Deze zaak gaat over de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR) voor de landinrichting Blokzijl-Vollenhove. Verzoekers hebben tegen het besluit tot vaststelling van de LGR beroep ingesteld. Zij stellen dat de toegedeelde grond van slechtere kwaliteit is en minder gebruiksmogelijkheden heeft dan de door hen ingebrachte grond. Zij voeren daartoe drie punten aan. Verzoekers willen dat het kwaliteitsverschil financieel gecompenseerd wordt. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op één punt slaagt, namelijk wat betreft de smalle strook. De rechtbank bepaalt dat 50% van deze strook afgewaardeerd moet worden tegen een waarde van € 10.000,00 per hectare. Voor het overige wordt het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank compenseert de proceskosten.
de publiekrechtelijke bestuurscommissie ex artikel 81 van de Provinciewet
UITVOERINGSCOMMISSIE BLOKZIJL-VOLLENHOVE
zetelende te Zwolle,
verweerster,
hierna te noemen: de uitvoeringscommissie,
vertegenwoordigd door mr. ing. J. Heinen van de provincie Overijssel.
en
DE HERVORMDE GEMEENTE TE VOLLENHOVE,
te Vollenhove,
belanghebbende,
hierna te noemen: de Hervormde Gemeente Vollenhove,
niet verschenen.
1 De zaak in het kort
Deze zaak gaat over de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR) voor de landinrichting Blokzijl-Vollenhove. [verzoekers] c.s. hebben tegen het besluit tot vaststelling van de LGR beroep ingesteld. Zij stellen dat de toegedeelde grond van slechtere kwaliteit is en minder gebruiksmogelijkheden heeft dan de door hen ingebrachte grond. Zij voeren daartoe drie punten aan. [verzoekers] c.s. willen dat het kwaliteitsverschil financieel gecompenseerd wordt. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op één punt slaagt, namelijk wat betreft de smalle strook. De rechtbank bepaalt dat 50% van deze strook afgewaardeerd moet worden tegen een waarde van € 10.000,00 per hectare. Voor het overige wordt het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank compenseert de proceskosten.
2 De procedure
2.1.
De uitvoeringscommissie heeft op 12 april 2023 een ontwerpbesluit tot het vaststellen van de Lijst der Geldelijke Regelingen (hierna: LGR) voor de landinrichting Blokzijl-Vollenhove genomen. Het ontwerpbesluit heeft ter inzage gelegen van 9 mei tot en met 19 juni 2023.
2.2.
[verzoekers] c.s. hebben overeenkomstig het bepaalde in afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegen het ontwerp een zienswijze ingediend.
2.3.
De uitvoeringscommissie heeft [verzoekers] c.s. laten weten dat zij het niet noodzakelijk acht om [verzoekers] c.s. uit te nodigen voor een hoorzitting, maar dat als zij dat wel wil, zij zich kunnen aanmelden voor een hoorzitting. Zij hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
2.4.
Bij besluit van 14 februari 2024 heeft de uitvoeringscommissie de LGR voor de landinrichting Blokzijl-Vollenhove vastgesteld. De door [verzoekers] c.s. ingediende zienswijze heeft geleid tot het opruimen van verontreiniging van een toegedeeld perceel. De kosten hiervan zijn opgenomen in de LGR van de afgaande eigenaar (de Hervormde Gemeente Vollenhove). Voor het overige heeft de zienswijze van verzoekers niet geleid tot aanpassing van de LGR.
2.5.
Het besluit LGR is op 29 maart 2024 bekendgemaakt en heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. De beroepstermijn liep van 2 april tot en met 13 mei 2024.
2.6.
Tegen het besluit tot vaststelling van de LGR hebben [verzoekers] c.s. beroep ingesteld op grond van artikel 69 van de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg).
2.7.
De uitvoeringscommissie heeft een verweerschrift ingediend.
2.8.
[verzoekers] c.s. hebben op 10 oktober 2024 twee aanvullende producties overgelegd.
2.9.
Het beroep van [verzoekers] c.s. is op 9 oktober 2024 ter zitting behandeld. [verzoeker 1] en [verzoeker 2] (verzoekers sub 2 en 3) zijn daarbij verschenen. Zij werden bijgestaan door mr. Zonderland-Knijn. De uitvoeringscommissie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. ing. J. Heinen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er besproken is. De spreekaantekeningen van mr. Zonderland-Knijn zijn aan het dossier toegevoegd.
2.10.
Vervolgens is beschikking bepaald.
3 Overgangsrecht
3.1.
