3
De wijze waarop de gegevensdragers bij de rechter-commissaris zijn gekomen
Op 28 februari 2022 hebben in het kader van het onderzoek naar de verdenking van oplichting meerdere doorzoekingen ter inbeslagneming plaatsgevonden van de woonhuizen van [naam verdachte 1] en [naam verdachte 3] en in het bedrijfspand van de Stichting [naam stichting] en [naam stichting] B.V. De verdachten [naam verdachte 1] , [naam verdachte 2] en [naam verdachte 3] zijn die dag ook als verdachten aangehouden.
Op diezelfde dag heeft een medewerker van de verdachten op verzoek van de verdachte [naam verdachte 1] en de verdachte [naam verdachte 2] drie harde schijven en twee mobiele telefoons afgegeven bij de balie van het kantoor van de klager. Deze gegevensdragers zijn, na overleg met de zaaksofficier mr. Kristic , door een kantoorgenoot van de klager nadien in een verzegelde envelop gedaan.
De zaaksofficier van justitie heeft hierop contact opgenomen met de klager. De klager heeft aangegeven dat deze voorwerpen van zijn cliënten (naar de rechtbank begrijpt: toentertijd zowel [naam verdachte 1] als [naam verdachte 2] ) zijn en aan hem zijn overhandigd ten behoeve van zijn advisering. Daarmee vallen de gegevensdragers en de daarop vastgelegde informatie al integraal onder de reikwijdte van zijn verschoningsrecht. Hij heeft verder geen kennis genomen van de op die gegevensdragers vastgelegde informatie en wil nagaan of zich op die gegevensdragers informatie bevindt waarop zijn geheimhoudingsplicht rust.
De klager heeft er (uiteindelijk) mee ingestemd dat de FIOD de verzegelde envelop op zijn kantoor zou komen ophalen en die zou bewaren op het FIOD-kantoor in Utrecht , onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de FIOD geen toegang tot de gegevensdragers zou krijgen en hij bij de FIOD de inhoud daarvan zou kunnen bekijken.
De zaaksofficieren van justitie mrs. A. Kristic en V.A.M.G. van de Bilt hebben in eerste instantie met deze procedure ingestemd. De envelop is vervolgens opgehaald op het kantoor van de klager en in het kantoor van de FIOD in Utrecht in een kluis gelegd in afwachting van verdere beslissingen.
In de daarna volgende correspondentie tussen de klager en de zaaksofficieren van justitie heeft de klager zijn beroep op het verschoningsrecht steeds gehandhaafd.
Mr. Van Bavel , die – naar de rechtbank begrijpt – ook toen [naam verdachte 2] bijstond in de strafzaak, heeft zich bij het standpunt van de klager aangesloten.
De officieren van justitie betwisten dat de gegevensdragers integraal onder de reikwijdte van het verschoningsrecht van de klager zouden vallen. Zij hebben mede daarom de rechter-commissaris verzocht een regiebijeenkomst te houden om hierover procedureafspraken te maken.
Deze regiebijeenkomst bij de rechter-commissaris heeft op 20 april 2022 plaatsgevonden. Voorafgaand daaraan en gedurende die bijeenkomst hebben zowel de klager en mr. Van Bavel als de officieren van justitie hun standpunten naar voren gebracht.
Op 3 mei 2022 is de verzegelde envelop met daarin de gegevensdragers aan de rechter-commissaris in bewaring gegeven. Deze bevindt zich sindsdien in de kluis op het kabinet van de rechter-commissaris te Rotterdam .
5
De procedure bij de raadkamer
Op 15 juni 2022 zijn door de klager op grond van artikel 552a, in samenhang met artikel 98, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tegen deze beschikking klaagschriften ingediend in de zaken tegen [naam verdachte 1] , [naam verdachte 2] , Stichting [naam stichting] , [naam stichting] B.V. en [naam bedrijf] B. V. . De inhoud van deze klaagschriften is identiek.
De officieren van justitie mrs. A. Kristic en V.A.M.G. van de Bilt hebben bij e-mail van 7 juli 2022 gereageerd op de klaagschriften.
