Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBROT:2022:550

Rechtbank Rotterdam
31-01-2022
01-02-2022
ROT 21/4973
Bestuursrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Terugvordering Tozo. Eiser voldoet niet aan het urencriterium.

Rechtspraak.nl
Viditax (FutD) 2022020205
FutD 2022-0454

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 21/4973

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. U. Karatas,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg.

Procesverloop

Bij besluit van 8 februari 2021 (het primaire besluit 1) heeft verweerder eisers uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) 1 over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 ingetrokken en de over die periode verleende bijstand voor een bedrag van € 3.156,96 teruggevorderd.

Bij besluit van 8 februari 2021 (het primaire besluit 2) heeft verweerder eisers uitkering op grond van de Tozo 2 over de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 ingetrokken en de over die periode verleende bijstand voor een bedrag van € 4.229,41 teruggevorderd.

Bij besluit van 8 februari 2021 (het primaire besluit 3) heeft verweerder eisers uitkering op grond van de Tozo 3 beëindigd, het recht op een uitkering over de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 januari 2021 ingetrokken en de over die periode verleende bijstand voor een bedrag van € 4.252,53 teruggevorderd.

Bij besluit van 23 maart 2021 (het primaire besluit 4) heeft verweerder eisers aanvraag om een uitkering levensonderhoud op grond van de Tozo 3 voor de periode van 1 februari 2021 tot en met 31 maart 2021 afgewezen.

Bij besluit van 12 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaren tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen zijn uitgenodigd voor een zitting op 7 januari 2022. Bij brief van 5 januari 2022 heeft eiser de rechtbank meegedeeld dat de zaak wat eiser betreft afgehandeld kan worden op de schriftelijke stukken en dat een mondelinge behandeling niet nodig is. Verweerder heeft de rechtbank vervolgens laten weten dat hij instemt met het achterwege laten van een zitting. De rechtbank heeft daarop, met toepassing van artikel 8:57, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft werkzaamheden als zelfstandige verricht. In het kader van die werkzaamheden heeft eiser drie aanvragen om een uitkering op grond van de Tozo ingediend waarin hij onder meer heeft verklaard aan het urencriterium te voldoen. Op basis van eisers verklaringen in de aanvraagformulieren heeft verweerder over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 oktober 2021 bijstand aan hem toegekend.

2. Aan het bestreden besluit ligt, voor zover voor deze uitspraak van belang, het volgende ten grondslag. Eiser heeft de inlichtingenplicht geschonden door onjuist te verklaren over zijn werkzaamheden als zelfstandige. Anders dan eiser heeft verklaard, is niet aannemelijk geworden dat hij voldeed aan het urencriterium en dat zijn bedrijf financieel is geraakt door de Coronacrisis. Eiser heeft ook niet duidelijk gemaakt wat zijn inkomsten waren, waardoor verweerder het recht op bijstand niet heeft kunnen vaststellen. Verder was eiser in de periode van 9 januari 2021 tot 15 januari 2021 gedetineerd. Gelet op de genoemde omstandigheden was verweerder gehouden eisers recht op bijstand over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 oktober 2021 in te trekken en de te veel verleende bijstand van hem terug te vorderen.

3. Eiser heeft het volgende aangevoerd. Verweerder heeft in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel gehandeld door de aan hem verleende bijstand na drie toekenningen terug te vorderen. Verder heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat hij niet in Rotterdam woonde en dat hij niet voldeed aan het urencriterium. Verweerder had de terugvordering ten minste moeten beperken op grond van de zesmaandenjurisprudentie.

4.1.

De Tozo bevat tijdelijke regels over bijstandsverlening aan zelfstandigen die financieel getroffen zijn door de gevolgen van de crisis in verband met COVID-19. De Tozo vindt zijn grondslag in artikel 78f van de Participatiewet (Pw).

Op grond van artikel 1, onderdeel b, van de Tozo dient een betrokkene ten minste 1.225 uur per jaar te besteden aan werkzaamheden voor het bedrijf of zelfstandig beroep om als zelfstandige in de zin van de Tozo te worden aangemerkt.

Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Tozo wordt door de aanvrager van algemene bijstand het volgende verklaard en de volgende informatie verstrekt: (a) dat hij voldoet aan artikel 1, onderdeel b; (b) dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19, voorzien van een toelichting; (c) dat hij voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd, verwacht een in aanmerking te nemen inkomen te hebben dat lager is dan de bijstandsnorm; en (d) een opgave van het inkomen dat hij heeft verworven of verwacht te gaan verwerven in de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd.

4.2.

Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.

4.3.

De rechtbank stelt voorop dat verweerder aan het bestreden besluit, anders dan aan de primaire besluiten, niet ten grondslag heeft gelegd dat eisers woon- en verblijfplaats onduidelijk was. Eisers beroepsgronden hiertegen kunnen alleen daarom al niet slagen.

4.4.

In het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt dat eiser - bij lange na - niet voldoet aan het urencriterium uitgebreid gemotiveerd. Eiser heeft daarover in beroep gesteld dat hij, naast de voor zijn onderneming verrichte werkzaamheden, ook uren heeft besteed aan cursussen. Eiser heeft die stelling weliswaar onderbouwd met facturen waaruit blijkt dat hij cursussen heeft gevolgd, maar uit die facturen blijkt niet hoeveel tijd daarmee gemoeid is geweest. De stelling kan daarom niet leiden tot het oordeel dat het standpunt van verweerder over het urencriterium onjuist is.

4.5.

Nu eiser in de diverse aanvragen heeft verklaard dat hij voldoet aan het urencriterium, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser onjuiste informatie heeft verstrekt en dus de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden. Onder deze omstandigheden kan eisers beroep op het rechtszekerheidsbeginsel niet slagen. Overigens heeft verweerder in het bestreden besluit het - uitgebreid gemotiveerde - standpunt ingenomen dat de door eiser verstrekte informatie ook op andere punten onjuist is, onder meer ten aanzien van de eerder behaalde bedrijfsresultaten. Eiser is hier in beroep niet op ingegaan.

4.6.

Het beroep van eiser op de zesmaandenjurisprudentie slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak heeft de zesmaandenjurisprudentie betrekking op wettelijke bepalingen waarin sprake is van een bevoegdheid van het bestuursorgaan om onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen (zie bijvoorbeeld het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:176). Eiser heeft zijn inlichtingenplicht geschonden, waardoor verweerder verplicht was om terug te vorderen (zie artikel 54, derde lid, eerste volzin, en artikel 58, eerste lid, van de Pw). De zesmaandenjurisprudentie is daarom niet van toepassing.

5. Het beroep is ongegrond.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J. Flikweert, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 31 januari 2022.

De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

griffier rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.