voorlopige voorziening ex artikel 287b / artikel 287 lid 4, Faillissementswet
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 7 juni 2022
[verzoeker]
,
[adres]
[woonplaats],
hierna: verzoeker.
1. De procedure
Verzoeker heeft op 6 mei 2022, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 6 mei 2022 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 23 mei 2022.
Ter zitting van 23 mei 2022 zijn verschenen en gehoord:
-
verzoeker;
-
mr. D.A. IJppelaar, werkzaam bij JAW Advocaten (hierna: advocaat);
-
mevrouw J. van Wingerden en de heer D.R. Habes, beiden werkzaam bij PLANgroep (hierna: schuldhulpverlening);
-
[naam], werkzaam bij Syncasso, namens Stichting Havensteder (hierna: verweerster).
Mevrouw Horvers heeft namens verweerster voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
De uitspraak is bepaald op heden.
2. Het verzoek
Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 29 november 2019 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
3. De beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de toelichting op het verzoekschrift namens verzoeker ter zitting van 23 mei 2022 en het op 6 mei 2022 ingediende verzoek ex artikel 284 Fw dat het onderhavige verzoek ex art. 287b Fw als een verzoek ex artikel 287 lid 4 Fw dient te worden beschouwd. Immers het minnelijk traject is doorlopen. Het verzoek ex artikel 284 Fw. staat inmiddels op zitting gepland.
Voor toewijsbaarheid van het verzoek is allereerst vereist dat door verzoeker is aangetoond dat sprake is van een spoedeisende situatie.
De spoedeisendheid van het verzoek is aangetoond, nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 november 2019 tot ontruiming van zijn woonruimte heeft overgelegd. Tevens is door verzoeker een kopie van het exploot van 19 april 2022 overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 11 mei 2022 zal overgaan tot ontruiming van de woning.
Met betrekking tot de verzochte voorlopige voorziening dient de rechtbank een belangenafweging te maken tussen de belangen van verzoeker enerzijds en de belangen van verweerster anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat eruit dat hij in afwachting van een beslissing van deze rechtbank op het door hem ingediende verzoekschrift ex artikel 284 Fw in zijn huurwoning kan blijven wonen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 29 november 2019 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft immers verklaard dat hij vanaf 26 mei 2022 weer een uitkering op grond van de Participatiewet zal ontvangen. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat op voorhand niet onaannemelijk is dat verzoeker tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zal worden toegelaten.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het belang van verzoeker daarom zwaarder te wegen dan het belang van verweerster. De verzochte voorziening zal worden toegewezen, waarbij in het belang van verweerster zal worden bepaald dat de voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan.
4. De beslissing
De rechtbank:
- verbiedt verweerster, voor de duur van deze voorziening, over te gaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, gelegen aan de:
[adres]
[woonplaats];
- bepaalt dat de genoemde voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat de voorziening in ieder geval vervalt op het moment dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt ingetrokken, dan wel de beslissing daarop in kracht van gewijsde is gegaan;
Deze beschikking is op 7 juni 2022 gegeven door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A. Masrom, griffier.1
1Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende drie maanden na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: