5.1
Inleiding
De kantonrechter stelt voorop dat de vrijheid om te demonstreren een fundamenteel recht is. Dat recht wordt gewaarborgd in de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM). Uit deze bepalingen volgt dat de vrijheid om te demonstreren mag worden onderworpen aan beperkingen of sancties die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van (onder meer) de openbare veiligheid en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten.
De Wet openbare manifestaties (WOM), een wet in formele zin, behelst de wettelijke bepalingen betreffende het recht tot vergadering en betoging. In artikel 2 van de WOM is bepaald in welke gevallen dat recht kan worden beperkt. De bevoegdheid tot beperking kan slechts worden aangewend ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 5 van de WOM kan de burgemeester – naar aanleiding van een kennisgeving – voorschriften en beperkingen stellen.
In artikel 7 van de WOM is bepaald dat de burgemeester de opdracht kan geven een demonstratie terstond te beëindigen onder meer indien in strijd wordt gehandeld met een voorschrift of beperking.
Artikel 11 van de WOM behelst de strafbepaling. In het eerste lid, aanhef en onder b, is onder meer bepaald dat handelen in strijd met een voorschrift of beperking als bedoeld in artikel 5 wordt gestraft met hechtenis of een geldboete.
5.2
Vaststelling van de feiten
Op 6 maart 2021 heeft een contactpersoon van Extinction Rebellion Rotterdam via een mail een Kennisgeving Manifestatie ingestuurd naar de gemeente Rotterdam waarin zij een manifestatie aankondigt op 9 maart 2021 in de stad Rotterdam. Met deze manifestatie wil Extinction Rebellion Rotterdam aandacht vragen voor de klimaatcrisis. De manifestatie wordt gehouden op verschillende locaties in de stad en duurt van 11 uur tot 17 uur. Aan de manifestatie nemen zes personen deel en aangegeven is dat de manifestatie een eenmansprotest betreft. Op de vraag hoe ervoor gezorgd wordt dat de manifestatie ordelijk verloopt, is onder meer ingevuld dat er instructies worden gegeven aan de deelnemers.
Op 9 maart 2021 heeft de contactpersoon bij Extinction Rebellion Rotterdam van de gemeente Rotterdam via de mail een WOM-brief ontvangen met het besluit “Bewijs van kennisgeving” (hierna ook: WOM-brief). In deze brief is aangegeven dat de burgemeester gebruik maakt van de mogelijkheid om op basis van artikel 5 WOM voorschriften en beperkingen te stellen aan de manifestatie ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De manifestatie is door middel van de kennisgeving bij de politie Rotterdam bekend en als de politie tijdens de manifestatie aanwijzingen geeft, dienen deze te worden opgevolgd door de deelnemers aan de manifestatie. Ook is in de WOM-brief vermeld dat voor aanvang van de manifestatie de deelnemers geïnformeerd moeten zijn over de spelregels en afspraken rondom de manifestatie.
Aan het besluit zijn voorschriften en beperkingen verbonden. Onder meer is bepaald dat maximaal zes personen mogen deelnemen aan de manifestatie, dat het aantal deelnemers per locatie maximaal één bedraagt en dat rijbanen niet geblokkeerd mogen worden.
De verdachte is één van de personen die aan de manifestatie heeft deelgenomen. Met hem namen in elk geval nog drie andere medeverdachten deel aan de manifestatie. De verdachte zat op de Mathenesserlaan ter hoogte van nummer [huisnummer] op een voetgangersoversteekplaats. Hij had een grote kartonnen kaart om zijn nek hangen met de tekst: “Ik ben doodsbang om kinderen te krijgen vanwege de klimaatcrisis”. Ook de drie andere medeverdachten zaten op voetgangersoversteekplaatsen op verschillende locaties in de stad en droegen eveneens een kartonnen kaart met daarop teksten waaruit bleek dat ook zij zich ernstige zorgen maakten over de klimaatcrisis. De politie heeft aan de verdachte gevraagd om weg te gaan van de voetgangersoversteekplaats. Toen de verdachte weigerde, is hem gevorderd van de weg af te gaan. Toen de verdachte hieraan ook geen gehoor gaf, is hij aangehouden.
Naast de verdachte zijn ook de drie medeverdachten aangehouden.
5.3.
Verweren verdediging
De verdediging heeft een aantal verweren gevoerd, die moeten leiden tot vrijspraak dan wel ontslag van rechtsvervolging. Deze verweren luiden kort en zakelijk weergegeven als volgt.
