2 De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en bondig, op neer dat verdachte:
feit 1
:
in de periode van 8 maart 2021 tot en met 17 december 2021 in Deventer feitelijke leiding heeft gegeven aan het valselijk opmaken van een opdrachtovereenkomst tot schuldbemid-deling door [medeverdachte] , dan wel
in de genoemde periode feitelijk leiding heeft gegeven aan het opzettelijk gebruikmaken van die valse opdrachtovereenkomst door [medeverdachte] , door deze als bijlage bij een e-mailbericht te versturen;
feit 2
:
in de periode van 15 januari 2021 tot en met 1 juni 2022 in Deventer feitelijk leiding heeft gegeven aan schuldbemiddeling in de zin van artikel 47 van de Wet op het consumenten-krediet door [medeverdachte] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
De besloten vennootschap [medeverdachte] (t.h.o.d.n. [medeverdachte] ) op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 8 maart 2021 tot en met 17 december 2021 te Deventer, althans in Nederland
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een opdrachtovereenkomst tot schuldbemiddeling (DOC-027.11),
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,
door in strijd met de waarheid op die overeenkomst (onder meer) de handtekening en naam van [naam 1] te plaatsen/schrijven/vermelden en/of te vermelden dat aan [naam 1] een opdracht werd verstrekt tot schuldbemiddeling,
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
De besloten vennootschap [medeverdachte] (t.h.o.d.n. [medeverdachte] ) op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 8 maart 2021 tot en met 17 december 2021 te Deventer, althans in Nederland
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van en/of opzettelijk heeft afgeleverd en/of opzettelijk voorhanden heeft gehad een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een opdrachtovereenkomst tot schuldbemiddeling (DOC-027.11) als ware deze echt en onvervalst, door de overeenkomst als bijlage bij een e-mailbericht aan [slachtoffer 2] te versturen,
terwijl zij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
De besloten vennootschap [medeverdachte] (t.h.o.d.n. [medeverdachte] ) zich op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 januari 2021 tot en met 1 juni 2022 in Deventer, althans in Nederland
meermalen, althans eenmaal, (telkens) heeft beziggehouden met schuldbemiddeling als bedoeld in artikel 47 lid 2 van de Wet op het consumentenkrediet,
immers heeft [medeverdachte] B.V. toen aldaar – zakelijk weergegeven – (telkens), anders dan door het aangaan van krediettransacties, (telkens) diensten verricht,
waaronder het voeren van (een) intakegesprek(ken) en/of het inventariseren van de
schulden en/of het openen en/of beheren van (een) bankrekening(en) en/of het
benaderen van schuldeisers, welke diensten waren gericht op de totstandkoming van (een) regeling(en) met betrekking tot de bestaande schuldenlast(en) van de natuurlijke perso(o)n(en), [slachtoffer] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] ,
welke schuldenlast(en) geheel of gedeeltelijk voortvloeide(n) uit één of meer
krediettransactie(s),
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven.
4 De bewijsoverwegingen
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank zal hierna, voor zover relevant, ingaan op de nadere standpunten van de officier van justitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte integraal van de ten laste gelegde feiten wordt vrijgesproken. De rechtbank zal hierna, voor zover relevant, ingaan op de nadere standpunten van de verdediging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis zal de rechtbank eerst het onder 2 ten laste gelegde bespreken en daarna het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Met betrekking tot het onder feit 2 ten laste gelegde
Schuldbemiddeling is op grond van artikel 47 lid 1 van de Wet op het consumentenkrediet (Wck) verboden. Dit verbod houdt in dat het niet is toegestaan om in de uitoefening van een bedrijf of beroep, anders dan door het aangaan van een krediettransactie, diensten te verrichten die gericht zijn op de totstandkoming van een regeling met betrekking tot de bestaande schuldenlast van een natuurlijke persoon, geheel of gedeeltelijk voortvloeiend uit een of meer krediettransacties.
Van het verbod op schuldbemiddeling zijn op grond van artikel 48, lid 1 onder c Wck (onder meer) advocaten uitgezonderd.
Onder 2 is ten laste gelegd dat [medeverdachte] BV zich in de periode van
15 januari 2021 tot en met 1 juni 2022 – in strijd met art. 47 lid 1 van de Wet op het consumentenkrediet – heeft beziggehouden met schuldbemiddeling met betrekking tot consumptieve kredieten van [slachtoffer] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en het echtpaar [slachtoffer 5] . Verdachte zou daartoe opdracht en/of daaraan feitelijke leiding hebben gegeven.
