3.1.
EMC verzoekt een voorlopig deskundigenbericht te bevelen door een daartoe te benoemen kinderanesthesioloog die voldoet aan een aantal kenmerken, en stelt (daarom) voor dr. [persoon D] te benoemen. Het onderzoek kan volgens EMC op basis van het medisch dossier van [voornaam minderjarige] worden verricht en zonder de betrokken partijen te horen.
EMC stelt voor de deskundige de volgende vraagstelling voor te leggen.
“1. Beschikt u over voldoende feitelijke informatie om een definitief en stellig oordeel te kunnen vormen over de hierna te stellen vragen? Indien u naar aanleiding van het medisch dossier vragen heeft, dan wordt u verzocht deze vragen aan beide partijen voor te leggen.
2. Kunt u aangeven wat een anesthesiologisch zorgvuldige dosering van ropivacaine zou zijn geweest bij de operatieve ingreep op 16 juni 2009, rekening houdende met de leeftijd en gezondheidstoestand van [voornaam minderjarige] op dat moment en de destijds geldende medisch professionele standaard? Wilt u bij uw beantwoording de bandbreedte schetsen van doseringen die destijds als zorgvuldig konden worden beschouwd?
U wordt verzocht uw antwoord zoveel mogelijk te onderbouwen met literatuur, richtlijnen, protocollen en dergelijke.
3. Wilt u de hierboven geschetste bandbreedte van een zorgvuldige dosering ropivacaine vergelijken met de dosering ropivacaine die aan [voornaam minderjarige] is toegediend op 16 juni 2009 en daarbij aangeven in hoeverre u het aannemelijk acht dat dit verschil invloed heeft gehad op de bloeddruk van [voornaam minderjarige] rondom de operatie? Indien u het aannemelijk acht dat het dosisverschil tot een bloeddrukdaling heeft geleid, wilt u dan een inschatting maken van de mate waarin de bloeddruk hierdoor volgens u is beïnvloed?
4. Kunt u aangeven wat een acceptabele bloeddruk zou zijn geweest rondom de operatieve ingreep op 16 juni 2009, rekening houdende met de leeftijd en gezondheidstoestand van [voornaam minderjarige] op dat moment, de overige vitale parameters en de destijds geldende medisch professionele standaard? Wilt u bij uw beantwoording de bandbreedte schetsen van bloeddrukken die destijds als zorgvuldig konden worden beschouwd? U wordt verzocht uw antwoord zoveel mogelijk te onderbouwen met literatuur, richtlijnen, protocollen en dergelijke.
5. Wilt u de hierboven geschetste bandbreedte van zorgvuldige bloeddrukken vergelijken met de bloeddrukken van [voornaam minderjarige] rondom de ingreep van 16 juni 2009 en daarbij aangeven of de bloeddruk gelet op alle omstandigheden voldoende was?
6. Indien u oordeelt dat de bloeddruk niet voldoende was, kunt u dan aangeven in hoeverre – gelet op de medisch professionele standaard van destijds – anesthesiologische interventie aangewezen was en of dat in voldoende mate heeft plaatsgevonden?
7. Indien u oordeelt dat anesthesiologische interventie op de bloeddruk gelet op de omstandigheden aangewezen was en onvoldoende heeft plaatsgevonden, kunt u dan schetsen welke interventie op welk moment plaats had moeten vinden en een inschatting maken van het effect dat die interventie zou hebben gehad op de bloeddruk?
8. Indien u op grond van het bovenstaande tot de slotsom komt dat de bloeddruk rondom de ingreep te laag is geweest, doordat een te hoge dosis ropivacaine is toegediend en/of er onvoldoende maatregelen zijn getroffen om de bloeddruk te verhogen, wilt u dan aangeven in hoeverre het aannemelijk is dat de neurologische schade van [voornaam minderjarige] door de lage bloeddruk is ontstaan? Indien de causaliteit niet met zekerheid kan worden bepaald, wilt u deze kans dan schatten en uitdrukken in een percentage? U wordt verzocht uw antwoord zoveel mogelijk te onderbouwen met literatuur, richtlijnen, protocollen en dergelijke.
