In opdracht van ASR, die op basis van een Schade Verzekering Inzittenden-polis (SVI) was gehouden [naam 1] schade te vergoeden, heeft Meuwissen Verkeers Ongevallen Analyse (MVOA) onderzoek gedaan naar de toedracht van het ongeval. MVOA is daarbij gevraagd aandacht te besteden aan de staat van de rechterberm ter plaatse van het ongeval. ASR had namelijk van de moeder van [naam 1] vernomen dat de rechterberm na het ongeval was bijgevuld met grind door de gemeente. MVOA heeft in zijn rapport van 1 mei 2014 onder meer geschreven:
“(…)
Ik zie hier een typisch ongeval, waarbij de aansluiting van de berm op de rijbaan (qua hoogte) een rol zal hebben gespeeld. (…)
Sluit de berm qua hoogte niet gelijk danwel niet nagenoeg gelijk met de rijbaankant aan dan ontstaat er primair een situatie dat de naar links gestuurde rechtervoorband als het ware tegen de rijbaankant op moet “klimmen”. Hoe groter het niveauverschil tussen rijbaan en aansluitende berm is, des te meer “moeite” heeft deze band om de rijbaan weer op te klimmen. Omdat het voertuig, voor een bestuurder gevoelsmatig, niet direct op de stuurbeweging reageert, zal de bestuurder wat meer naar links sturen. Als de band dan toch zijn grip krijgt en de rijbaan “opklimt” dan gebeurt dat doorgaans zo abrupt, dat het voertuig vanuit de rechterberm de rijbaan als het ware op wordt gekatapulteerd en naar de linker rijbaankant “schiet”. (…) Meestal belandt het voertuig dan links in de berm (…).
De hierboven vermelde omstandigheid is een bekend gegeven en om dit te voorkomen c.q. om het redresseren veilig te kunnen laten uitvoeren, ligt er ook een verantwoordelijkheid bij de wegbeheerder. (…)
Wat betreft deze vaststelling heb ik de publicaties van het CROW (Kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur) geraadpleegd. (…)
Het komt er aldus op neer, dat de berm op een nagenoeg gelijke hoogte op de rijbaanverharding aan moet sluiten, zodat geen onverwachte krachten op de wielen kunnen aangrijpen; dit ter voorkoming van het eerder beschreven “katapultgedrag”. Een hoogte-verschil tot 7 cm wordt als aanvaardbaar beschouwd. Een groter abrupt hoogteverschil moet als gevarenzone worden aangemerkt.
(…)
Ik heb de “VOA” nog gevraagd of men dit hoogteverschil had opgemeten, dit bleek niet het geval te zijn. Vervolgens heb ik gevraagd om een maat van de nummerborden (zichtbaar op de “VOA” foto) door te geven, zodat ik binnen de “VOA” foto’s het hoogteverschil kon verschalen. De hoogte van zo’n bordje is volgens de “VOA” 24,5 cm (…).
Belangrijk is de verschaalde afstand die ik met de gele pijlen aanwijs, daarmee wordt het hoogteverschil zo goed als mogelijk benaderd. Te denken valt hier aan ± 7,5 cm, maar omdat wij hier enige onnauwkeurigheid in acht moeten nemen, hecht ik er waarde aan om te spreken over meer dan 7 cm.
(…)
In deze kwestie ligt mijns inziens, voor wat betreft het kunnen ontstaan van dit ongeval, ook een verantwoordelijkheid bij de beheerder van de weg. De buitenberm sloot immers niet op een nagenoeg gelijke hoogte op de verharding van de rijbaankant aan. Het hoogteverschil was zodanig, dat dit volgens de publicaties van de CROW niet meer als aanvaardbaar beschouwd kan worden, maar als een gevarenzone. Deze gevarenzone had opgeheven moeten worden en had ook vrij eenvoudig opgeheven kunnen worden door de berm op te hogen (zoals dit na het ongeval wel is gebeurd). Mijns inziens kan hier gesproken worden van een gevaarlijke situatie c.q. een gevarenzone die door of vanwege de wegbeheerder zelf werd gecreëerd en onnodig (lang) in stand werd gehouden. (…)”