Gedaagde heeft bij CZ Zorgverzekering een (aanvullende) zorgverzekering en heeft een betalingsachterstand van de premie voor de maanden april en juni 2019. CZ vordert de betaling door gedaagde van de openstaande premie, wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. De rechter wijst de vorderingen deels toe, namelijk de premie en de proceskosten.
1 de naamloze vennootschap CZ ZORGVERZEKERINGEN N.V.en
2. de onderlinge waarborg maatschappij ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ CZ GROEP U.A., als rechtsopvolger van de onderlinge waarborgmaatschappij met uitgesloten aansprakelijkheid OWM Centrale Zorgverzekeraars groep, Zorgverzekeraar U.A., beiden gevestigd en kantoorhoudende te Tilburg,
eisende partijen, hierna gezamenlijk te noemen CZ,
- de brief van [gedaagde] van 27 april 2024, die is aangemerkt als conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek tevens houdende vermindering van eis van CZ van 28 mei 2024.
1.2.
[gedaagde] heeft hierna, hoewel daartoe behoorlijk in de gelegenheid gesteld, niet meer gereageerd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 Het geschil
Wat wil CZ?
2.1.
Volgens CZ heeft [gedaagde] bij CZ een (aanvullende) zorgverzekering en heeft hij heeft nagelaten de (volledige) premie voor de maanden april en juni 2019 te betalen. Omdat betaling, ondanks aanmaning, uitbleef, heeft CZ deze procedure gestart en vordert zij naast betaling van de openstaande premie, ook wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten van [gedaagde].
Wat vindt [gedaagde]?
2.2.
Volgens [gedaagde] is de schuld ontstaan omdat zij door financiële problemen het overzicht is kwijt geraakt. [gedaagde] heeft onder bewind gestaan en door de bewindvoerder is met CZ een betalingsregeling afgesproken. Echter na beëindiging van het bewind, heeft CZ facturen naar haar voormalig bewindvoerder gestuurd, zodat [gedaagde] niet op de hoogte was van de betaling van de lopende regeling, aldus [gedaagde]. Verder heeft [gedaagde] naar voren gebracht dat zij na ontvangst van de dagvaarding een nieuwe regeling van € 100,00 per maand heeft afgesproken met CZ. [gedaagde] is het niet eens met de extra kosten.
3 De beoordeling
De hoofdsom
3.1.
[gedaagde] heeft de vordering niet weersproken. Daarnaast heeft [gedaagde] met het treffen van een betalingsregeling de vordering ook erkend. De premie voor april en juni 2019 is niet (volledig) door [gedaagde] betaald, terwijl [gedaagde] hiertoe wel gehouden was. Dat betekent dat de hoofdsom in beginsel toewijsbaar is.
Ambtshalve toetsen algemene voorwaarden
3.2.
De kantonrechter heeft ambtshalve beoordeeld of in de overeenkomst en/of de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden bepalingen zijn opgenomen ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten en/of de gevorderde vergoeding van rente, die zodanig afwijken van de wettelijke regelingen dat de consument daardoor aanzienlijk wordt benadeeld en door de kantonrechter vernietigd moeten worden. Dat is niet het geval voor de wettelijke rente.
3.3.
Vaststaat dat [gedaagde] de premie niet op tijd heeft betaald en hierdoor in verzuim is geraakt. De daarna in rekening gebrachte wettelijke rente moet [gedaagde] daarom ook betalen.
3.4.
Met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten overweegt de kantonrechter als volgt.
In artikel A.9. van de “Verzekeringsvoorwaarden Zorgverzekeringen en Aanvullende Verzekering” is de volgende bepaling opgenomen:
“A.9.1. Herinnering en opschorting.
Als u (verzekeringnemer) niet (tijdig) aan uw betalingsverplichting voldoet, hebt u een betalingsachterstand en sturen wij u een herinnering. Betaalt u daarna niet binnen 14 dagen, dan nemen wij achtereenvolgens de volgende stappen:
(…)
wij schakelen een deurwaarder in (zie artikel A.9.2.).
(…)
A.9.2. Rente en incassokosten
Als u (verzekeringnemer) een betalingsachterstand hebt, betaalt u ons ook de wettelijke / vertragingsrente over de verschuldigde en opeisbare kosten. Bovendien moet u eventuele incassokosten betalen.”
3.5.