9. Zijn er nog andere relevante, binnen uw vakgebied en de aan u verstrekte opdracht liggende, punten die u naar voren wilt brengen? Ziet u nog aanleiding voor nader deskundigenonderzoek op een ander vakgebied?”
EMC legt - kort samengevat - het volgende aan zijn verzoek ten grondslag.
Tussen partijen bestaat een langslepende discussie over de (zorgvuldige) dosering van ropivacaine bij [voornaam minderjarige] en de hoogte van zijn bloeddruk tijdens de operatie van 16 juni 2009. Daarnaast bestaat er onzekerheid over het causaal verband tussen de ropivacaine en de bloeddruk en over de causaliteit tussen de bloeddruk en de hersenschade van [voornaam minderjarige] . Het rapport van [persoon A] en [persoon B] biedt geen duidelijkheid over de gevolgen van de hoge dosering ropivacaine. Uit het rapport volgt tevens dat de lage bloeddruk mede ontstaan is door omstandigheden (slechte voedingstoestand en bestaande leverfunctiestoornissen) buiten de aansprakelijkheidssfeer van EMC en naar die invloed is nog geen onderzoek gedaan. Er dient dan ook een nader causaliteitsonderzoek door een deskundige te worden verricht. De erkenningen van EMC naar aanleiding van het deskundigenonderzoek van [persoon A] en [persoon B] , te weten dat medisch onzorgvuldig is gehandeld door het toedienen van een te hoge dosis ropivacaine, en doordat er onvoldoende corrigerende maatregelen tegen de lage bloeddruk zijn genomen, staan niet aan nader onderzoek in de weg. Een erkenning van onzorgvuldig handelen, en daarmee erkenning van aansprakelijkheid voor de gevolgen die uit dat handelen voortvloeien, is geen erkenning van schadeplichtigheid. De deelgeschilbeschikking van 14 december 2018 staat evenmin aan toewijzing van het verzoek in de weg. De rechtbank heeft in het kader van het verzoek van de ouders om een aanvullend voorschot overwogen dat op dit moment voldoende aannemelijk is dat minimaal de helft van de hersenschade aan de erkende fout van EMC kan worden toegerekend. Uit die formulering volgt dat dit slechts een voorlopig oordeel betreft dat geen verdergaande betekenis toekomt dan aan een vonnis in kort geding. Wat in de deelgeschilbeschikking is overwogen, heeft evenmin gezag van gewijsde tussen partijen. Pas op het moment dat een bodemprocedure zou worden gestart, kan verlof worden gevraagd om tegen die beschikking in hoger beroep te gaan. Partijen (en de rechtbank) zijn dan ook op geen enkele wijze gebonden aan de conclusies in deelgeschil. Bovendien is EMC sterk gaan twijfelen aan de kwaliteit van het rapport van [persoon A] en [persoon B] waarop EMC zijn erkenningen heeft gebaseerd, omdat uit de uitspraak van het tuchtcollege volgt dat de conclusies in het rapport niet juist kunnen zijn. Het tuchtcollege komt niet alleen tot het (van [persoon A] en [persoon B] afwijkende) oordeel dat de dosering ropivacaine zorgvuldig is geweest en dat niet gezegd kan worden dat de bloeddruk te laag is geweest, maar geeft ook aan dat nog steeds niet precies bekend is waardoor hersenbeschadigingen zoals die van [voornaam minderjarige] rondom operaties kunnen optreden. Het tuchtcollege acht de causaliteit tussen de bloeddruk en de hersenschade dus onzeker. Het staat dan ook niet vast dat de neurologische schade van [voornaam minderjarige] het gevolg is van het handelen van (de anesthesioloog van) EMC.