De rechtbank heeft voorafgaand aan de behandeling de volgende stukken ontvangen:
- -
een e-mail van de klager van 14 september 2022, met als bijlage een door de klager opgestelde memo ‘Tijdspad inbeslagname gegevensdragers en telefoons op 28 februari 2020’ van 14 september 2022;
- -
een e-mail van mr. Van Kampen van 5 september 2022, met daarbij een e-mail van mr. J.F.H.M. Bartels , de civiele advocaat van onder andere [naam verdachte 1] en [naam verdachte 2] .
De klaagschriften zijn op 15 september 2022 door de raadkamer in het openbaar behandeld. De officieren van justitie en de klager zijn gehoord.
Als (mogelijk) belanghebbenden zijn voorts gehoord:
- -
[naam verdachte 1] , bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. P. van Kampen , advocaat te Amsterdam;
- -
[naam verdachte 2] , bijgestaan door zijn raadslieden mrs. [naam klager] en L.A. van Bavel , advocaten te Amsterdam (allen via een videoverbinding).
- -
de Stichting [naam stichting] en [naam stichting] B. V. , beide gevestigd te Hoevelaken , vertegenwoordigd door mr. T. Fuchs, advocaat te Amsterdam,
Namens de belanghebbende [naam bedrijf] B. V. , gevestigd te ’s-Gravenhage , is – hoewel deugdelijk opgeroepen – niemand verschenen.
De medeverdachte [naam verdachte 3] is eveneens als (mogelijk) belanghebbende opgeroepen, alsook zijn raadsman mr. M.M. Kuyp, advocaat te Laren. Zij zijn, met voorafgaand bericht van de raadsman, niet verschenen.
6
Standpunt klager
Het klaagschrift strekt, mede gelet op de daarop in het memo en de in raadkamer gegeven toelichting, primair tot gegrondverklaring van het beklag en teruggave van de gegevensdragers aan de klager. Daartoe is – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
De rechter-commissaris heeft ten onrechte geoordeeld dat deze gegevensdragers niet integraal onder het verschoningsrecht van de klager vallen. Deze voorwerpen zijn aan de klager, althans zijn kantoor, overhandigd in het kader van de behartiging van de belangen van zijn (toenmalige) cliënten [naam verdachte 1] en [naam verdachte 2] .
Hierop staat namelijk materiaal waar de klager en mr. Bartels in dat kader al veel eerder om hadden gevraagd. Die belangenbehartiging gaat (anders dan de rechter-commissaris kennelijk meent) verder dan zuiver (de voorbereiding van) de verdediging in de strafzaak. Het gaat immers om de vraag of de gegevens aan de klager zijn toevertrouwd in zijn hoedanigheid als advocaat
.
De klager was al in juli 2021 in de zaak betrokken toen het openbaar ministerie enkel nog civielrechtelijk onderzoek deed met het oog op het entameren van de verzoekschriftprocedure ex art. 2:289 BW. Hij werkte toen al samen met mr. Bartels .
Ook loopt er tegen zijn cliënten een grootschalig forensisch accountantsonderzoek dat wordt uitgevoerd door Deloitte in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De klager en mr. Bartels hebben hun cliënten al sinds juli 2021 meermaals gevraagd om stukken aan te leveren, die hen in staat zouden stellen hen deugdelijk en op basis van relevant materiaal te adviseren en hen bij te staan, zowel civielrechtelijk als strafrechtelijk. Zo is in december 2021 nog geadviseerd om een image te laten maken van de telefoons van [naam verdachte 1] en [naam verdachte 2] en zijn hun daarvoor een tweetal bedrijven voorgesteld.
Ook het hoofd van het team van Deloitte dat onderzoek doet, heeft telkens aan de cliënten aangegeven dat zij de relevante data moesten aanleveren bij hun advocaten. Dat is recent nog door hem aan de klager bevestigd.