De Wilg is met ingang van 1 januari 2024 ingetrokken. Ruilverkaveling is sindsdien geregeld in de Omgevingswet. Op grond van het bepaalde in artikel 4.5 lid 1 van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet blijft de Wilg echter van toepassing op de vaststelling van de LGR als het ontwerpbesluit vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd. Dat is hier het geval.
4 Het beroep en de beoordeling daarvan
Vergelijking inbreng en toedeling
4.1.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Een vergelijking van de inbreng en toedeling van [verzoekers] c.s. laat zien dat er één perceel is verplaatst. In plaats van het inbrengperceel [perceel 1] (perceel 3 op kaart 7.2.1 bij het verweerschrift) is toegedeeld [perceel 2] (perceel 2 op kaart 7.2.2 bij het verweerschrift). Het aan verzoekers toegedeelde perceel maakte onderdeel uit van een door de Hervormde Gemeente Vollenhove ingebracht perceel. Er is bij [verzoekers] c.s. sprake van een overbedeling van 0.85.58 ha.
De punten van bezwaar
4.2.
Verzoekers kunnen zich niet vinden in de voor hun bedrijf gehanteerde gemiddelde agrarische grondwaarde van de toegedeelde cultuurgrond. Zij stellen dat de toegedeelde grond van slechtere kwaliteit is en minder gebruiksmogelijkheden heeft dan de door hen ingebrachte grond. De bezwaren van verzoekers zien op drie punten en gaan allemaal over hetzelfde perceel, namelijk perceel 2 op kaart 7.2.2 bij het verweerschrift (het perceel). Hierna zullen de drie punten afzonderlijk worden besproken. Daarbij zal eerst ingegaan worden op de stellingen van [verzoekers] c.s. Vervolgens komt het verweer van de uitvoeringscommissie aan de orde. Afgesloten wordt met een oordeel van de rechtbank.
1) De gasleiding
4.3.
In dit perceel ligt langs de [adres] een gasleiding van de Gasunie. Die leiding loopt gedeeltelijk onder een sloot. [verzoekers] c.s. stellen dat zij door de aanwezigheid van de gasleiding nadeel ondervinden. Er is volgens hen blijvende structuurschade in de grond door de aanleg van de gasleiding. Omdat de waterhuishouding niet geoptimaliseerd kan worden rond de gasleiding, kunnen voor gewassen op die plek nooit optimale groeiomstandigheden worden gecreëerd. Deze strook zal daarmee nooit het opbrengende vermogen hebben van een strook grond waar geen gasleiding ligt. Door de aanwezigheid van een gasleiding worden de gebruiksmogelijkheden van het perceel beperkt. Verzoekers hebben de nadelen van de aanwezigheid van de gasleiding al ondervonden bij het aanleggen van drainage en het opschonen van de sloot. Zij ontvingen toen een brief van de Gasunie dat er onrechtmatig werkzaamheden hadden plaatsgevonden.
Verzoekers hebben een perceel ingebracht zonder gasleiding en krijgen een perceel toegedeeld met gasleiding. Verzoekers vergelijken de kwestie met onteigening. Zij hebben niet meer het volledige eigendomsrecht. Een gedeelte van de eigendom is immers ontnomen door het opstalrecht voor de gasleiding. Er is sprake van een verslechtering ten opzichte van de inbreng. Die verslechtering dient volgens [verzoekers] c.s. te worden gecompenseerd. [verzoekers] c.s. stellen voor dat de waarde van het perceel met hetzelfde bedrag wordt meegenomen in de LGR als de gemiddelde waarde van de ingebrachte grond (zijnde € 51.274,-) en/of dat de nutsklasse lager wordt vastgesteld.
4.4.
De uitvoeringscommissie heeft het volgende aangevoerd. Sinds de aanleg van de leiding in 1997 is er geen schade meer gemeld op het perceel. Gasunie heeft aangegeven dat zij eventuele schade als gevolg van de leiding zal vergoeden. De strook waar de leiding ligt is normaal berijdbaar en beteelbaar. Gelet op de diepte waarop gasleidingen worden aangelegd geeft de aanwezigheid van een gasleiding geen beperkingen voor normaal landbouwkundig gebruik. Er zijn dan ook geen redenen om een waardedrukkend effect aan te nemen. Dat daarvan sprake is, is ook niet aangetoond.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 47 Wilg onderscheidt in het herverkavelingsproces twee fasen: 1) de vaststelling van het ruilplan, bevattende een lijst van rechthebbenden en een plan van toedeling (48 Wilg) en 2) de vaststelling van de LGR. Hier gaat het om de LGR (fase 2). Uit artikel 62 lid 1 Wilg volgt wat de LGR dient in te houden en welke verrekenposten er kunnen zijn. Die verrekenposten zijn niet limitatief opgesomd. Uit het stelsel van de Wilg volgt dat alle voor- en nadelen als gevolg van de ruiling via de LGR dienen te worden verrekend (Hoge Raad 29 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:1020).
