RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 6288097 \ VV EXPL 17-354
uitspraak: 12 oktober 2017
vonnis in kort geding van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
[eiser]
,
wonende te [plaatsnaam],
eiser,
gemachtigde: S.H. Nolf,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Schmidt Zeevis Rotterdam B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigden: mr. E.M.Y. Sørensen en mr. K.G. Kapel.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” en “Schmidt Zeevis”.
1 Het verloop van de procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- -
de dagvaarding van 7 september 2017 met producties;
- -
de door [eiser] nagezonden producties 24 tot en met 29;
- -
de door Schmidt Zeevis op 20 september 2017 overgelegde producties 1 tot en met 6;
- -
de door Schmidt Zeevis op 21 september 2017 overgelegde productie 7;
- -
de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitnota aan de zijde van [eiser];
- -
de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling door Schmidt Zeevis overgelegde pleitaantekeningen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 september 2017. [eiser] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde S.H. Nolf. Aan de zijde van Schmidt Zeevis zijn ter zitting verschenen [W.] (directiesecretaresse en hr-medewerkster) en [V.] (directeur). Zij zijn bijgestaan door mr. E.M.Y. Sørensen en mr. K.G. Kapel. Van hetgeen ter zitting is verhandeld zijn aantekeningen bijgehouden.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.
2 De vaststaande feiten
2.1.
[eiser] is met ingang van 2 mei 2011 in dienst getreden bij Schmidt Zeevis in de functie van medewerker diepvries op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Deze arbeidsovereenkomst is per 1 november 2013 omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.2.
Op 4 april 2016 heeft Schmidt Zeevis met [eiser] een studieovereenkomst gesloten. Hierin is afgesproken dat Schmidt Zeevis de kosten voor de door [eiser] te volgen opleiding MBO BBL 3 Leidinggevende versindustrie, meewerkend voorman versindustrie (hierna: de opleiding), zal vergoeden in de vorm van een studielening. Het totale bedrag van de studielening bedraagt € 3.000,-. Over de terugbetalingsverplichting is in de studieovereenkomst, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
Terugbetalingsverplichting
De werkgever heeft het recht de door hem gedragen kosten in verband met de studie van de werknemer, zoals omschreven in deze overeenkomst, van de werknemer terug te vorderen, indien:
- -
De arbeidsovereenkomst wordt beëindigd. Ieder jaar dat u vanaf het behalen van de uw diploma MBO BBL 3 Leidinggevende versindustrie, meewerkend voorman versindustrie in dienst bent, zullen wij 1/3 deel van deze studielening kwijtschelden. Mocht uw dienstverband met Schmidt Zeevis Rotterdam B.V. beëindigd worden binnen 3 jaar na het behalen van uw diploma MBO BBL 3 Leidinggevende versindustrie, meewerkend voorman versindustrie, dan zal het restant van de studielening terstond opeisbaar zijn. Indien u door omstandigheden ontslag neemt, voor het behalen van dit diploma, berekenen wij de totale kosten aan u door. Dit bedrag zal verrekend worden met het salaristegoed dat u op dat moment nog heeft. Indien dit bedrag niet toereikend zou blijken te zijn teneinde het resterende openstaande bedrag af te lossen, dient u het resterende bedrag met eigen financiële middelen te voldoen, voor het beëindigen van uw dienstverband.
- -
De studie is niet met goed gevolg afgesloten.
- -
Als de studie niet met goed gevolg is afgesloten, dient u maandelijks een bedrag af te lossen van 1/36-ste deel van de totale studiekosten.
(…)”
2.3.
[eiser] heeft op 5 april 2017 de opleiding afgerond en zijn diploma in ontvangst genomen.
2.4.
Op 21 juli 2017 heeft [eiser] de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 31 augustus 2017.
2.5.
Op 24 juli 2017 heeft [W.] [eiser] telefonisch meegedeeld dat hij op grond van de studieovereenkomst € 3.000,- verschuldigd is aan Schmidt Zeevis en dat dit bedrag zou worden verrekend met zijn loon in twee delen: € 1.500,- met het salaris van juli 2017 en € 1.500,- met het salaris van augustus 2017.
2.6.
