Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBROT:2020:8423

Rechtbank Rotterdam
01-07-2020
25-09-2020
C/10/558729 / HA ZA 18-899
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Eindvonnis. Het bij tussenvonnis (ECLI:NL:RBROT:2020:756) opgedragen bewijs niet geleverd. Het verzet tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis is ongegrond.

Rechtspraak.nl
CMI2179

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/558729 / HA ZA 18-899

Vonnis van 1 juli 2020

in de zaak van

de onderlinge waarborgmaatschappij met uitgesloten aansprakelijkheid

E.O.C. ONDERLINGE SCHEPENVERZEKERING U.A.,

gevestigd te Meppel,

eiseres,

advocaat mr. T. Roos te Capelle aan den IJssel,

tegen

de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging

TEAM TANKERS MANAGEMENT PTE. LTD.,

voorheen handelende onder de naam Eitzen Chemical (Singapore) PTE. LTD.,

gevestigd te Singapore,

gedaagde,

advocaat mr. M.M. van Leeuwen te Rotterdam.

Partijen zullen hierna EOC en TTM genoemd worden.

1. De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het tussenvonnis van 15 januari 2020 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;

  • -

    de akte na tussenvonnis van EOC;

  • -

    de antwoordakte na tussenvonnis tevens houdende verzoek om verlof tot het tussentijds instellen van hoger beroep dan wel verzet tegen een uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het eindvonnis met productie van TTM;

  • -

    de e-mail van de rechtbank van 27 maart 2020 waarin het verzoek om tussentijds hoger beroep open te stellen is afgewezen.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De verdere beoordeling

2.1.

Bij tussenvonnis van 15 januari 2020 heeft de rechtbank onder rechtsoverweging 4.34. resumerend geoordeeld welke van de onder 4.9. bedoelde posten voor toewijzing gereed liggen. Voor de volledigheid overweegt de rechtbank alsnog dat het bedrag van de post “opslag” (post 10) is aangepast aan de vastgestelde out of pocket expenses en dat ook de post “kostenveroordeling” (post 16) – waarvan de hoogte van € 15.344,89 volgt uit het vonnis van de rechtbank Overijssel hetgeen niet, althans onvoldoende gemotiveerd is betwist door TTM - is toegewezen.

1. Huur Dina € 59.936,00

2. Safety Shop € 405,00

3. Safety Shop € 988,50

4. Maksor € 1.055,00

kosten expert EFM

5. begeleiding berging € 29.784,32

(6. noodreparatie nvt)

7. Rhinecontainer € 7.207,50

8. Rhinecontainer € 325,00

9. Out of pocket expenses € 201.590,40

(€ 206.810,40 minus vooralsnog € 2.970,00 en € 2.250,00)

10. opslag 7,5% vooralsnog € 15.119,28

11. [naam bedrijf 1] € 25.255,83

(€ 36.468,33 minus vooralsnog € 10.725,00 en € 487,50 “ En Avant 21 ”)

12. [naam bedrijf 2] € 24.670,00

(€ 31.050,00 minus vooralsnog € 290,00 (“ De Hoop 3 ”) en € 5.655,00 (“ De Hoop 1 ”) en

€ 435,00 (“ De Hoop 4 ”)

13. BST Dintelsas b.v. € 46.650,00

(€ 48.600,00 minus vooralsnog € 1.950,00 (“ Furie 3 ”)

14. vergoede wettelijke rente vooralsnog € 7.784,89

15. aanvullend hulploon volgens vonnis € 118.370,92

d.d. 24 december 2014 Rb Overijssel

16. kostenveroordeling € 15.344,89

17. advocaatkosten procedure Rb Overijssel € 47.567,92

Totaal € 602.055,45

TTM is voor 50% aansprakelijk, dus het toe te wijzen bedrag betreft tot zover € 301.027,73. De rente over dit bedrag zal als niet, althans onvoldoende betwist worden toegewezen.

2.2.

Voorts heeft de rechtbank in het tussenvonnis EOC opgedragen tot het bewijs dat de onder r.o. 4.20. van dat vonnis genoemde factuur van [naam 2] van € 2.970,00 en de in de factuur van VKV van 20 januari 2009 opgenomen post omschreven als “DV BAKKEN - pompen 12/13-01 - 15,00 - € 150,00 - € 2.250” betrekking hebben op “verrichte werkzaamheden met een gunstig gevolg”.

2.3.

Ook heeft de rechtbank EOC opgedragen tot het bewijs dat de onder r.o. 4.24. van dat vonnis genoemde in rekening gebrachte uren/kosten (van de posten “11 tot en met 14 (Rb: in het dictum van het vonnis staat abusievelijk “15”) kosten hulpverleningscombinatie”) vallen onder “opruimingskosten”. Voor de volledigheid overweegt de rechtbank dat zijdens TTM ter zitting is erkend dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en dat dit dus niet meer bewezen behoeft te worden.

2.4.

Bij akte na tussenvonnis heeft EOC ten aanzien van de factuur van [naam 2] van

€ 2.970,00 gesteld dat [naam 2] door BST was ingehuurd om gedurende de bergingsoperatie “stand by” te zijn op de Furie 3 en dat [naam 2] daar een vergoeding van € 2.970,00 voor heeft gekregen, welk bedrag EOC aan de hulpverleningscombinatie heeft vergoed. Daarom valt deze post volgens EOC onder opruimingskosten.