De rechtbank leidt uit het dossier de volgende feiten en omstandigheden af.1
[medeverdachte] BV, ook handelend onder de naam [medeverdachte] , is op 8 juni 2017 ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Het bedrijfs-doel van deze in Deventer gevestigde vennootschap was: ‘het verrichten van alle handelingen en verrichtingen met betrekking tot schuldhulpverlening en budgetbeheer’. Verdachte was in de ten laste gelegde periode enig bestuurder van de vennootschap.2
[medeverdachte] BV heeft op 2 maart 2020 een overeenkomst gesloten met de advocaat mr. [naam 1] , inhoudende dat mr. [naam 1] als advocaat de dossiers met consumptieve kredieten van [medeverdachte] BV zou overnemen.3
Uit de verklaringen en de cliëntendossiers van de onder 2 genoemde clienten blijkt dat:
- [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 24 april 2021 een intakegesprek heeft gehad met een medewerker van [medeverdachte] . Tijdens dit gesprek heeft hij verschillende documenten ondertekend, waaronder een document waarmee [medeverdachte] op zijn naam een bankrekening kon openen en beheren. De medewerker van [medeverdachte] zou vervolgens een overzicht maken van zijn schuldenlast. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij nooit contact heeft gehad met een advocaat.4 Uit de documenten in het cliëntendossier van [slachtoffer] volgt dat zijn aflossingscapaciteit is berekend,5 er een schuldenoverzicht is gemaakt,6 er een betalingsregeling met een schuldeiser is getroffen7 en er een bankrekening op zijn naam is geopend die door [medeverdachte] is beheerd.8 [slachtoffer] heeft verklaard dat hij onder meer een kredietschuld had bij KPN van € 588,18 en een kredietschuld bij de Rabobank van
€ 1.800,--.9 Hij heeft voor de dienstverlening door [medeverdachte] in de periode van 29 juni 2021 tot en met 1 september 2021 in totaal € 850,-- betaald.10
- [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij op 16 juni 2021 een intakegesprek heeft gehad met een medewerker van [medeverdachte] . Tijdens dit gesprek heeft zij alle overeenkomsten die die medewerker bij zich had ondertekend. Daarnaast werd haar schuldenlast geïnventariseerd.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat haar niets is verteld over de betrokkenheid van een schuld-bemiddelingsadvocaat.11 Uit de documenten in het cliëntendossier van [slachtoffer 2] blijkt dat haar aflossingscapaciteit is berekend,12 er een schuldenoverzicht is gemaakt,13 er een betalingsregeling met een schuldeiser is getroffen14 en er een bankrekening op haar naam is geopend en beheerd.15 Uit het schuldenoverzicht van [slachtoffer 2] blijkt dat zij onder meer kredietschulden had bij AfterPay van € 70,72, bij Bol.com van € 157,68 en bij ING van
€ 237,40.16 Zij heeft voor de dienstverlening door [medeverdachte] in de periode van 26 maart 2021 tot en met 30 november 2021 in totaal € 5.886,97 betaald.17
- [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij op 16 juni 2021 een intakegesprek heeft gehad met een medewerker van [medeverdachte] . Tijdens dit gesprek heeft zij verschillende documenten ondertekend, zodat [medeverdachte] haar schulden kon gaan inventariseren en aflossen. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat de medewerker van [medeverdachte] op dat moment ook gelijk een bankrekening op haar naam bij Triodos Bank heeft geopend, om de schuldeisers via die rekening te kunnen betalen. Haar is niets verteld over de betrokken-heid van een schuldbemiddelingsadvocaat.18 Uit de documenten in het cliëntendossier van [slachtoffer 3] blijkt dat haar aflossingscapaciteit is berekend,19 er een schuldenoverzicht is gemaakt,20 er een betalingsregeling met een schuldeiser is getroffen21 en er een bankrekening op haar naam is geopend en beheerd.22 Uit het schuldenoverzicht van [slachtoffer 3] blijkt dat zij onder meer een kredietschuld had bij Neckermann van € 3.370,20.23 Zij heeft voor de dienstverlening door [medeverdachte] in de periode van 31 juli 2021 tot en met