Nu cliënten [naam verdachte 1] en [naam verdachte 2] op 28 februari 2022 aan dit verzoek gevolg hebben gegeven betreft de (integrale) inhoud van de gegevensdragers informatie die aan de klager in zijn hoedanigheid als advocaat is toevertrouwd en valt elk van deze voorwerpen daarom onder zijn plicht tot geheimhouding. Dat wordt niet anders omdat de cliënten pas op de dag dat hun bekend werd dat er ook een strafrechtelijk onderzoek werd gestart aan het verzoek gehoor hebben gegeven en toen op diezelfde dag de gegevensdragers hebben afgegeven.
Subsidiair is aangevoerd dat de door de rechter-commissaris bepaalde verschoningsrechtprocedure niet juist is.
Als verschoningsgerechtigde is het eerst aan hem zelf om de gegevensdragers te onderzoeken op verschoningsgerechtigd materiaal en zijn bevindingen dan te delen met de rechter-commissaris. Die kan dan daarna beoordelen of er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat zijn standpunt onjuist is.
De rechter-commissaris mag het onderzoek naar de gegevensdragers al helemaal niet laten plaatsvinden door een beëdigd geheimhoudersfunctionaris van de FIOD, omdat daarmee op geen enkele wijze gegarandeerd wordt dat het verschoningsrecht gerespecteerd wordt. Hierbij verwijst hij onder meer naar de uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Brabant van 22 maart 2022 in de Castor-zaak (ECLI:NL:RBOBR:2022:1035).
Zou een FIOD-geheimhoudersfunctionaris toch door de rechter-commissaris kunnen worden ingeschakeld, dan kan dat hooguit het verlenen van technische bijstand betreffen. Het is immers enkel de rechter-commissaris die kennis mag nemen van de inbeslaggenomen informatie voor zover dat nodig is voor het nemen van zijn beslissing of sprake is van informatie die onder de reikwijdte van het verschoningsrecht valt.
9
Beoordeling klacht
Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
In deze procedure staat ter beoordeling of de rechter-commissaris in verband met het door de klager gedane beroep op het verschoningsrecht heeft mogen beslissen tot inbeslagneming van de betreffende gegevensdragers als in die beschikking verwoord.
Juridisch kader
De rechtbank heeft bij de beoordeling het bepaalde in de artikelen 98 en 218 van het Wetboek van Strafvordering (SV) in acht genomen.
Ingevolge artikel 218 Sv kan degene die uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding is
verplicht, zich in rechte op zijn verschoningsrecht beroepen omtrent hetgeen waarvan de
wetenschap aan hem als zodanig is toevertrouwd.
Het gaat daarbij om de wetenschap die een verschoningsgerechtigde heeft verkregen in de normale uitoefening van zijn beroep. Een advocaat komt daarom alleen een verschoningsrecht toe in het kader van zijn juridische dienstverlening aan een rechtzoekende die zich tot hem heeft gewend vanwege zijn hoedanigheid van advocaat.
Informatie die nog niet aan de advocaat is medegedeeld, kan in uitzonderingsgevallen ook onder het verschoningsrecht van de advocaat vallen. Daarvoor is dan wel van belang of op grond van in aanmerking komende feiten of omstandigheden aannemelijk is dat de informatie daadwerkelijk bestemd is om door de cliënt aan de advocaat in de uitoefening van zijn beroep te worden toevertrouwd.
Het is echter niet zo dat het enkele feit dat de gegevensdragers met de daarop vastgelegde informatie door de cliënt aan de advocaat ter hand zijn gesteld meebrengt dat deze voorwerpen zonder meer vallen onder het verschoningsrecht. Dat zou immers betekenen dat de advocaat als het ware als een ‘kluis’ kan fungeren waarin de cliënt alle denkbare informatie, relevant of niet, kan ‘opslaan’, ongeacht of de inhoud daarvan aan de advocaat bekend is (HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:193, r.o. 5.2.3.).
Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden.
Als aan een advocaat dus informatie in het kader van zijn juridische dienstverlening aan een rechtzoekende is toevertrouwd, geldt op grond van artikel 98 Sv dat zonder zijn toestemming brieven of andere geschriften tot welke zijn plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet bij hem in beslag mogen worden genomen. Wel mogen, zoals volgt uit artikel 98, vijfde lid, Sv, zonder zijn toestemming brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend in beslag worden genomen, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan bedoelde personen toekomende bevoegdheid tot verschoning.