Bij brief van 7 augustus 2017 heeft [eiser] Schmidt Zeevis in gebreke gesteld, omdat hij geen loon had ontvangen over de maand juli 2017. Tevens deelt hij in deze brief mee het niet eens te zijn met de vergoeding die hij moet terugbetalen op grond van de studieovereenkomst.
2.7.
Op 7 augustus 2017 heeft Peal Vastgoed B.V. een bedrag van € 246,62 aan [eiser] overgemaakt met als omschrijving: ‘salarisstrook juli 2017 GB 1310’.
2.8.
Bij brief van 11 augustus 2017 heeft Schmidt Zeevis de ontvangst van de opzegging van [eiser] bevestigd, meegedeeld dat de studieschuld in twee delen van € 1.500,- zal worden verrekend met het salaris van juli en augustus 2017 en meegedeeld dat de salarisstrook van juli 2017 op maandag 31 juli 2017 per post is verstuurd.
2.9.
Bij brief van 24 augustus 2017 heeft Schmidt Zeevis de eindafrekening aan [eiser] gestuurd. In deze brief staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(…)
Uw eindafrekening is als volgt opgebouwd.
Datum uit dienst 31 augustus 2017.
Salaris t/m 31 augustus 2017, inhouding wachtdagen juli 2017, inhouding wachtdagen augustus 2017, uitbetaling vakantietoeslag en uitbetaling tegoed vakantie-uren.
Op uw eindafrekening hebben wij het restant van de studielening in mindering gebracht.
Wij willen u er op attenderen dat de eindafrekening pas wordt overgemaakt na ontvangst van uw Tag/klokpas en uw sleutel kledingkast.”
3 De vordering
3.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, Schmidt Zeevis te veroordelen om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
-
het loon over de maand juli 2017 ten bedrage van € 1.746,62;
-
de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van het onder a) gevorderde;
-
het loon over de maand augustus 2017 ten bedrage van € 1.713,66;
-
e wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van het onder c) gevorderde;
-
de wettelijke rente over het onder a) tot en met d) gevorderde, steeds te rekenen vanaf de dag van verzuim tot aan de dag der algehele voldoening;
-
de buitengerechtelijke kosten ad € 471,03;
-
aan [eiser] te verstrekken binnen 7 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, een specificatie over de periode 1 januari 2017 tot en met 31 augustus 2017, waaruit steeds per maand de begin- en eindtijden van zijn werkdagen cq –nachten blijkt, alsmede zijn wachtdagen en ziekte-, toeslag- en overuren, evenals de opgebouwde cq opgenomen verlofuren en zijn recht op vakantietoeslag;
-
aan eiser te verstrekken binnen 7 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, een specificatie over de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016, waaruit steeds per maand de begin- en eindtijden van zijn werkdagen cq –nachten blijkt, alsmede zijn wachtdagen en ziekte-, toeslag- en overuren, evenals de opgebouwde cq opgenomen verlofuren en zijn recht op vakantietoeslag;
-
de op 4 april 2016 tussen partijen gesloten studieovereenkomst nietig te verklaren, des dat partijen over en weer niets te vorderen zullen hebben jegens elkaar uit hoofde van deze studieovereenkomst;
-
voorwaardelijk, uitsluitend in het geval het hiervoor onder i) geëiste niet toewijswaar mocht zijn, dat het door [eiser] uit hoofde van de op 4 april 2016 tussen partijen gesloten studieovereenkomst aan Schmidt Zeevis verschuldigde wordt vastgesteld op € 1.000,00, waarop in mindering strekt de in die studieovereenkomst beschreven kwijtscheldingsregeling, zodat [eiser] Schmidt Zeevis na toepassing daarvan € 861,11 schuldig zal zijn, zodanig dat partijen na betaling daarvan over en weer niets te vorderen zullen hebben uit hoofde van deze studieovereenkomst;
-
Schmidt Zeevis te veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen het salaris van gemachtigde.
3.2.
Aan de vordering heeft [eiser] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd. Schmidt Zeevis heeft ten onrechte € 3.000,- ingehouden op het loon van [eiser]. De tussen partijen overeengekomen studieovereenkomst is nietig, omdat de daadwerkelijke kosten van de opleiding veel lager zijn dan de overeengekomen studielening. Mocht deze niet nietig zijn, dan is [eiser] van mening dat hij een beroep kan doen op het gelijkheidsbeginsel, omdat andere medewerkers slechts € 1.000,- moesten terugbetalen aan Schmidt Zeevis. Op grond van de studieovereenkomst moet dit bedrag ook nog worden verminderd met 5/36ste deel. Omdat Schmidt Zeevis het loon van [eiser] te laat heeft betaald, heeft [eiser] op grond van artikel 7:625 BW recht op vergoeding van de wettelijke verhoging over de maanden juli en augustus 2017. De buitengerechtelijke kosten is Schmidt Zeevis verschuldigd op grond van het rapport Voorwerk II. De onder g) en h) gevorderde salarisspecificaties wil [eiser] hebben om te controleren of hij het hem toekomende salaris en emolumenten heeft ontvangen dan wel de juiste inhoudingen zijn gedaan.
4 Het verweer
Schmidt Zeevis heeft tot afwijzing van de vordering geconcludeerd en daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd. In de studieovereenkomst is overeengekomen dat de totale studielening € 3.000,- bedraagt en dat dit bedrag bij beëindiging van het dienstverband ter stond opeisbaar is. De studiekosten hebben meer bedragen dan € 3.000,-, zodat de studieovereenkomst niet nietig is. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, omdat de medewerkers waar [eiser] naar verwijst de opleiding niet hebben afgemaakt. Daarvoor geldt een andere regeling. Uit de studieovereenkomst volgt dat de studielening verrekend mag worden met het salaris van [eiser]. Vanaf het moment van opzegging door [eiser] is deze studielening opeisbaar. Verrekening mocht in ieder geval met het salaris van augustus 2017. Indien Schmidt Zeevis te vroeg tot verrekening is overgegaan is het volgens haar niet redelijk dat zij de wettelijke verhoging moet betalen, want zij heeft immers een vordering op [eiser] uit hoofde van de studieovereenkomst. Het is onjuist dat [eiser] geen loon heeft ontvangen over de maand juli 2017. [eiser] heeft € 246,62 ontvangen van Peal Vastgoed B.V., de aandeelhouder van Schmidt Zeevis, die voor haar dochter heeft betaald. [eiser] heeft nog recht op € 213,66 netto loon van de maand augustus 2016. Het is gebruikelijk bij Schmidt Zeevis dat de werknemer eerst zijn spullen (tag/klokpas en sleutel van de kledingkast) inlevert alvorens de eindafrekening wordt uitbetaald. Schmidt Zeevis is bereid dit bedrag aan [eiser] te voldoen. Schmidt Zeevis verzoekt de gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente (tot nihil) te matigen en de vordering met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten af te wijzen, omdat Schmidt Zeevis er in redelijkheid vanuit mocht gaat dat zij gerechtigd was de studielening van [eiser] met zijn salaris te verrekenen. Het kloksysteem wordt door Schmidt Zeevis niet gebruikt voor de salarisadministratie en Schmidt Zeevis betwist dat zij te weinig vakantiedagen en/of ziekengeld aan [eiser] heeft uitbetaald.
5 De beoordeling
5.1.
[eiser] vordert onder sub g) en h) specificaties over de periodes 1 januari 2017 tot en met 31 augustus 2017 en 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016, waaruit steeds per maand de begin- en eindtijden van zijn werkdagen cq –nachten blijkt, alsmede zijn wachtdagen en ziekte-, toeslag- en overuren, evenals de opgebouwde cq opgenomen verlofuren en zijn recht op vakantietoeslag. Hij vordert deze specificaties, omdat hij aan de hand hiervan kan controleren of Schmidt Zeevis hem inderdaad steeds het toekomende salaris en emolumenten heeft betaald, dan wel de juiste inhoudingen heeft verricht. Kort voor de zitting heeft Schmidt Zeevis productie 7 aan de kantonrechter en [eiser] gefaxt. Deze productie bevat een toelichting op de eindafrekening en de salarisspecificaties die [eiser] heeft ontvangen. Tijdens de zitting heeft Schmidt Zeevis ook toegelicht dat haar kloksysteem niet gebruikt wordt voor de salarisadministratie, maar dat de werknemers worden uitbetaald op basis van het rooster. [eiser] heeft geen gelegenheid gehad de door Schmidt Zeevis in het geding gebrachte productie 7 te lezen, omdat deze kort voor de zitting is opgestuurd. De kantonrechter ziet geen aanleiding [eiser] in de gelegenheid te stellen hierop nog te reageren, omdat [eiser] in zijn dagvaarding heeft gesteld dat als na onderzoek mocht blijken dat hij te weinig betaald heeft gekregen, hij de hem nog toekomende bedragen van Schmidt Zeevis zal vorderen in een bodemprocedure. Die mogelijkheid heeft hij. Gelet op het voorgaande ziet de kantonrechter geen aanleiding het gevorderde onder g) en h) toe te wijzen.