30 november 2021 in totaal € 4.310,81 betaald.24
- [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij op 15 januari 2021 een intakegesprek heeft gehad met een medewerker van [medeverdachte] . Tijdens dit gesprek heeft hij overeenkomsten ondertekend. Ook heeft hij tijdens het intakegesprek zijn DigiD-gegevens aan de medewerker van [medeverdachte] gegeven, waarna een bankrekening bij Triodos Bank is geopend. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij niets weet van een overeenkomst met een schuld-bemiddelingsadvocaat. Zo’n overeenkomst heeft hij ook niet gezien toen hij overeenkomsten heeft ondertekend.25 Uit de documenten in het cliëntendossier van [slachtoffer 3] blijkt dat zijn aflossingscapaciteit is berekend,26 er een schuldenoverzicht is gemaakt en27 er een betalingsregeling met schuldeisers is getroffen.28 Uit het schuldenoverzicht van [slachtoffer 4] blijkt dat hij onder meer kredietschulden had bij zijn vader van € 2.065,--, bij AfterPay van
€ 602,94, bij Tinka (van Wehkamp) van € 295,72 en bij T-Mobile van € 719,28.29 Hij heeft voor de dienstverlening door [medeverdachte] BV in de periode van 25 januari 2021 tot en met 1 november 2021 in totaal € 2.025,-- betaald.30
- [slachtoffer 5] heeft verklaard dat zij op 8 maart 2021 een intakegesprek heeft gehad met een medewerker van [medeverdachte] BV. Tijdens dit gesprek heeft zij diverse documenten ondertekend. Haar echtgenoot [slachtoffer 6] heeft dit nadien gedaan, waarna zij de documenten naar [medeverdachte] BV hebben opgestuurd. Er is vervolgens een bankrekening geopend bij Triodos Bank, waarop het inkomen van haar en haar echtgenoot werd gestort. [slachtoffer 5] heeft verklaard dat zij zelf geen betalingen via die bankrekening konden verrichten en evenmin inzicht in deze rekening hadden. Haar is nooit verteld dat er een schuldbemiddelingsadvocaat bij hun dossier betrokken zou worden en zij heeft nooit contact gehad met een advocaat. Ook is haar niet verteld dat € 4.500,-- voor het budgetbeheer en het inrichten van de administratie in rekening zou worden gebracht. Volgens [slachtoffer 5] was afgesproken dat zij en haar echtgenoot geen budgetbeheer maar schuldhulpverlening wilden. Alle schulden die op het schuldenoverzicht staan vermeld (in totaal € 120.353,10) zouden in de schuldenregeling worden meegenomen.31 Uit de documenten in het cliëntendossier van [slachtoffer 5] en haar echtgenoot blijkt dat hun aflossingscapaciteit is berekend,32 er een schuldenoverzicht is gemaakt,33 er een betalings-regeling met een schuldeiser is getroffen34 en er een bankrekening op hun naam is geopend en beheerd.35 Uit het schuldenoverzicht van [slachtoffer 5] (en haar echtgenoot) blijkt dat zij onder meer een kredietschuld had bij Bol.com van € 216,74, bij Wehkamp van
€ 5.967,87, bij T-Mobile van € 476,47, bij Otto van € 62,--, bij Klarna van € 251,69 en bij Zalando van € 156,12.36 In totaal hebben zij voor de dienstverlening door [medeverdachte] in de periode van 2 april 2021 tot en met 4 november 2021 € 1.924,62 betaald.37
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen en dossiers van de onder 2 genoemde cliënten vast dat met betrekking tot ieder van hen sprake is geweest van schuldbemiddeling in de zin artikel 47 lid 2 van de Wet op het consumentenkrediet.
De vraag is of mr. [naam 1] in de dossiers van de onder 2 genoemde cliënten als advocaat werkzaamheden heeft verricht die vallen onder de uitzonderingsbepaling van artikel 48, lid 1 onder c Wck.
De rechtbank leidt in de eerste plaats uit de verklaringen en de dossiers van de onder 2 genoemde cliënten af dat tegen geen van hen is gezegd dat er een advocaat bij hun dossier zou worden betrokken. Geen van hen heeft op enigerlei wijze contact gehad met een schuldbemiddelingsadvocaat.
