De verzetrechter overweegt het volgende. Het standpunt dat de bezwaartermijn begint te lopen na een algemene kennisgeving in de lokale pers is niet juist. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de bezwaartermijn begint te lopen met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Dit is zo bepaald in artikel 6:8, eerste lid van de Awb in combinatie met artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.
De verleende omgevingsvergunning is bekend gemaakt op de dag nadat deze aan de vergunningaanvrager, [naam vergunningaanvrager] , is verstuurd (en daarmee op de dag na 22 december 2020). Dit blijkt onder meer uit de publicatie ervan in het Gemeenteblad (2021, nr. 3258). Vervolgens is de verleende omgevingsvergunning gepubliceerd in de lokale pers op 6 januari 2021.
Op basis van vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State dienen termijnen vanwege de rechtszekerheid met name, maar niet alleen, de vergunninghouder (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1339). Als de termijn is verlopen, moet deze ervan uit kunnen gaan dat de vergunning benut kan en mag worden. Gelet hierop is volgens de verzetrechter geen sprake van strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel.
Op basis van artikel 6:11 van de Awb kan een te laat ingediend bezwaarschrift alsnog inhoudelijk worden behandeld, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen. In wat in verzet is aangevoerd, ziet de verzetrechter geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding. Opposant had in de tijd tussen 6 januari 2021 en 2 februari 2021 de mogelijkheid om bezwaar in te dienen, of om een pro-forma bezwaarschrift (zonder gronden) in te dienen (en later de inhoudelijke bezwaargronden). Dat opposant na 6 januari 2021 op de hoogte is geraakt van de verleende omgevingsvergunning en pas op 15 februari 2021 een bezwaarschrift tegen de verleende omgevingsvergunning heeft ingediend, komt daarmee voor zijn rekening en risico.
5. Op grond van het bovenstaande ziet de verzetrechter dan ook geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 3 december 2021 is beslist. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.