Procesverloop
2. Eiseres heeft bij brief van 15 februari 2022 onder verwijzing naar de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om openbaarmaking van documenten waarin informatie is neergelegd over de door [bedrijf 2] afgesloten financieringen.
3. Bij besluit van 6 april 2022 heeft verweerder het verzoek van eiseres om informatie afgewezen. Volgens verweerder heeft eiseres niet beoogd een Wob-verzoek te doen omdat zij niet de intentie heeft de informatie voor eenieder te openbaren. Dit leidt verweerder af
uit het gegeven dat eiseres optreedt als gemachtigde van [bedrijf 1] B.V. in
een door haar aanhangig gemaakte gerechtelijke procedure tegen [bedrijf 2] en haar aandeelhouders, waaronder de gemeente Haaksbergen, en uit overwegingen uit de door eiseres verzonden dagvaarding in het kader van deze procedure.
4. In de uitspraak op bezwaar van 28 september 2022 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Verweerder stelt dat uit de inhoud van het verzoek blijkt dat eiseres geen Woo-verzoek heeft beoogd in te dienen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het verzoek om informatie bedoeld is ter kennisgeving voor eenieder.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht het bezwaar van eiseres ongegrond heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit
hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat het bestreden besluit dateert van na inwerkingtreding van de Woo op 1 mei 2022. Omdat de Woo niet voorziet in overgangsrecht, is deze wet direct op 1 mei 2022 in werking getreden en zijn op alle besluiten die dateren van na 1 mei 2022 de bepalingen van de Woo daarom ook van toepassing, ongeacht of het Wob-verzoek voor die datum is ingediend1. Omdat het
bestreden besluit van 28 september 2022 dateert, ligt de vraag voor of verweerder
terecht heeft geconcludeerd dat het verzoek van eiseres geen Woo-verzoek is.
8. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte haar verzoek om informatie niet als een Woo-verzoek heeft aangemerkt en om die reden heeft afgewezen.
8.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek om informatie van eiseres in het verlengde moet worden gezien van eerder gedane verzoeken en in samenhang met de civiele procedure die eiseres namens [bedrijf 1] B.V. aanhangig heeft gemaakt tegen onder andere de gemeente Haaksbergen. Omdat het verzoek is gedaan om informatie te verkrijgen in het kader van deze procedure, is er geen sprake van een Woo-verzoek, aldus verweerder.
8.2.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt. Zij overweegt hiertoe als volgt.
8.3.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft ten aanzien van de Wob overwogen dat de hoofdregel is dat wanneer iemand met een beroep op de Wob een verzoek om informatie vervat in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid tot een bestuursorgaan richt, zo’n verzoek een Wob-verzoek is. Het enkele feit dat de verzoeker de informatie vraagt vanwege zijn persoonlijk belang bij kennisneming van de informatie en/of met het oog op het gebruik van de informatie in een procedure tegen het bestuursorgaan of derden, betekent niet dat geen sprake is van een Wob-verzoek. Dat geldt ook indien de verzoeker de informatie (mogelijk) ook kan krijgen op grond van regels over de toegang tot stukken in een procesrechtelijke regeling, zoals artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) of de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Dit is alleen anders indien i) uit de aard van het verzoek, ii) uit de inhoud van het verzoek of iii) uit uitlatingen van de verzoeker, blijkt dat de verzoeker geen Wob-verzoek heeft beoogd in te dienen. Bij uitzondering i) kan worden gedacht aan het geval dat iemand inzage in zijn dossier of in zijn persoonsgegevens vraagt. In dat geval is het verzoek aan te merken als een verzoek om inzage als bedoeld in Verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG
(de AVG) of een andere wettelijke regeling waarin een recht op inzage is opgenomen. Uitzondering ii) ziet op situaties waarin iemand bijvoorbeeld vraagt om informatie, vragen stelt of alleen om toezending van de stukken vraagt in een procedure waarin hij belanghebbende is. Bij uitzondering iii) kan worden gedacht aan de situatie waarin de verzoeker aangeeft dat hij niet wil dat de informatie openbaar wordt gemaakt en alleen
aan hem wordt verstrekt.
Het is aan het bestuursorgaan om als de indiener een beroep op de Wob heeft gedaan,
met een beroep op een van deze uitzonderingen deugdelijk te motiveren dat zich een uitzondering op de hoofdregel voordoet. Daarbij kan het op de weg van het bestuursorgaan liggen zich daarover eerst met de indiener te verstaan.2
8.4.
De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de bovenstaande hoofdregel
met uitzonderingen niet zou gelden bij de vraag of een sprake is van een verzoek in de zin van artikel 4.1, eerste lid van de Woo.
8.5.
De rechtbank stelt vast dat eiseres haar verzoek om informatie bij verweerder uitdrukkelijk in het kader van de Woo heeft gedaan. Het enkele feit dat zij de gevraagde informatie mogelijk wenste te gebruiken in de door haar aanhangig gemaakte procedure tegen de gemeente Haaksbergen, maakt niet dat er geen sprake is van een Woo-verzoek.
Het beroep van verweerder op uitzondering ii), zoals hierboven verwoord, kan niet slagen nu eiseres expliciet in haar verzoek om informatie heeft verwoord dat de informatie is gevraagd in het kader van de Wob. Dat zij (een gedeelte van) deze informatie ook had kunnen verkrijgen op basis van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering doet niets af aan het gegeven dat haar verzoek was aan te merken als een Woo-verzoek. De rechtbank overweegt in dit kader dat gesteld, noch gebleken is dat er daarbij sprake was misbruik van recht.
8.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte het verzoek van eiseres om informatie van 15 februari 2022 niet als Woo-verzoek heeft aangemerkt. Verweerder heeft het verzoek ten onrechte niet inhoudelijk behandeld en getoetst aan de uitzonderingsgronden van artikel 5.1 en 5.2 van de Woo.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 28 september 2022;
- herroept het besluit van 6 april 2022;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het Woo-verzoek van eiseres van 15 februari 2022 met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Landstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
|
de rechter is buiten staat te tekenen
|
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.