Daarnaast acht de rechtbank in dit verband van belang dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een bezwaar heeft ingediend over de advocaat mr. [naam 1] . Uit de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 28 augustus 2023 naar aanleiding van dit bezwaar blijkt dat mr. [naam 1] op 21 september 2022 in een gesprek met de deken heeft verklaard:
- dat hij de clienten niet heeft geïdentificeerd;
- dat hij geen persoonlijk contact heeft gehad met de cliënten van [medeverdachte] BV;
- dat de werkzaamheden in de dossiers die op zijn naam stonden werden verricht door medewerkers van [medeverdachte] BV;
- en dat door medewerkers van [medeverdachte] BV in zijn naam en met gebruikmaking van zijn e-mailaccount [e-mailadres] , handtekening en briefpapier van zijn kantoor werd gecorrespondeerd met onder andere schuldeisers.38
Verdachte heeft op 18 oktober 2022 verklaard dat medewerkers van [medeverdachte] BV de intakegesprekken met de cliënten verzorgden. Tijdens dit intakegesprek werden onder meer de schulden van de cliënten geïnventariseerd.39
Daarnaast heeft verdachte verklaard dat de medewerkers van [medeverdachte] BV in opdracht van de advocaat mr. [naam 1] de betaalplannen opstelden en alle correspondentie met de schuldeisers en de cliënten deden.40 Verder heeft verdachte verklaard dat mr. [naam 1] enkel het betaalplan controleerde en de opdracht gaf tot het verzenden van het betaalplan aan de schuldeisers.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de schuldbemiddelingsactiviteiten in de cliëntendossiers van de onder 2 genoemde cliënten enkel en alleen door medewerkers van [medeverdachte] BV (tevens handelend onder de naam [medeverdachte] ) zijn verricht. Mr. [naam 1] heeft in geen van deze dossiers werkzaamheden verricht of enige betrokkenheid gehad bij de behandeling van die dossiers. De door verdachte gestelde betrokkenheid van mr. [naam 1] bij de dossiers van de onder 2 genoemde clienten is op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
Een beroep op de in artikel 48 lid 1 onder c Wck genoemde uitzonderingsgrond schuld-bemiddeling ‘door advocaten’ kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet slagen.
Toerekening aan [medeverdachte] BV
Niet ter discussie staat dat de werkzaamheden met betrekking tot de onder 2 genoemde cliënten zijn verricht in de sfeer van [medeverdachte] BV en dat deze werkzaamheden in redelijkheid aan die BV zijn toe te rekenen.
Feitelijk leidinggeven door verdachte
Verdachte was in de ten laste gelegde periode enig bestuurder van [medeverdachte] BV en volledig op de hoogte van de werkwijze van de schuldbemiddelings-activiteiten.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden schuldbemiddeling.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde
Aan verdachte is onder 1 primair ten laste gelegd dat hij feitelijke leiding heeft gegeven aan het valselijk opmaken van een opdrachtovereenkomst tot schuldbemiddeling, door in strijd met de waarheid op die overeenkomst de handtekening en naam van [naam 1] te plaatsen en te vermelden dat aan [naam 1] een opdracht tot schuldbemiddeling werd verstrekt, met het doel om dit geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te laten gebruiken.
Volgens de officier van justitie is de opdrachtbevestiging vals, omdat onder de naam van
mr. [naam 1] een handtekening staat die niet van hem is. Daarnaast was de opdracht-bevestiging bestemd om tot bewijs te dienen.
De rechtbank stelt vast dat de handtekening op de onder 1 genoemde opdrachtovereenkomst tot schuldbemiddeling (zijnde de door [slachtoffer 2] ondertekende opdrachtbevestiging, DOC-027.11) niet de werkelijke handtekening van de advocaat mr. [naam 1] betreft. Deze handtekening komt niet overeen met de handtekening op andere van mr. [naam 1] afkomstige en door hem ondertekende stukken in het dossier. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat de opdracht tot schuldbemiddeling in overeenstemming met mr. [naam 1] werd ondertekend door de medewerker van de intake of van het kantoor van [medeverdachte] BV.
Voor bewezenverklaring van valsheid in geschrift, als bedoeld in art. 225 lid 1 Sr, is echter vereist dat de maker van het geschrift het oogmerk van misleiding heeft gehad. Dit oogmerk betekent dat sprake moet zijn van doelbewustheid met betrekking tot het gebruiken of het doen gebruiken van een vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst. Voorwaardelijk opzet op dat gebruik is in dit verband niet voldoende.
Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs dat sprake is geweest van een oogmerk van misleiding.
[medeverdachte] BV en mr. [naam 1] waren met elkaar op schrift een samenwerkingsverband aangegaan waarin, kort gezegd, staat beschreven dat de schuldbemiddeling met cliënten met krediettransacties door mr. [naam 1] zou worden verleend. Met instemming van mr. [naam 1] is de onderhavige opdrachtbevestiging van [slachtoffer 2] namens hem ondertekend. Uit het feit dat achteraf is gebleken dat mr. [naam 1] geen bemoeienis met de afhandeling van het dossier van [slachtoffer 2] heeft gehad, kan niet zonder meer worden afgeleid dat ten tijde van het opmaken en ondertekenen van de opdrachtbevestiging een oogmerk tot misleiding aanwezig was bij [medeverdachte] BV. De rechtbank heeft in dit oordeel mede betrokken dat op een totaal van 220 dossiers meerdere cliëntendossiers door de Belastingdienst/Bureau Handhaving zijn onderzocht en dat in vijf dossiers is gebleken van overtreding van artikel 47 lid 1 Wck.
