Beoordeling
3.1.
De rechtbank beoordeelt of het college terecht het verzoek van eiseres heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd.
3.2.
De rechtbank zal het verweerschrift buiten beschouwing laten omdat dit stuk is ontvangen op 24 november 2022 nadat het onderzoek ter zitting is gesloten. De rechtbank kan en zal wel de ter zitting door de gemachtigde van het college op het verweerschrift gegeven toelichting bij haar beoordeling betrekken.
3.3.
De rechtbank vindt dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen en dat het college terecht heeft bepaald dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verdergaande inzage en rectificatie. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Het voor deze zaak relevante juridisch kader is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Eiseres betoogt dat het college niet volledig aan haar inzageverzoek heeft voldaan. Het kan niet anders dan dat het college meer of andere persoonsgegevens van haar heeft verwerkt. Het is dan ook ongeloofwaardig dat het college niet beschikt over meer of andere stukken dan de afschriften die hij al heeft verstrekt. Daarbij moet ook in aanmerking worden genomen dat het college onvoldoende behulpzaam is geweest bij het concretiseren van het inzageverzoek van eiseres. Zij kan moeilijk bepalen om welke gegevens het precies gaat.
6.1.
Volgens artikel 15, eerste lid, van de AVG heeft betrokkene recht op inzage in over hem verwerkte persoonsgegevens. Artikel 15 van de AVG heeft tot doel de betrokkene in staat te stellen kennis te nemen van de persoonsgegevens die over hem zijn verzameld en te controleren of die gegevens juist zijn en rechtmatig zijn verwerkt (zie overweging 63 van de AVG).
6.2.
Eiseres heeft het college verzocht om inzage in en verstrekking van afschriften van gegevens uit haar re-integratiedossier over ‘monitoring’, ‘logging’, ‘controle’ en ‘opsporing’ over de periode van 6 januari 2017 tot 6 januari 2018. Hoewel het college het verzoek van eiseres heeft afgewezen, heeft hij aan haar de in 2 genoemde stukken verstrekt. De rechtbank vindt dat het college hiermee aan het inzageverzoek is tegemoetgekomen. Zij licht dat als volgt toe.
6.3.1.
Het betoog van eiseres dat de mededeling van het college, dat er niet meer documenten onder hem berusten, ongeloofwaardig is, slaagt niet.
6.3.2.
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter1 is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.
6.3.3.
Het college heeft het verzoek van eiseres doorgezet naar de Afdeling Werk omdat deze afdeling gaat over (onder meer) re-integratieprocedures. De Afdeling Werk heeft een zoekslag verricht in het digitale systeem RAAK aan de hand van de zoekterm ‘re-integratie’ binnen het tijdvak van 6 januari 2017 tot 6 januari 2018. Deze zoekslag leverde de in 2 genoemde stukken op en hierin heeft eiseres door middel van de aan haar op 9 juli 2021 verstrekte afschriften inzage gekregen. Voor de afwezigheid van stukken over ‘controle’ en ‘opsporing’ heeft het college als verklaring gegeven dat er geen fraudeonderzoek naar eiseres is verricht. Gegeven de door het college verrichte inspanningen, vindt de rechtbank de mededeling van het college dat er niet meer documenten onder hem berusten niet ongeloofwaardig. De enkele overtuiging van eiseres dat het college wel meer documenten moet hebben is slechts een vermoeden en onvoldoende om aannemelijk te maken dat er toch meer documenten onder het college berusten.
6.4.1.
Het betoog van eiseres dat het college onvoldoende behulpzaam is geweest bij het concretiseren van het inzageverzoek, slaagt evenmin. Uit het afwijzingsbesluit volgt dat het college eiseres de mogelijkheid biedt om een afspraak te maken met haar werkconsulent om haar dossier in te zien. Ook eerder heeft het college eiseres al die gelegenheid geboden. Door hiervan gebruik te maken, kan eiseres erachter komen welke persoonsgegevens haar dossier nog meer bevat. Dat eiseres hier geen gebruik van maakt omdat zij liever digitaal schermafdrukken ontvangt, komt voor haar rekening en risico.