De aard van de bevoegdheid tot verschoning van een advocaat, brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag óf gegevens onder het verschoningsrecht vallen in beginsel toekomt aan die advocaat. Daarbij doet niet ter zake of de in het geding zijnde gegevens zich bij de verschoningsgerechtigde zelf of bij zijn cliënt bevinden.
Wanneer de verschoningsgerechtigde zich op het standpunt stelt dat het gaat om gegevens die geen voorwerp van het strafbare feit uitmaken en evenmin tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.
Het oordeel ten aanzien van dat laatste komt in eerste instantie toe aan de rechter-commissaris, bij voorkeur na overleg met een gezaghebbend vertegenwoordiger van de beroepsgroep van de verschoningsgerechtigde (zoals de plaatselijk deken van de Orde van Advocaten). Voor zover dat noodzakelijk is, mag de rechter-commissaris van de desbetreffende stukken of gegevens kennisnemen.
Indien de rechter-commissaris tot slot – bijvoorbeeld in verband met de aard of de omvang van de inbeslaggenomen stukken of gegevens – niet in staat is zelf het benodigde onderzoek aan de stukken of gegevens te verrichten, zal hij het daarheen dienen te leiden dat het onderzoek wordt verricht door een zodanige functionaris en op zodanige wijze dat is gewaarborgd dat het verschoningsrecht niet in het gedrang komt.
Overwegingen van de rechtbank
Uit het voornoemde juridisch kader volgt dat het aan de klager als verschoningsgerechtigde is om aan te geven of de gegevens op de overhandigde gegevensdragers zich onder de reikwijdte van zijn verschoningsrecht vallen, maar dat het vervolgens aan de rechter-commissaris is om te beslissen over dit beroep op het verschoningsrecht. Deze toetsing is marginaal. Hij dient te toetsen of er redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. Bij de behandeling van een daartegen ingesteld beklag dient ook de rechtbank dit te beoordelen.
De beslissingen van de rechter-commissaris berusten in de kern op het – door de klager bestreden – oordeel van de rechter-commissaris, dat in de gegeven omstandigheden het (doen) afgeven door [naam verdachte 1] en [naam verdachte 2] van de gegevensdragers op het kantoor van de klager niet kan worden aangemerkt als het toevertrouwen van informatie aan de klager in het kader van diens juridische dienstverlening aan hen als advocaat.
Voor zover nog nodig merkt de rechtbank daarbij op dat die juridische dienstverlening niet beperkt hoeft te zijn tot de strafzaak zelf, maar ook kan zien op bijstand in civiele kwesties, zoals de klager ook heeft gesteld. Het is verder evenmin ongebruikelijk dat advocaten in het algemeen aan hun cliënten vragen om (ook op gegevensdragers) materiaal aan te leveren dat zij nodig hebben voor advisering van en bijstand aan deze cliënten.
Daar waar de klager stelt dat hij dergelijke verzoeken ook heeft gedaan nadat hij in juli 2021 vanwege de mogelijke strafrechtelijke aspecten bij de onderzoeken naar [naam verdachte 1] en [naam verdachte 2] als advocaat bij de (toen nog civiele) zaak werd betrokken, kan de rechtbank dat volgen. Van enig concreet verzoek om specifieke stukken aan te leveren, waaraan [naam verdachte 1] en [naam verdachte 2] op 28 februari 2022 gevolg hebben gegeven, is de rechtbank echter niet gebleken.
Op basis van de gewisselde stukken en de behandeling in raadkamer is verder aannemelijk geworden dat het voor de klager, noch zijn kantoor bekend is geweest dat hem die dag door [naam verdachte 1] en/of [naam verdachte 2] stukken of gegevensdragers ter hand zouden worden gesteld.
De rechtbank acht dit opmerkelijk omdat de klager juist die dag nog met [naam verdachte 1] contact had gehad om hem op de hoogte te stellen van het feit dat de officier van justitie hem had gemeld dat nu ook een strafrechtelijk onderzoek naar [naam verdachte 1] en [naam verdachte 2] werd gestart.
Zouden [naam verdachte 1] en/of [naam verdachte 2] die dag dan ook (alsnog) gevolg hebben willen geven aan een eerder verzoek tot het leveren van stukken ten behoeve van het verlenen van juridische bijstand aan beiden, had het in de rede gelegen dat hij dat op dat moment ook aan de klager zou hebben gezegd. Hiervan is echter niet gebleken. Ook tot op dit moment weet de klager nog niet welke informatie zich op die gegevensdragers bevindt en heeft hij daarvan geen kennis genomen.
Ook de wijze van aanleveren van de betreffende gegevensdragers door een medewerker van [naam verdachte 1] / [naam verdachte 2] , te weten het onaangekondigd en onverpakt neerleggen op de balie van het kantoor van de klager van drie losse harddisks en twee mobiele telefoons, zonder enig begeleidend schrijven waaruit zou kunnen blijken van de inhoud van die voorwerpen of wat het doel van het afgeven daarvan aan het kantoor zou kunnen zijn, kan bezwaarlijk worden aangemerkt als een gebruikelijke manier om (vertrouwelijke) stukken tussen cliënt en advocaat in het kader van de juridische bijstand uit te wisselen.
De intenties waarmee die gegevensdragers op het kantoor van de klager zijn afgeleverd worden daarentegen wel verduidelijkt in het telefoongesprek dat [naam verdachte 1] , kort nadat de klager hem had gebeld, om 09:26 uur heeft gevoerd met de medeverdachte [naam verdachte 3] .
Dit telefoongesprek is getapt en de officieren van justitie hebben een transcriptie daarvan overgelegd op de regiebijeenkomst bij de rechter-commissaris en in het raadkamerdossier gevoegd. [naam verdachte 1] heeft tegenover de rechtbank bevestigd dat hij dit telefoongesprek met [naam verdachte 3] heeft gevoerd. Volgens deze transcriptie is in dit telefoongesprek onder meer het volgende gezegd:
‘
[voornaam verdachte 1] (verdachte [naam verdachte 1] ) zegt
: [voornaam klager] (de rechtbank begrijpt: de klager) is kwart voor negen gebeld door het OM om een hadsup (fon) te geven dat er om twaalf uur een persbericht zal verschijnen van het Openbaar Ministerie dat wij verdachte zijn van oplichting en dat ze onderzoek zullen instellen naar aanleiding van de aangifte van [naam uitzendbureau] en tegelijkertijd ook zullen gaan vermelden dat er ook al langer een civielrechtelijk onderzoek loopt.
( ... )
Dus je bent vanaf twaalf uur vanmiddag verdachte van oplichting samen met ons.
( ... )
En het betekent ook uhh ... vanwege die status dat je mag verwachten dat vanaf twaalf uur ook echt onderzoek, opsporingsmiddelen gebruikt kunnen worden en als ze dat doen zegt [voornaam klager] , dan is dat meestal vrij kort nadat dit bekend wordt gemaakt. Dus als je het hebt over computers, mobieltjes, schijven, get your shit in order. Wij gaan zelf laptops, telefoons uhh schijven even wegbrengen bij [voornaam klager] . Uhh ... heel even kijken wat er nou gebeurt, misschien gebeurt er wel helemaal niks maar in ieder geval preventief zorgen dat we niet in de eerste twee dagen een knock out hebben.
( ... )’
‘ [voornaam verdachte 3] (verdachte [naam verdachte 3] ) zegt
: ( ... ) Oké ik zal al mijn schijven even nalopen en zet alles op die incrypted en uhmm dan maak ik mijn schijven verder leeg.
[voornaam verdachte 1] (verdachte [naam verdachte 1] ) zegt:
Ja en denk ook even na over je mobiel, waar je die neer legt. Misschien even een andere telefoon tijdelijk gebruiken of zo. Leg het gewoon niet in het zicht.
( ... )
Ik ga hem nu wegbrengen en ik ga zo een Nokiaatje even kopen en dan wacht ik wel even een week of twee weken.’