De rechtbank zal verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijspreken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank ook het onder 1 subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat het dossier geen bewijsmiddel bevat waaruit blijkt dat de opdrachtovereenkomst als bijlage bij een e-mailbericht is verzonden aan [slachtoffer 2] , zoals ten laste gelegd.
De rechtbank zal verdachte ook van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
De besloten vennootschap [medeverdachte] (tevens handelend onder de naam [medeverdachte] ) zich in de periode van 15 januari 2021 tot en met 1 juni 2022 in Nederland, meermalen heeft beziggehouden met schuldbemiddeling als bedoeld in artikel 47 lid 2 van de Wet op het consumentenkrediet,
immers heeft [medeverdachte] B.V., anders dan door het aangaan van krediettransacties, diensten verricht, waaronder het voeren van een intakegesprek, het inventariseren van de schulden, het openen en beheren van een bankrekening en/of het benaderen van schuldeisers, gericht op de totstandkoming van een regeling met
betrekking tot de bestaande schuldenlast van de natuurlijke personen [slachtoffer] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] (en [slachtoffer 6] ), welke schuldenlast gedeeltelijk voortvloeide uit een krediettransactie,
aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezen-verklaring. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
10 De beslissing
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het onder 2 bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:
de overtredingen: overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 47 van de Wet op het consumentenkrediet, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, vijfmaal gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 bewezen verklaarde;
ten aanzien van het gepleegde inzake [slachtoffer]
- veroordeelt de verdachte tot betaling van een geldboete van € 5.000,-- (vijfduizend euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
- beveelt dat deze geldboete voor een gedeelte van € 2.000,-- niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren de volgende voorwaarde niet is nagekomen: de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten aanzien van het gepleegde inzake [slachtoffer 2]
- veroordeelt de verdachte tot betaling van een geldboete van € 5.000,-- (vijfduizend euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
- beveelt dat deze geldboete voor een gedeelte van € 2.000,-- niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren de volgende voorwaarde niet is nagekomen: de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten aanzien van het gepleegde inzake [slachtoffer 3]
- veroordeelt de verdachte tot betaling van een geldboete van € 5.000,-- (vijfduizend euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
- beveelt dat deze geldboete voor een gedeelte van € 2.000,-- niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren de volgende voorwaarde niet is nagekomen: de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten aanzien van het gepleegde inzake [slachtoffer 4]
- veroordeelt de verdachte tot betaling van een geldboete van € 5.000,-- (vijfduizend euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
- beveelt dat deze geldboete voor een gedeelte van € 2.000,-- niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren de volgende voorwaarde niet is nagekomen: de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten aanzien van het gepleegde inzake [slachtoffer 5] (en [slachtoffer 6] )
- veroordeelt de verdachte tot betaling van een geldboete van € 5.000,-- (vijfduizend euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
- beveelt dat deze geldboete voor een gedeelte van € 2.000,-- niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren de volgende voorwaarde niet is nagekomen: de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
de vorderingen van de benadeelde partijen
de benadeelde partijen [slachtoffer 3] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4]
- bepaalt dat de benadeelde partijen [slachtoffer 3] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4], in het geheel niet-ontvankelijk zijn in hun vordering en dat elk van de benadeelde partijen de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partijen en verdachte de eigen kosten dragen, die ten aanzien van deze vorderingen zijn gemaakt;
de benadeelde partij [slachtoffer 5]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde toe voor het bedrag van € 1.888,-- (achttienhonderd-achtentachtig euro), bestaande uit materiële schade, en
- veroordeelt verdachte tot (hoofdelijke) betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 1.888,-- (achttienhonderdachtentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2021, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/ anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.888,-- (achttienhonderdachtentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
8 maart 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 28 (achtentwintig) dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, te weten een deel van € 2.375,--, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de benadeelde partij [slachtoffer]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde toe voor het bedrag van € 850,-- (achthonderdenvijftig euro), bestaande uit materiële schade, en
- veroordeelt verdachte tot (hoofdelijke) betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 850,-- (achthonderdenvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2021, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 850,-- (achthonderdenvijftig), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 9 (negen) dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en
mr. V. Boelhouwers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2024.
Mr. Werkhoven en mr. Boelhouwers zijn niet in de gelegenheid dit vonnis te mede te ondertekenen.