5.2.
In dit kort geding dient, mede op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3.
Tussen partijen is een studieovereenkomst gesloten op 4 april 2016. Het uitgangspunt is dat de overeenkomst nagekomen moet worden. Dit betekent dat als [eiser] binnen drie jaar na het behalen van zijn diploma de arbeidsovereenkomst beëindigd, Schmidt Zeevis het recht heeft van [eiser] de in de studieovereenkomst genoemde kosten van € 3.000,- terug te vorderen. [eiser] stelt zich echter op het standpunt dat de studieovereenkomst nietig is en vordert hieromtrent een verklaring voor recht. Hij stelt dat als hij de werkelijke (volgens hem: veel lagere) kosten had gekend, hij de studieovereenkomst niet had getekend. Hoewel een kort gedingprocedure zich niet leent voor het geven van een verklaring voor recht, zodat het gevorderde onder i) wordt afgewezen, meent de kantonrechter wel dat het van belang is te beoordelen of de in de overeenkomst opgenomen € 3.000,- aan studiekosten al dan niet (aanzienlijk) te hoog is.
5.4.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat de door Schmidt Zeevis ten behoeve van hem gemaakte kosten van de opleiding € 1.376,83 bedragen en Schmidt Zeevis bovendien subsidie krijgt voor de deelnemers aan de opleiding, waardoor het door hem terug te betalen bedrag van € 3.000,- veel te hoog is. Schmidt Zeevis heeft een toelichting gegeven op haar kosten. De opleiding van [eiser] bij het SVO kostte inclusief boekengeld € 949,01. De kosten voor de locatie inclusief maaltijden, koffie en thee bedragen volgens Schmidt Zeevis
€ 1.350,- per deelnemer en de begeleiding door de heer [K.] bedroeg minstens € 997,22 per deelnemer. Daarnaast heeft [eiser] volgens Schmidt Zeevis begeleiding gekregen van verschillende praktijkbegeleiders van Schmidt Zeevis en heeft de leiding en HRM van Schmidt Zeevis veel tijd gestoken in het opzetten, faciliteren en begeleiden van de opleiding. Dit zijn indirecte kosten die ook kosten vormen. Schmidt Zeevis heeft voorts opgemerkt dat [eiser] in de gelegenheid is gesteld om tijdens werktijd zijn huiswerk te maken en zijn eindproject af te ronden.
5.5
Hoewel [eiser] de calculaties van Schmidt Zeevis heeft bestreden, is gelet op de toelichting van Schmidt Zeevis voorshands niet aannemelijk dat de kosten van de opleiding na aftrek van subsidie veel minder dan € 3.000,- zouden zijn. De kosten van Schmidt Zeevis hebben bestaan uit meer dan alleen de (externe) kosten van de opleiding en het eten en drinken tijdens de cursusavonden. Er is ook sprake van indirecte kosten, waartoe ook de kosten van de beschikbaar gestelde lesruimte kunnen worden gerekend. De subsidie die Schmidt Zeevis heeft aangevraagd, waarvan Schmidt Zeevis te kennen heeft gegeven dat deze rond € 2.000,- per deelnemer kan belopen, is niet zodanig dat op voorhand zou moeten worden aangenomen dat het saldo van € 3.000,- ver buiten de werkelijkheid is. Zeker wanneer wordt bedacht dat de subsidie, zoals uit de door [eiser] overgelegde stukken blijkt, vooral bedoeld is als tegemoetkoming in de (eigen) kosten van begeleiding van de medewerker die een beroepsbegeleidende leerweg volgt. Al met al is er onvoldoende aanwijzing dat de studieovereenkomst in een eventuele bodemprocedure buiten toepassing zal blijven.
5.6.
De kantonrechter volgt [eiser] niet in zijn (subsidiaire) standpunt dat als de studieovereenkomst in stand blijft hij net als anderen slechts € 1.000,- aan Schmidt Zeevis hoeft terug te betalen en dat dit bedrag nog met 5/36ste moet worden verminderd. [eiser] vergelijkt zich met (ex) medewerkers die het betreffende diploma niet hebben behaald en die voortijdig zijn afgehaakt. Met betrekking tot die medewerkers heeft Schmidt Zeevis aangevoerd dat zij ook minder kosten heeft gemaakt. Er is derhalve geen sprake van (aan [eiser]) gelijke gevallen. Daarnaast staat in de overeenkomst nergens dat Schmidt Zeevis na het behalen van het diploma iedere maand 1/36ste deel van de schuld kwijtscheldt. In de overeenkomst staat dat zij na het behalen van het diploma ieder jaar 1/3e deel kwijt zal schelden. Omdat [eiser] ten tijde van zijn opzegging nog geen jaar zijn diploma had, en er dus nog geen reden was om 1/3e deel kwijt te schelden, heeft Schmidt Zeevis zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat [eiser] een bedrag van € 3.000,- schuldig is. Het voorgaande betekent dat ook het gevorderde onder j) wordt afgewezen.
5.7.
Het onder a) door [eiser] gevorderde loon over de maand juli 2017 ten bedrage van € 1.746,62 is niet toewijsbaar. Schmidt Zeevis heeft op het loon over juli 2017 € 1.500,- ingehouden, zich baserende op de studieovereenkomst. Hierboven is al overwogen dat de kantonrechter voorshands van oordeel is dat Schmidt Zeevis het in de studieovereenkomst opgenomen bedrag van € 3.000,- van [eiser] mag terugvorderen. Na verrekening van dit bedrag met nog verschuldigd salaris, in het midden gelaten of Schmidt Zeevis in juli 2017 al tot verrekening mocht overgaan, resteerde voor [eiser] € 246,62 waarvan kan worden vastgesteld dat dit intussen aan [eiser] is betaald. Dat deze betaling niet afkomstig is van Schmidt Zeevis maar van haar aandeelhouder doet daaraan niet af. [eiser] heeft het bedrag ook niet terug betaald.
5.8.
Het onder c) door [eiser] gevorderde loon over de maand augustus 2017 ten bedrage van € 1.713,66 is evenmin toewijsbaar. Hiervoor geldt hetzelfde als onder 5.7 is overwogen met toevoeging van het volgende. Schmidt Zeevis heeft ter zitting verklaard het na verrekening resterende saldo van € 213,66 (netto) terstond aan [eiser] uit te betalen, omgekeerd en in reactie daarop heeft [eiser] op het einde van de zitting zijn tag en kluissleutel aan Schmidt Zeevis overhandigd.
5.9.
[eiser] vordert voorts onder b) en d) de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het loon over juli en augustus 2017. Partijen verschillen in dit verband van mening over de vraag of de tekst uit de studieovereenkomst “de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd” ziet op het moment dat de arbeidsovereenkomst wordt opgezegd (21 juli 2017) of het moment dat de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk eindigt (31 augustus 2017). Dit beëindigingsmoment (21 juli 2017 of 31 augustus 2017) is volgens de overeenkomst namelijk het moment waarop de studielening opeisbaar wordt wat weer van belang is voor het al dan niet mogen verrekenen van de lening met het salaris over juli en augustus 2017. Mogelijk is Schmidt Zeevis te vroeg tot verrekening overgegaan.
5.10
De kantonrechter laat het antwoord op deze vraag in het midden. Dit is een kort geding waarbij spoedeisendheid van belang is. [eiser] heeft in het geheel niet onderbouwd wat zijn spoedeisend belang bij de gevorderde wettelijke verhoging is. Voor een salarisvordering volgt het spoedeisend belang uit de aard van de vordering, voor een vordering ex artikel 7:625 BW is dat niet zondermeer het geval. Het had op de weg van [eiser] gelegen om dit uiteen te zetten, wat hij niet heeft gedaan. De op de wettelijke verhoging gerichte vordering wordt daarom afgewezen.
5.11.
Nu de vorderingen onder a) tot en met d) worden afgewezen, wordt de onder e) gevorderde wettelijke rente eveneens afgewezen. Hetzelfde geldt voor de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.
5.12.
Als in belangrijke mate in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] in de kosten van de procedure worden verwezen zoals hierna bepaald.