De kantonrechter is van oordeel dat deze bepaling te ruim is geformuleerd. Er wordt namelijk geen enkel richtsnoer voor verschuldigde tarieven gegeven. De uit de bepaling voortvloeiende verplichting is daardoor onvoldoende afgebakend; er gaat de suggestie van uit dat CZ de vrije hand heeft bij de bepaling van in rekening te brengen kosten.
3.6.
Uit vaste jurisprudentie1 volgt dat de inhoud van het beding niet kan worden herzien. Evenmin kan door afstand van de rechten die uit het beding zouden voortvloeien c.q. aanpassing van de vordering aan het aanvullend recht dat zonder de bedingen van toepassing zou zijn geweest, worden bewerkstelligd dat de vordering ten dele toewijsbaar is.
3.7.
Dit zou anders kunnen zijn als de nietigheid van het beding de kantonrechter verplicht om de overeenkomst in haar geheel te vernietigen2, maar dat doet zich hier niet voor. CZ heeft dus geen recht op de incassokosten.
Wat betekent dit voor [gedaagde]?
3.8.
[gedaagde] moet in beginsel aan CZ betalen een bedrag van € 259,68 (bestaande uit € 237,60 aan hoofdsom + € 22,08 aan wettelijke rente berekend tot 27 februari 2024). Hierop strekken in mindering de betalingen van [gedaagde] van in totaal € 226,42 (€ 26,42 + 2 x
€ 100,00), zodat de kantonrechter een bedrag van € 33,26 zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 februari 2024 tot de dag van volledige betaling.
Proceskosten
3.9.
[gedaagde] is het niet eens met de bijkomende kosten omdat zij een regeling met CZ heeft getroffen, maar CZ de dagvaarding niet wil intrekken. Eveneens heeft [gedaagde] nog naar voren gebracht dat zij niet voldoende tijd van CZ heeft gehad om een en ander te regelen. In reactie hierop heeft CZ naar voren gebracht dat door de jaren heen herhaaldelijk afbetalingsregelingen zijn getroffen met [gedaagde], maar dat hij deze keer op keer niet is nagekomen, zodat deze zijn vervallen. Verder heeft CZ naar voren gebracht dat [gedaagde] voldoende tijd heeft gehad om de premie te voldoen, nu inmiddels vijf jaar is verstreken. Daarnaast stelt CZ dat [gedaagde] pas na ontvangst van de dagvaarding contact heeft opgenomen met CZ, terwijl hij daarvoor meerdere brieven en/of e-mails van de gemachtigde van CZ heeft ontvangen. [gedaagde] heeft dan ook voldoende kansen gehad om de vordering te betalen, voordat zij deze procedure is gestart. De kosten komen dan ook voor rekening van [gedaagde], aldus CZ.
3.10.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
[gedaagde] heeft niet meer gereageerd op de reactie van CZ. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat het klopt dat meerdere betalingsregeling niet zijn nagekomen door [gedaagde] Eveneens gaat zij er van uit dat dat de overgelegde aanmaningen door [gedaagde] zijn ontvangen, zodat hij op de hoogte was van deze vordering. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [gedaagde] voldoende kansen en tijd heeft gehad om de vordering te betalen, voordat CZ deze procedure is gestart. Nu [gedaagde] dat niet heeft gedaan, komt dat voor rekening en risico van hem.
3.11.
Gelet op bovenstaande, en omdat [gedaagde], de vordering verder niet heeft weersproken, is de kantonrechter van oordeel dat CZ in redelijkheid heeft kunnen besluiten om [gedaagde], te dagvaarden. [gedaagde], moet dan ook de kosten van deze procedure (inclusief nakosten) betalen. De kosten aan de zijde van CZ worden begroot op: - dagvaarding € 137,39 - griffierecht € 130,00 - salaris gemachtigde € 122,00 (1 ptn x € 82,00 + 1 pt x € 40,00)
- nakosten € 20,00 totaal € 409,39
4 De beslissing
De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde], tegen bewijs van kwijting aan CZ te betalen € 33,26, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 november 2023 tot de dag van volledige betaling.
4.2.
veroordeelt [gedaagde], tot betaling van de proceskosten aan de zijde van CZ, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 409,39, te betalen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen de kosten van betekening, indien [gedaagde] niet binnen genoemde termijn betaalt en vervolgens betekening van het vonnis plaatsvindt;
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Diggele, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024. (ak)
1bijvoorbeeld HvJEU 26 januari 2017, C421/14, ECLI:EU: C:2017:60 (Banco Primus); HvJEU 27 januari 2021, C-229/19, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia)