdachte 1] en [verdachte] feitelijke leiding hebben gegeven aan de onder 2 en 3 ten laste gelegde gedragingen, gepleegd door [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 4] GmbH en [bedrijf 5] GmbH en [bedrijf 6] GmbH.
Opzet bij de feiten 2 en 3
De rechtbank is van oordeel dat verdachte opzet heeft gehad op de valsheid van de geschriften. Verdachte wist van tevoren aan welke uiteindelijke afnemers geleverd zou worden en dat met de levering aan (oftewel het tussenschuiven van) ploffers feitelijk sprake was van fictieve afnemers. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben dat gefaciliteerd. Dit blijkt uit de verklaringen van uiteindelijke afnemers zoals [naam 9] en [naam 14] , die de auto’s kochten van [medeverdachte 1] en daarvoor facturen kregen van [medeverdachte 1] op naam van bedrijven die zij niet kenden, zoals [bedrijf 9] BV en [bedrijf 7] BV. De facturen werden opgemaakt door [verdachte] , waaruit haar opzet volgt. Het opzet van [medeverdachte 1] en [verdachte] is toe te rekenen aan [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 4] GmbH en [bedrijf 5] GmbH en [bedrijf 6] GmbH.
De rechtbank zal verdachte gelet op het voorgaande vrijspreken van het onder 2 en 3 primair ten laste gelegde en is van oordeel dat de onder 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn.
Medeplegen bij de feiten 1, 2 en 3
De rechtbank is van oordeel dat bij feit 1, 2 en 3 sprake is geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] , dat sprake is van medeplegen in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
[bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. (als deel uitmakende van de [bedrijven] CS) in de periode van 13 juli 2011 tot en met 20 januari 2014 in Nederland, (telkens) opzettelijk:
een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting over het tweede kwartaal 2011 en derde kwartaal 2011 en vierde kwartaal 2011 en eerste kwartaal 2012 en tweede kwartaal 2012 en derde kwartaal 2012 en vierde kwartaal 2012 en eerste kwartaal 2013 en tweede kwartaal 2013 en derde kwartaal 2013 en vierde kwartaal 2013, onjuist en onvolledig heeft gedaan,
immers hebben die [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. (als deel uitmakende van de [bedrijven] CS) (telkens) opzettelijk op het bij de inspecteur der belastingen in Nederland ingeleverde/ingediende aangiftebiljet over genoemde kwartalen een te laag belastbaar bedrag opgegeven, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte tezamen met een ander feitelijke leiding heeft gegeven;
2. Subsidiair
[bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] B,V, en/of [bedrijf 4] GmbH en/of [bedrijf 5] GmbH en/of [bedrijf 6] GmbH in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2013 in Nederland en/of Duitsland:
geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
c. een factuur/Rechnung gedateerd 01-12-2011 op naam van [bedrijf 6] en een factuur/Rechnung gedateerd 01-12-2011 op naam van [bedrijf 6]
beiden met betrekking tot een Audi A5 Cabriolet (chassisnummer [chassisnummer 5] ), en
d. een factuur/Rechnung gedateerd 02-12-2011 op naam van [bedrijf 6] en een factuur/Rechnung gedateerd 02-12-2011 op naam van [bedrijf 6]
beiden met betrekking tot een Volkswagen Golf Highline 2.0 TDI (chassisnummer
[chassisnummer 6] ), en
e. een factuur gedateerd 23-05-2011 op naam van [bedrijf 2] B.V. met betrekking
tot een Mercedes-Benz E350 (chassisnummer [chassisnummer 7] ) en
f. een koopovereenkomst gedateerd 21-12-2011 op naam van [bedrijf 2] BV
en een factuur/Rechnung gedateerd 21-12-2011 op naam van [bedrijf 4] GmbH, beiden met betrekking tot een Mercedes-Benz E350 CDI Sport Automaat (chassisnummer [chassisnummer 8] ), en
g. een factuur/Rechnung gedateerd 05-12-2011 op naam van [bedrijf 6] en een factuur/Rechnung gedateerd 05-12-2011 op naam van [bedrijf 6]
beiden met betrekking tot een Mercedes E 350 CDI Automatik (chassisnummer
[chassisnummer 9] ), en
h. een factuur/Rechnung gedateerd 06-12-2011 op naam van [bedrijf 6] en een factuur/Rechnung gedateerd 06-12-2011 op naam van [bedrijf 6]
beiden met betrekking tot een Toyota Landcruiser 150 TEC Edition
(chassisnummer [chassisnummer 10] ), en
i. een koopovereenkomst gedateerd 21-12-2012 op naam van [bedrijf 3] B.V.
en een factuur/Rechnung gedateerd 21-12-2012 op naam van [bedrijf 4] GmbH met betrekking tot een Volkswagen Tiguan Blue Motion (chassisnummer [chassisnummer 11] )
valselijk heeft laten opmaken door opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid:
c. op die factuur/Rechnung met documentnummer 352 -ondermeer- te laten vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 2] en op die factuur/Rechnung met documentnummer 326 -ondermeer- te laten vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 8] B.V. te [vestigingsplaats 3] , en
d. op die factuur/Rechnung met documentnummer 355 -ondermeer- te laten vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 2] en op die factuur/Rechnung met documentnummer 329 -ondermeer- te laten vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 8] B.V. te [vestigingsplaats 3] , en
e. op die factuur met documentnummer DOC-112 als klant/afnemer -ondermeer- te laten vermelden [bedrijf 5] GmbH te [vestigingsplaats 1] , en
f. op die koopovereenkomst met documentnummer 104 -ondermeer- te laten vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 4] GmbH te [vestigingsplaats 4] en op die factuur/Rechnung met documentnummer 108 -ondermeer- te laten vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 2] , en
g. op die factuur/Rechnung met documentnummer 357 -ondermeer- te laten vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 2] en op die factuur/Rechnung met documentnummer 331 -ondermeer- te laten vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 8] B.V. te [vestigingsplaats 3] , en
h. op die factuur/Rechnung met documentnummer 362 -ondermeer- te laten vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 7] B.V. te [vestigingsplaats 2] en op die factuur/Rechnung met documentnummer 332 -ondermeer- te laten vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 8] B.V. te [vestigingsplaats 3] , en
i. op die koopovereenkomst met documentnummer 248 -ondermeer- te laten vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 4] GmbH te [vestigingsplaats 4] en op die factuur met documentnummer 252 -ondermeer- te laten vermelden als klant/Kunde/afnemer [bedrijf 9] BV te [vestigingsplaats 5] ,
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte tezamen met een ander feitelijke leiding heeft gegeven;
3. Subsidiair
[bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] B,V, en/of [bedrijf 4] GmbH en/of
[bedrijf 5] GmbH en/of [bedrijf 6] GmbH,
in de periode van 1 januari 2010 tot en met 18 mei 2016 in Nederland en/of in Duitsland:
opzettelijk geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten bedrijfsadministraties van genoemde rechtspersonen ( [bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] B.V. en/of [bedrijf 4] GmbH en/of [bedrijf 5] GmbH en/of [bedrijf 6] GmbH),
valselijk heeft laten opmaken door die onder feit 2 (van deze tenlastelegging) omschreven/genoemde facturen/Rechnungen en/of overeenkomsten daarin op te laten nemen,
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte tezamen met een ander feitelijke leiding heeft gegeven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder de feiten 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.