Ten aanzien van de “DV BAKKEN - pompen” heeft EOC gesteld dat het in deze post gaat om pompwerkzaamheden die de duwboot Albatros van VKV heeft verricht op diverse bakken waarin containers vanuit de Margreta werden overgeslagen. Uit die containers lekte verontreinigd water in de bakken dat moest worden weggepompt. Volgens EOC gaat het dus om werkzaamheden die zijn verricht ten behoeve van de berging, dus om opruimingskosten.

EOC biedt aan om bewijs van deze stellingen te leveren door het horen van het getuigen.

Wat de posten 11 tot en met 14 betreft stelt EOC dat het juist is dat de door de rechtbank geduide uren en werkzaamheden niet hebben bijgedragen tot de redding van het schip of de opruiming/berging van schip en lading. Volgens EOC is dat echter niet relevant, omdat de betreffende bedragen deel uitmaken van het bedrag van € 250.000,00 waarvan de rechtbank Overijssel in haar vonnis van 24 december 2014 heeft geoordeeld dat dit een redelijk en billijk hulploon is.

2.5.

TTM heeft in de antwoordakte na tussenvonnis de (nieuwe) stellingen van EOC ten aanzien van de factuur van [naam 2] en de “DV BAKKEN - pompen” (opnieuw) betwist.

Ten aanzien van de stellingen van EOC met betrekking tot de posten 11 tot en met 14 voert TTM aan dat EOC de rechtbank ten onrechte vraagt om terug te komen op haar oordeel, althans dat sprake is van verkapt hoger beroep.

2.6.

De rechtbank overweegt als volgt.

EOC heeft ten aanzien van de factuur van [naam 2] en de “DV BAKKEN - pompen” geen bewijs geleverd, maar alleen (nieuwe) stellingen ingenomen die niet met stukken zijn onderbouwd.

EOC heeft evenmin bewezen dat de in de posten 11 tot en met 14 bedoelde bedragen zien op opruimingskosten. Sterker nog, zij stelt zelf dat dat niet het geval was. Dat de betreffende bedragen deel uitmaken van het bedrag van € 250.000,00 waarvan de rechtbank Overijssel in haar vonnis van 24 december 2014 heeft geoordeeld dat dit een redelijk en billijk hulploon is, doet niet ter zake. In de eerste plaats geldt dat TTM geen partij was bij die procedure en aan de uitkomst daarvan niet gebonden is. Met betrekking tot de hoogte van het hulploon speelde in die procedure overigens dat Idzenga c.s. zelf hadden gesteld dat de kosten van de hulpverleningscombinatie (BST, [naam bedrijf 1] & [naam bedrijf 2] ) tezamen € 116.118,33 bedroegen waarop door die combinatie niet meer is gereageerd. Daar is bewijslevering van de juistheid en de hoogte van die posten niet aan de orde gekomen. De rechtbank heeft vervolgens de hoogte van het hulploon vastgesteld. In de onderhavige procedure ligt dit anders, omdat TTM de door EOC gevorderde posten wel gemotiveerd heeft betwist, zodat hier bewijslevering van die posten wel aan de orde is.

Het aanbod van EOC om in dit stadium nog getuigen te horen is te laat. TTM wijst er terecht op dat in het tussenvonnis staat aangegeven dat EOC dat binnen twee weken na de datum van dat vonnis had moeten aangeven. De vordering tot vergoeding van de betreffende bedragen zal dan ook worden afgewezen.

2.7.

TTM verzet zich tegen uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis, omdat EOC in het bezit is van een garantie die haar vordering (meer dan) dekt.

Bij de beoordeling van dit verweer dienen de belangen van partijen te worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. De Hoge Raad heeft in dit verband geoordeeld dat degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt, wordt vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben (HR 27 februari 1998, NJ 1998, 512). Voorts heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een daartegenover gesteld restitutierisico geconcretiseerd moet worden (HR 17 juni 1994, NJ 1994, 591) en dat mogelijk ingrijpende gevolgen van de executie, die moeilijk ongedaan gemaakt kunnen worden, op zichzelf niet in de weg staan aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad, maar slechts meegewogen moeten worden (HR 28 mei 1993, NJ 1993, 468).

EOC wordt dus vermoed een belang te hebben bij de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een restitutierisico of van ingrijpende gevolgen van de executie, die moeilijk ongedaan gemaakt kunnen worden of van een ander belang van TTM bij behoud van de status quo. De rechtbank oordeelt dan ook dat het verzet tegen de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis ongegrond is.

Het staat partijen natuurlijk vrij om onderling af te spreken dat het vonnis niet zal worden geëxecuteerd gedurende het hoger beroep.

2.8.

TTM zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van EOC worden begroot op:

- dagvaarding € 98,01

- griffierecht 3.946,00

- salaris advocaat 7.206,00 (3 punten × tarief € 2.402,00)

Totaal € 11.250,01

3. De beslissing

De rechtbank

3.1.

veroordeelt TTM om aan EOC te betalen een bedrag van € 301.027,73 (driehonderdeenduizend zevenentwintig euro en drieënzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over € 158.205,50 (post 1 tot en met 10) vanaf 1 april 2009, over € 52.180,36 (post 11 tot en met 14) vanaf 1 mei 2011, over

€ 59.185,46 (post 15) vanaf 27 januari 2009 en over € 31.456,41 (post 16 en 17) vanaf 1 april 2015, tot de dag van volledige betaling,

3.2.

veroordeelt TTM in de proceskosten, aan de zijde van EOC tot op heden begroot op € 11.250,01,

3.3.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

3.4.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman, rolrechter, op 1 juli 2020.

615/32

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.