Primair is aangevoerd dat de verdachte en zijn medeverdachten alle vier afzonderlijk protesteerden, maar wel gelijktijdig. Het was geen manifestatie in de zin van de WOM en het protest had evenmin een collectief karakter. Een eenmansprotest valt niet onder het demonstratierecht maar onder de vrijheid van meningsuiting. De WOM was derhalve niet van toepassing, zodat de burgemeester de protesten niet op basis van de WOM kon beperken. Daarom is geen sprake van een strafbaar feit en kan het ten laste gelegde niet leiden tot een veroordeling.
De verdediging stelt subsidiair dat sprake is geweest van een onrechtmatige aanhouding omdat door de aanhouding van de verdachte en zijn medeverdachten de protesten de facto zijn beëindigd. Het recht om een demonstratie te beëindigen in de zin van de WOM komt echter uitsluitend toe aan de burgemeester. Uit het dossier blijkt niet dat de burgemeester hiertoe besloten heeft. Daar komt bij dat de politie het verkeerde handelingskader heeft gevolgd, namelijk die van artikel 184 Sr. De verdachte had gewezen moeten worden op het feit dat de burgemeester beperkingen had opgelegd en dat die niet werden gevolgd, want dat was hem niet bekend. Ook is de wettelijke termijn van het bevel ophouden overschreden.
Meer subsidiair is bepleit dat het ingrijpen van de politie onnodig en niet proportioneel was hetgeen een ontoelaatbare inbreuk vormt op het recht op betoging zoals beschermd door de artikelen 10 en 11 van het EVRM. De politie had faciliterend kunnen en moeten optreden door het verkeer te regelen zolang de eenmansactie op de betreffende plek voortduurde.
Tot slot is aangevoerd dat geen sprake is geweest van een blokkade van de rijbaan. De verdachte zat in zijn eentje met een protestbord op een voetgangersoversteekplaats maar dat levert nog geen blokkade op. Uit het dossier blijkt niet dat het onmogelijk was om de verdachte te passeren en bovendien zat de verdachte slechts voor een korte periode op de voetgangersoversteekplaats zodat geen sprake is geweest van het blokkeren van de rijbaan. Om die reden dient de verdachte te worden vrijgesproken.
5.4.
Beoordeling
De verdachte en zijn drie medeverdachten zijn lid van de beweging Extinction Rebellion. Omdat de manifestatie van de verdachte en zijn medeverdachten is gericht op het uiten van een visie op politiek en/of maatschappelijk gebied, dient in beginsel ervan uit te worden gegaan dat de manifestatie van de verdachte en zijn medeverdachten een manifestatie is in de zin van de WOM. Alleen eenmansprotesten, die individuele acties betreffen en geen collectief karakter hebben, vallen niet onder de WOM1. Daarvan is echter geen sprake. De verdachte en zijn medeverdachten hebben met elkaar afgesproken om een manifestatie te houden met betrekking tot de klimaatcrisis en daartoe heeft Extinction Rebellion Rotterdam de manifestatie aangemeld bij de gemeente Rotterdam. Er is op gemeenschappelijk wijze geprotesteerd onder de naam Extinction Rebellion Rotterdam en daardoor is sprake van collectieve uitingen met betrekking tot de klimaatcrisis. Dat de verdachte en zijn medeverdachten ervoor hebben gekozen om de manifestatie te houden in de vorm van eenmansprotesten door elk op een andere plek in de stad hun gezamenlijke visie kenbaar te maken, doet daaraan niet af. Er hebben geen zes eenmansprotesten plaatsgevonden maar een protest met zes deelnemers die voorafgaand aan de manifestatie zijn aangemeld. De kantonrechter oordeelt dat de WOM van toepassing is op deze manifestatie. Het primaire verweer wordt dus verworpen.
In de WOM-brief is als beperking opgenomen dat rijbanen niet geblokkeerd mogen worden. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de verdachte midden op de rijbaan op een voetgangersoversteekplaats op de Mathenesserlaan zat. Gezien werd dat meerdere voertuigen op deze rijbaan genoodzaakt waren om voor de verdachte onnodig lang tot een volkomen stilstand te komen. Ook werd gesignaleerd dat voertuigen in tegengestelde richting hun weg moesten vervolgen. Derhalve is sprake geweest van een blokkerende situatie. Dat het mogelijk was voor auto’s om de verdachte te passeren zoals de verdachte stelt, maakt dit oordeel niet anders. Er was geen onbelemmerde doorgang mogelijk en niet noodzakelijk is dat daarbij sprake is geweest van een totale blokkade.