Rectificatieverzoek
7. Eiseres betoogt dat het college haar verzoek om rectificatie van haar persoonsgegevens ten onrechte heeft afgewezen. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd toegelicht dat zij de opmerkingen over haar arbeidsverleden en haar sollicitatiegedrag in het klantprofiel W&I en het overzicht monitoring en logging wil laten rectificeren. Deze beroepsgrond slaagt niet. Dat zal de rechtbank hierna toelichten.
8.1.
Volgens artikel 16 van de AVG heeft de betrokkene het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen.
8.2.
Voor zover eiseres betoogt dat ook professionele indrukken, meningen en conclusies vallen onder het rectificatierecht uit de AVG, slaagt dit niet. In het kader van een eerder inzageverzoek van eiseres heeft de rechtbank deze rechtsvraag al beantwoord en geoordeeld dat het rectificatierecht niet ziet op professionele indrukken, meningen en conclusies.2 De hoogste bestuursrechter heeft dit standpunt van de rechtbank onderschreven.3
8.3.
Voor zover eiseres betoogt dat het college ten onrechte stelt dat de door haar beoogde rectificaties zien op professionele indrukken, meningen en conclusies, slaagt dit ook niet. Op pagina 8 van het klantenprofiel W&I merkt de desbetreffende medewerker van de gemeente op dat uit het cv van eiseres kan worden afgeleid dat zij in haar leven weinig betaalde arbeid heeft verricht. Deze opmerking ziet niet op een, in cijfers uitgedrukte, vaststelling van het betaalde arbeidsverleden maar op een subjectieve waardering daarvan, en dus op een professionele indruk, mening of conclusie. Datzelfde geldt voor de opmerking dat eiseres niet bereid is om te solliciteren op vacatures onder haar niveau op pagina 20 van het overzicht monitoring en logging. Dit is, gelet op de context waarin deze uitlating is gedaan, eveneens een professionele indruk, mening of conclusie en geen feit. Verder is van belang dat het college in de bezwaarfase heeft gemeld dat eiseres desgewenst haar schriftelijke mening kan laten toevoegen aan het re-integratiedossier. Als zij daarvan gebruik wil maken moet zij aangeven bij welk stuk de toevoeging gewenst is. Op deze mogelijkheid is zij nogmaals gewezen is in het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie en ter zitting door de gemachtigde van het college. Dat eiseres hier het nut niet van inziet doet daaraan niet af.
8.4.
Voor zover eiseres betoogt dat ten tijde van de beslissing op bezwaar het nationale recht haar onvoldoende rechtsbescherming bood en dat dit gebrek aan rechtsbescherming moet worden aangevuld met het Handvest van de grondenrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest), slaagt dit ook niet. De AVG is op 25 mei 2016 in werking getreden en met ingang van 25 mei 2018 van toepassing. De beslissing op bezwaar dateert van na 25 mei 2018. Het recht dat van toepassing is en dat ook daadwerkelijk is toegepast, is de AVG. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat aan eiseres geen effectieve rechtsbescherming is geboden omdat de nationaalrechtelijke bepalingen uit de Wet bescherming persoonsgegevens ten onrechte niet zouden zijn aangevuld met bepalingen uit het Handvest.4
Onzorgvuldig handelen bezwaarfase
9.1.
Eiseres betoogt dat de beslissing op bezwaar onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat het college pas na ruim een half jaar heeft beslist op haar bezwaar. Deze beroepsgrond slaagt niet. Voor zover er sprake is van een overschrijding van de beslistermijn maakt dat de beslissing op bezwaar nog niet onrechtmatig. De geëigende weg om een overschrijding van een beslistermijn aan de orde te stellen, is door het bestuursorgaan in gebreke te stellen en vervolgens bij de rechtbank beroep wegens niet tijdig beslissen in te stellen. Dat eiseres dit rechtsmiddel niet heeft aangewend, komt voor haar rekening en risico.