Uit artikel 18 sub f Rilg volgt dat bij de indeling van de gronden in bodemgeschiktheidsklassen de aanwezigheid van kabels en leidingen buiten beschouwing blijft. Dit is hierbij dus niet meegenomen. In de Wilg, de daarop geënte regelgeving en de Nadere regels voor de Lijst der Geldelijke Regelingen voor het herverkavelingsblok Blokzijl-Vollenhove (de Nadere regels) is ook niet voorzien in een verrekenpost voor de aanwezigheid van ondergrondse leidingen. Verzoekers kunnen dan ook niet vanwege de enkele aanwezigheid van de leiding aanspraak maken op een vergoeding. Om toch voor een vergoeding als (overige) verrekenpost in aanmerking te komen, moeten verzoekers aantonen dat er sprake is van een nadeel dat redelijkerwijs niet ten laste van de toegedeelde eigenaar dient te komen.
De rechtbank is van oordeel dat [verzoekers] c.s. hier niet in zijn geslaagd en licht dat als volgt toe. De gasleiding bevindt zich in een klein gedeelte van het perceel, aan een uiteinde. De gasleiding ligt diep in de grond. De structuur van de grond is beoordeeld op beteelbaarheid. Daar is geen structuurschade uit naar voren gekomen. De kopakker is normaal berijdbaar en beteelbaar. Bij normaal akkerbouwkundig gebruik van het perceel is er naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van beperkingen. Bij het uitvoeren van mechanische grondroer-activiteiten moet wel een graafmelding (KLIC melding) bij het Kadaster worden gedaan, maar dat geldt voor iedereen. Omdat hier uit de melding zal komen dat er een gasleiding van de Gasunie is, geldt de Eis Voorzorgsmaatregel. Dat houdt in dat minimaal drie dagen voor aanvang van de werkzaamheden verplicht contact moet worden opgenomen met de Gasunie. Dat is weliswaar een extra handeling, maar dat is alleen bij mechanische grondroer-activiteiten. Ook is niet gesteld of gebleken dat die werkzaamheden dan niet zullen worden toegestaan. De Gasunie kan advies geven en toezicht houden, maar hier zijn geen extra kosten aan verbonden. Tot slot weegt mee dat er zonodig gebruik kan worden gemaakt van de schaderegeling van de Gasunie. De rechtbank is gelet op dit alles van oordeel dat, voor zover er al van nadeel moet worden gesproken, dit nadeel zeer beperkt is. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om tot verrekening over te gaan.
Met betrekking tot de vergelijking met onteigening overweegt de rechtbank als volgt. De ruilverkaveling heeft weliswaar kenmerken van onteigening, maar er bestaan ook fundamentele verschillen tussen beide. Zo zijn de belangen van de eigenaren van de in de herverkaveling betrokken percelen niet aan het algemeen belang tegengesteld. Ook de eigenaren hebben immers belang bij de verbetering van de inrichting van het landelijk gebied waarin hun eigendom is gelegen. Kenmerkend voor herverkaveling is verder dat de eigendomsontneming wordt gecompenseerd door toedeling van een gelijkwaardig recht en dat de inbrenger in een zoveel mogelijk vergelijkbare positie wordt gebracht als voor de herverkaveling. Een eigenaar die gronden inbrengt krijgt zoveel mogelijk gelijkwaardige gronden toegedeeld. Pas in tweede instantie en voor zover nog nodig vindt via de LGR compensatie in geld plaats. Het belang van de eigenaar wordt in geval van onteigening uitsluitend door de schadeloosstelling gewaarborgd. Die verschillen werken ook door in het te hanteren waardebegrip. Het gaat bij de LGR om een vergoeding van het verschil in gebruikswaarde en niet om - zoals bij onteigening - de werkelijke waarde. Op de LGR zijn dus de regels van ruilverkaveling en niet die van onteigening van toepassing. De rechtbank heeft die regels hiervoor toegepast. Dat leidt niet tot verrekening.
2) De smalle strook grond
4.6.