Dat de verdachte niet langdurig op de voetgangersoversteekplaats heeft gezeten, doet aan het voorgaande niet af. Het is immers niet aan de verdachte te wijten dat hij slechts een korte periode op de voetgangersoversteekplaats heeft gezeten maar omdat de politie heeft ingegrepen toen de verdachte tot tweemaal toe weigerde de voetgangersoversteekplaats te verlaten, om te voorkomen dat een gevaarlijke verkeerssituatie of een verkeersinfarct zou ontstaan. Ook dit bewijsverweer wordt verworpen.
In tegenstelling tot hetgeen door de verdediging subsidiair naar voren is gebracht, is geen sprake van een onrechtmatige aanhouding van de verdachte. Redengevend daarvoor is het volgende.
Weliswaar ging de manifestatie van de verdachte en zijn drie medeverdachten niet meer door toen zij door de politie werden aangehouden, maar daarmee werd de manifestatie niet beëindigd. Dit geldt temeer omdat slechts vier van de zes (aangemelde) betogers door de politie zijn aangehouden en de manifestatie derhalve feitelijk niet was opgehouden. Een besluit tot beëindiging van de manifestatie door de burgemeester was niet aan de orde en is ook niet gegeven.
Agenten hebben geconstateerd dat de verdachte op de rijbaan zat en dat hij zich niet daarvan op vordering van de politie verwijderde. Daardoor ontstond een verdenking van overtreding van artikel 184 Sr op grond waarvan de politie bevoegd was om de verdachte aan te houden. Dat dit later werd beoordeeld als een overtreding van artikel 5 WOM doet aan de rechtmatigheid van de aanhouding niet af.
De aanhouding door de politie is voorts proportioneel verlopen omdat de verdachte niet direct is aangehouden. Hij heeft tot tweemaal toe de gelegenheid gekregen om eerder van de rijbaan te vertrekken. De verdachte is aangehouden nadat hij niet aan een ambtelijk gegeven bevel heeft voldaan. Dat de politie niet faciliterend is opgetreden door bijvoorbeeld het verkeer te regelen zolang de eenmansactie op de betreffende plek duurde, maakt ook niet dat de aanhouding van de verdachte disproportioneel is verlopen. Immers, in de brief bij het besluit is uitdrukkelijk opgenomen dat als de politie tijdens de manifestatie aanwijzingen geeft, deze dienen te worden opgevolgd door de deelnemers. Dit klemt temeer omdat de verdachte en zijn medeverdachten op verschillende plekken in de stad deelnamen aan de manifestatie en van de politie niet gevergd kan worden om op al deze plekken het verkeer te regelen.
Tot slot is de wettelijke termijn van het bevel ophouden slechts met vier minuten overtreden zodat ook daaraan geen gevolg hoeft te worden verbonden.
Van een inbreuk op de artikelen 10 en 11 van het EVRM is evenmin sprake. De onder 5.2. verkort weergegeven inhoud van de WOM-brief van de burgemeester heeft duidelijk de strekking om in overeenstemming met de artikelen 10 en 11 van het EVRM de vrijheid om te demonstreren te beperken op een wijze die bij de wet (de WOM) is voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van (onder meer) de openbare veiligheid en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte op 9 maart 2021 op een plaats en op een manier is gaan demonstreren die niet overeenkomt met de door de burgemeester in de WOM-brief gestelde voorschriften en beperkingen. Het gedrag van de verdachte en de vorm waarin werd betoogd, namelijk het zitten op een rijbaan op een voetgangersoversteekplaats, had kunnen leiden tot wanordelijkheden indien de politie niet had ingegrepen. Het gedrag van de verdachte had immers tot gevaarlijke verkeerssituaties of tot een verkeersinfarct kunnen leiden. Dit klemt te meer omdat de verdachte op een grote doorgaande weg in het centrum van de stad op een voetgangersoversteekplaats had plaatsgenomen en tegelijkertijd ook de drie medeverdachten op vergelijkbare wijze in het centrum van de stad dergelijk gedrag vertoonden omdat zij dit met elkaar hadden afgesproken.
De rechtbank oordeelt dat het ingrijpen van de politie noodzakelijk en proportioneel was.
Uit hetgeen de verdediging heeft betoogd volgt derhalve niet dat sprake is geweest van een ontoelaatbare inbreuk op het recht op betoging.
5.6.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op of omstreeks 9 maart 2021 te Rotterdam, tezamen en in
vereniging, heeft gehandeld in strijd met een door de burgemeester op grond van
artikel 5 lid 1 Wet openbare manifestaties gestelde voorschrift en/of beperking,
immers heeft verdachte de rijbaan geblokkeerd door op een
voetgangersoversteekplaats, in elk geval op de rijbaan, te gaan zitten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.