9.2.
Voor zover eiseres opkomt tegen de besluiten tot verdaging van de beslistermijn (van 16 september 2021, 5 oktober 2021 en 3 januari 2021) kan zij daar op grond van artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb geen beroep tegen instellen. Overigens is de beslistermijn de laatste keer verdaagd op verzoek van eiseres zelf.
10. De beroepsgrond dat het college eiseres ten onrechte heeft beticht van misbruik van recht, slaagt niet. De rechtbank constateert dat het college in deze zaak geen misbruik van recht aan eiseres heeft tegengeworpen. Het college heeft eiseres in deze zaak evenmin op andere wijze beticht van misbruik van recht. Voor zover eiseres betoogt dat het college in eerdere of andere zaken haar ten onrechte heeft beticht van misbruik van recht, liggen deze zaken in dit beroep niet ter toetsing voor.
11. Eiseres verzoekt de rechtbank om het college te veroordelen tot een schadevergoeding ter hoogte van € 500,- per half jaar gerekend vanaf het moment van indiening van het inzageverzoek.
12.1.
Voor zover eiseres verzoekt om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), wijst de rechtbank dit af. Op grond van vaste rechtspraak5 geldt dat de berechting van een zaak door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn is gedaan indien zij niet binnen twee jaar nadat door het bestuursorgaan het bezwaarschrift is ontvangen uitspraak doet. Eiseres heeft op 18 augustus 2021 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van 7 juli 2021 (uitgereikt op 9 juli 2021). Deze uitspraak is gedaan op 16 december 2022. Tussen het moment van ontvangst van het bezwaarschrift en de uitspraak zitten dus ongeveer 1 jaar en 4 maanden. Dat is nog ruim binnen de redelijke termijn van twee jaar.
12.2.
Voor zover eiseres verzoekt om schadevergoeding op grond van artikel 8:88, eerste lid, onder a en b, van de Awb, wijst de rechtbank dit af, nu het in deze zaak niet gaat om een onrechtmatig besluit.
12.3.
Voor zover eiseres verzoekt om schadevergoeding op grond van artikel 8:88, eerste lid, onder c, van de Awb vanwege het niet tijdig beslissen op bezwaar, wijst de rechtbank dit eveneens af. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter6 volgt dat de enkele omstandigheid dat een bestuursorgaan een besluit neemt met overschrijding van de wettelijke beslistermijn, onvoldoende is voor het oordeel dat op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk wetboek aansprakelijkheid bestaat voor schade die eventueel voortvloeit uit die termijnoverschrijding. Die termijn strekt er in de eerste plaats toe om het bestuursorgaan met voortvarendheid te laten beslissen en om voor betrokkenen duidelijkheid te scheppen op welke termijn de beslissing is te verwachten. De wettelijke beslistermijn beoogt niet zonder meer om ook te beschermen tegen mogelijke schade die voor een belanghebbende kan ontstaan bij uitblijven van de beslissing binnen die termijn. Het gaat erom of de overschrijding van de beslistermijn in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid aanvaardbaar was (dat wil zeggen: niet onzorgvuldig was jegens de betrokkene). Voor zover het college de beslistermijn al heeft overschreden vindt de rechtbank de overschrijding in dit specifieke geval in redelijkheid aanvaardbaar. Daarbij betrekt de rechtbank dat het gaat om een eventuele termijnoverschrijding van (hooguit) twee maanden, dat het college in bezwaar aan eiseres herstelverzuim heeft aangeboden, dat zij haar verzoek in de bezwaarfase heeft aangepast en uitgebreid en dat de beslistermijn op haar verzoek eenmaal is verlengd. Verder is ook niet gebleken dat zij gedurende de periode waarin de beslistermijn zou zijn overschreden heeft aangedrongen op het verkrijgen van een besluit, bijvoorbeeld door het college in gebreke te stellen. Daarmee vindt de rechtbank aannemelijk dat voor het college de (financiële) belangen van eiseres bij het verkrijgen van een besluit niet, dan wel onvoldoende, kenbaar waren.7
12.4.