Volgens verzoekers kan een deel van het perceel, met een breedte van 18 meter en een lengte van 48 meter (dus in totaal 864 m²) niet als landbouwgrond worden aangemerkt. Verzoekers stellen dat deze strook dient als ontsluiting van de daarachter gelegen landbouwgrond en daarom niet gezien kan worden als grond met hoofdfunctie landbouw. De strook is te smal om goed te kunnen betelen. Verzoekers willen dat deze strook wordt aangemerkt als niet openbare weg en gewaardeerd wordt tegen € 10.000,00 per hectare.
4.7.
De uitvoeringscommissie stelt zich op het standpunt dat de strook grond volledig als landbouwgrond te gebruiken is. Daarbij moet volgens de uitvoeringscommissie meegewogen worden dat er bij de kavelovergang door onderhavige strook grond een puinpad liep. Verzoekers hadden daar een zienswijze tegen ingediend. Bij de behandeling van die zienswijze zijn verschillende opties besproken, waaronder de optie om het pad niet te verwijderen maar de grond af te waarderen. Verzoekers hebben gekozen voor verwijdering. Dat is gebeurd en de kosten hiervan zijn voor rekening van de afgaande eigenaar (de Hervormde Gemeente Vollenhove) gebracht. Het is niet redelijk om daar bovenop nog afwaardering als pad te verlangen.
4.8.
De rechtbank stelt voorop dat het bezwaar van [verzoekers] c.s. zich richt op de bruikbaarheid van de strook. Dat is iets anders dan verontreiniging door de aanwezigheid van een puinpad waarover naar aanleiding van de gegronde zienswijze van [verzoekers] c.s. handelingen hebben plaatsgevonden. Deze punten moeten naar het oordeel van de rechtbank dan ook los van elkaar worden gezien.
Verder overweegt de rechtbank dat [verzoekers] c.s. geen perceel hebben ingebracht dat een vergelijkbare smalle strook heeft als in het toegedeelde perceel. [verzoekers] c.s. hebben een gemengd bedrijf. Zij hebben tijdens de zitting aangegeven dat zij het toegedeelde perceel met de smalle strook grond willen gebruiken voor akkerbouw. Bijvoorbeeld voor de teelt van uien en aardappelen. Verder hebben [verzoekers] c.s. aangegeven dat zij dan machinaal onkruid bestrijden. Zulke machines kunnen niet op de strook gebruikt worden, omdat ze 50 meter breed zijn en de strook maar circa 18 meter breed is. Daarbij komt dat de strook dient als ontsluiting van het achtergelegen gedeelte. Ook de (pachters van) de afgaande eigenaar hebben de strook niet voor akkerbouw gebruikt. De uitvoeringscommissie heeft dit allemaal niet betwist. De rechtbank zal hier daarom van uitgaan. Dat betekent dat aangenomen wordt dat de strook niet geschikt is voor akkerbouw.
De rechtbank is van oordeel dat de strook wel (deels) gebruikt kan worden als grasland en/of voor het weiden van dieren. De strook hoeft namelijk niet in zijn volle breedte als ontsluiting gebruikt te worden. En ook als er een pad langs gelegd wordt, blijft er nog een strook over. Dat hebben [verzoekers] c.s. tijdens de zitting verklaard. De rechtbank acht het daarbij wel aannemelijk dat, zoals [verzoekers] c.s. hebben aangevoerd, landbouwvoertuigen op een dergelijke strook slecht kunnen draaien.
De rechtbank is, gelet op alle omstandigheden van het geval, van oordeel dat er sprake is van een nadeel dat via de LGR tussen de afgaande en opkomende eigenaar verrekend dient te worden. De rechtbank vindt, alles afwegend, een verrekening in de vorm van een afwaardering van 50% van de strook tegen een waarde van € 10.000,00 per ha (in plaats van € 51.250,00) redelijk. Dat betekent dat er een bedrag van € 1.782,00 ten gunste van [verzoekers] c.s. en ten laste van de Hervormde Gemeente Vollenhove verrekend moet worden (rekensom: een gedeelte van de strook wordt nu gewaardeerd op € 432,00, dat was € 2.214,00).
3) Kwaliteitsverschil
4.9.
Ten derde hebben verzoekers aangevoerd dat er sprake is van een kwaliteitsverschil tussen inbreng en toedeling. Volgens de grondsoortenkaart is het ingebrachte perceel kleigrond en het toegedeelde perceel zandgrond. Zandgrond heeft een grotere uitspoelingsgevoeligheid. Dit werkt door in de beperkingen die voortvloeien uit de Meststoffenwet en in de gebruiksmogelijkheden. Gewassen op zandgrond hebben een andere opbrengst dan op klei- of veengrond. Er is sprake van grotere risico’s van de teelt en daarmee een beperking van de teeltmogelijkheden. De gebruiksbeperkingen vinden hun grondslag in de bodemgeschiktheid. Er is sprake van een lagere agrarische verkeerswaarde dan bij de inbreng. Dit verschil moet gecompenseerd worden, aldus [verzoekers] c.s.