In de gegeven context en gezien de inhoud biedt dit gesprek sterke aanwijzingen dat [naam verdachte 1] en [naam verdachte 2] de gegevensdragers enkel naar het advocatenkantoor van de klager hebben laten brengen om de informatie die zich daarop bevindt buiten bereik van justitie te houden, om daarmee te voorkomen dat deze bij de mogelijk op handen zijnde doorzoekingen in beslag zouden kunnen worden genomen.
Zinsnedes als het “get your shit in order”, “laptops, telefoons uhh schijven even wegbrengen bij [voornaam klager] en heel even kijken wat er nou gebeurt”, “alles zetten op die encrypted en het vervolgens de schijven leegmaken” en het “ uit het zicht leggen van de mobiel” illustreren de intenties van [naam verdachte 1] (en [naam verdachte 2] ) om het kantoor van hun advocaat als “kluis” te willen gebruiken en niet om deze gegevens ter juridische advisering aan de advocaat voor te leggen.
Deze handelwijze kan in de gegeven omstandigheden dan ook redelijkerwijze niet worden aangemerkt als het in het kader van de juridische advisering door hun advocaat aanleveren van stukken. Dit brengt mee dat de klager deze voorwerpen en de inhoud daarvan toen niet heeft ontvangen en onder zich had in zijn hoedanigheid als advocaat in de normale uitoefening van zijn beroep.
De rechtbank komt gelet hierop, met de rechter-commissaris, tot de conclusie dat de terhandstelling van deze gegevensdragers aan het kantoor van de klager niet te beschouwen is als het toevertrouwen van informatie door zijn cliënten aan de klager in de normale uitoefening van zijn beroep en de gegevensdragers dus geen voorwerpen betreffen die zijn toevertrouwd dan wel bestemd waren om toe te vertrouwen aan de klager in zijn hoedanigheid van advocaat.
Deze gegevensdragers vallen daarmee niet integraal onder de plicht van de klager tot geheimhouding daarvan en daarmee niet integraal onder de reikwijdte van zijn verschoningsrecht. Er kan daarom redelijkerwijze geen twijfel over bestaan dat het standpunt dat de klager daarover heeft ingenomen onjuist is.
Gelet hierop was de inbeslagneming van deze voorwerpen in beginsel toegestaan.
Verschoningsrechtprocedure
Het voorgaande betekent echter niet dat de gegevens die zich bevinden op de harde schijven en telefoons zonder meer al kunnen worden vrijgegeven aan het onderzoeksteam van de FIOD. Zoals ook de rechter-commissaris terecht heeft overwogen, kan zich op deze voorwerpen informatie bevinden die onder het verschoningsrecht van één of meer (betrokken) advocaten valt en waar om die reden geen kennis van genomen mag worden. Deze informatie zal – zoals de rechter-commissaris ook terecht heeft overwogen – van het beslag moeten worden uitgezonderd.
Daarnaar zal dus eerst nog onderzoek plaatsvinden onder regie van de rechter-commissaris conform de door hem beschreven procedure. De rechter-commissaris zal ten aanzien van de gegevens waarover geen overeenstemming bestaat een beslissing nemen, die vatbaar is voor beklag. Zolang die beslissing nog niet onherroepelijk is, zal het onderzoeksteam geen kennis mogen nemen van deze items. De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel van de rechter-commissaris.
Voor zover de klager heeft gesteld dat bij die procedure geen gebruik gemaakt mag worden van medewerkers van de FIOD volgt de rechtbank dat niet.
Omdat uiterste zorgvuldigheid op dit punt op zijn plaats is, gaat de rechtbank er vanuit dat het onderzoek plaatsvindt onder (strakke) regie van de rechter-commissaris en dat onderzoek wordt verricht door zodanige functionarissen en op zodanige wijze dat wordt gewaarborgd dat het verschoningsrecht daarbij niet in gedrang komt.
Conclusie
De door de rechter-commissaris genomen beslissing tot inbeslagneming kan daarom in stand blijven. Het beklag wordt ongegrond verklaard.
verklaart het beklag (in de zaken met de raadkamernummers 22-012423, 22-012424, 22-012425, 22-012426 en 22-012427) ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. D.C.J. Peeck en K.A. Baggerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2022.