Voor zover dit verzoek moet worden opgevat als een verzoek tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 82 van de AVG, wijst de rechtbank dit eveneens af. Nu niet is gebleken van een inbreuk op deze verordening, biedt artikel 82 van de AVG alleen daarom al geen grondslag van de door eiseres gestelde schade.
Prejudiciële vragen
13. De rechtbank ziet geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen. De beantwoording van de door eiseres opgeworpen vragen is niet nodig voor een oplossing in deze zaak. Overigens kan het Hof van Justitie van de Europese Unie zich niet uitlaten over de door eiseres in de voorgestelde prejudiciële vragen aangehaalde bepalingen uit het EVRM, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens omdat dit geen Unierecht is.
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Algemene verordening gegevensbescherming
Op grond van artikel 6, eerste lid, is de verwerking alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
a. a) de betrokkene heeft toestemming gegeven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens voor een of meer specifieke doeleinden;
b) de verwerking is noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of om op verzoek van de betrokkene vóór de sluiting van een overeenkomst maatregelen te nemen;
c) de verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;
d) de verwerking is noodzakelijk om de vitale belangen van de betrokkene of van een andere natuurlijk persoon te beschermen;
e) de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen;
f) de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is.
De eerste alinea, punt f), geldt niet voor de verwerking door overheidsinstanties in het kader van de uitoefening van hun taken.
Op grond van artikel 13, eerste lid, verstrekt de verwerkingsverantwoordelijke, wanneer persoonsgegevens betreffende een betrokkene bij die persoon worden verzameld, de betrokkene bij de verkrijging van de persoonsgegevens al de volgende informatie:
a. a) de identiteit en de contactgegevens van de verwerkingsverantwoordelijke en, in voorkomend geval, van de vertegenwoordiger van de verwerkingsverantwoordelijke;
b) in voorkomend geval, de contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming;
c) de verwerkingsdoeleinden waarvoor de persoonsgegevens zijn bestemd, alsook de rechtsgrond voor de verwerking;
d) de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, indien de verwerking op artikel 6, lid 1, punt f), is gebaseerd;
e) in voorkomend geval, de ontvangers of categorieën van ontvangers van de persoonsgegevens;
f) in voorkomend geval, dat de verwerkingsverantwoordelijke het voornemen heeft de persoonsgegevens door te geven aan een derde land of een internationale organisatie; of er al dan niet een adequaatheidsbesluit van de Commissie bestaat; of, in het geval van in artikel 46, artikel 47 of artikel 49, lid 1, tweede alinea, bedoelde doorgiften, welke de passende of geschikte waarborgen zijn, hoe er een kopie van kan worden verkregen of waar ze kunnen worden geraadpleegd.
Op grond van artikel 15 heeft de betrokkene het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a. a) de verwerkingsdoeleinden;
b) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c) de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d) indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e) dat de betrokkende het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegeven wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
f) dat de betrokkene het recht heeft klacht in dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
g) wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
h) het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
grond van artikel 16 heeft de betrokkene het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. Met inachtneming van de doeleinden van de verwerking heeft de betrokkene het recht vervollediging van onvolledige persoonsgegevens te verkrijgen, onder meer door een aanvullende verklaring te verstrekken.
Op grond van artikel 82, eerste lid, heeft eenieder die materiële of immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op deze verordening, het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade.
Op grond van artikel 99, eerste lid, treedt deze verordening in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Op grond van artikel 99, tweede lid, is zij van toepassing met ingang van 25 mei 2018.
Algemene wet bestuursrecht
Op grond van artikel 7:10, derde lid, kan het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen.
Op grond van artikel 7:10, vierde lid, onder a en b, is verder uitstel mogelijk voor zover
( a) alle belanghebbenden daarmee instemmen;
( b) de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.
Op grond van artikel 8:4, eerste lid, onder c, kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 7:1a, vierde lid, 7:10, tweede, derde of vierde lid, of 7:24, derde tot en met zesde lid.
Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;