4.10.
De uitvoeringscommissie stelt zich op het standpunt dat verzoekers een onjuist toetsingskader gebruiken. Er dient getoetst te worden aan de bodemgeschiktheidsklassenkaart. Verzoekers hebben niet aangetoond dat de indeling van de gronden op basis van die kaart onjuist is.
4.11.
De rechtbank volgt de uitvoeringscommissie in haar standpunt en licht dat als volgt toe.
In het systeem van de herverkaveling wordt uitgegaan van het beginsel van gelijke hoedanigheid en gebruiksbestemming (artikel 52 lid 3 Wilg). Om de hoedanigheid en gebruiksbestemming te kunnen bepalen zijn alle gronden in het blok ingedeeld in bodemgeschiktheidsklassen met daarbij behorende schattingswaarde. Kwaliteitsverschillen komen tot uitdrukking in de bodemgeschiktheidsklassen en de daaraan gekoppelde ruilwaarde (de agrarische verkeerswaarde). Uit artikel 18 van de Rilg volgt dat bij de indeling van de gronden in een bodemgeschiktheidsklasse (onder meer) de verkaveling en het feitelijke gebruik geen rol spelen. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 Bilg is de agrarische verkeerswaarde bepaald op basis van het prijsniveau van de landbouwgronden die in het blok zijn verkocht.
De inbreng en toedeling van [verzoekers] c.s. zijn ingedeeld in bodemgeschiktheidsklassen. Die indeling kan bij de vaststelling van de LGR als vertrekpunt dienen (Hoge Raad 6 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:382). Niet weersproken is bovendien het standpunt van de uitvoeringscommissie dat die indeling zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoet aan de daaraan gestelde eisen.
Op grond van de stelling van [verzoekers] c.s. kan niet worden geconcludeerd dat de indeling van de gronden van [verzoekers] c.s. niet juist is, nu hun kwalificatie op basis van de grondsoortenkaart niet is gebaseerd op de hiervoor genoemde systematiek (van bodemgeschiktheidsklassen). Het perceel kan op basis van de aan de Meststoffenwet gekoppelde grondsoortenkaart wel minder geschikt zijn, maar dat is slechts één element en de ruilklassenkaart gaat uit van andere mogelijkheden (en beperkingen). De grondsoortenkaart is in zoverre dan ook niet bruikbaar om de bodemgeschiktheidsklassen mee te weerleggen.
[verzoekers] c.s. hebben verder niets aangevoerd waaruit volgt dat de indeling in de bodemgeschiktheidsklasse niet deugt. De rechtbank zal er daarom vanuit gaan dat de indeling klopt. Dat betekent dat wordt aangenomen dat de gronden de agrarische verkeerswaarde hebben die daaraan is toegekend. Daarbij merkt de rechtbank op dat de agrarische verkeerswaarde is bepaald op basis van het prijsniveau van de landbouwgronden die in het blok zijn verkocht. Eventuele beperkingen als gevolg van generieke wet- en regelgeving komen in de verkoopprijs tot uitdrukking. Beperkingen op grond van de Meststoffenwet zijn hierdoor in zekere mate wel meegenomen. Het beroep kan op dit punt niet slagen.
Proceskosten
4.12.
In het feit dat partijen allebei voor een deel in het gelijk en voor een deel in het ongelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten tussen partijen te verdelen. Dat betekent dat iedere partij zijn of haar eigen proceskosten draagt.
5 De beslissing
De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de LGR ten gunste van [verzoekers] en ten laste van De Hervormde Gemeente Vollenhove op grond van hetgeen is overwogen in r.o. 4.6 tot en met 4.8 dient te worden gecorrigeerd met een bedrag van € 1.782,00;
5.2.
verklaart het beroep van [verzoekers] c.s. voor het overige ongegrond;
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij zijn of haar eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Bottenberg-van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024.
Rechtsmiddelverwijzing Tegen deze beschikking staat voor de belanghebbenden, waaronder verzoeker, die voor de rechtbank zijn verschenen en voor de uitvoeringscommissie beroep in cassatie open bij de Hoge Raad te ’s-Gravenhage overeenkomstig de artikelen 426 tot en met 429 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het beroep in cassatie moet worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. Het beroep wordt aangebracht bij een door een advocaat bij de Hoge Raad getekend verzoekschrift en ingediend bij de griffie van de Hoge Raad.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: