2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1.
Vermaat exploiteert de koffiezaak [naam koffiezaak] te [plaatsnaam]. Herbel is een onderneming die zich toelegt op de aan- en verkoop van en de exploitatie van met name bedrijfs-onroerend goed.
2.2.
Herbel verhuurt aan Vermaat de bedrijfsruimte aan de [adres] (hierna: ‘het gehuurde’). De bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs bedraagt per 1 juli 2020 € 5.315,81 exclusief btw per maand. Het gehuurde is bestemd voor gebruik als winkelruimte ten behoeve van een daghorecazaak conform de formule van [naam koffiezaak].
2.3.
Op de huurovereenkomst zijn van toepassing de ‘Algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW’ van 11 juli 2003 (hierna: ‘de algemene bepalingen’). De algemene bepalingen luiden - voor zover thans van belang - als volgt:
“(…) 11.6. Verhuurder is niet aansprakelijk voor schade toegebracht aan de persoon of goederen van huurder en huurder heeft geen recht op huurprijsvermindering, geen recht op verrekening of opschorting van enige betalingsverplichting en geen recht op ontbinding van de huurovereenkomst in geval van vermindering van huurgenot ten gevolge van gebreken, waaronder die ten gevolge van zichtbare en onzichtbare gebreken aan het gehuurde of het gebouw of complex waarvan het gehuurde deel uitmaakt, weersomstandigheden, stagnatie in de bereikbaarheid van het gehuurde, leegstand elders, stagnatie in de voorziening van gas, water, elektriciteit, warmte, ventilatie of luchtbehandeling, storing van de installaties en apparatuur, in- en uitstroming van gassen of vloeistoffen, brand, ontploffing, tekortkomingen in de leveringen en diensten. Eveneens is verhuurder niet aansprakelijk voor schade aan de persoon of goederen van derden die in het gehuurde aanwezig zijn en huurder vrijwaart verhuurder voor aanspraken van die derden ter zake.
11.8.
Verhuurder is niet aansprakelijk voor bedrijfsschade van huurder, of voor schade als gevolg van de activiteiten van andere huurders of van belemmeringen in het gebruik van het gehuurde die derden veroorzaken of voor gebreken die zijn ontstaan doordat huurder zijn onderhoudsplicht niet is nagekomen. (…)”
2.4.
Op 15 maart 2020 heeft de overheid in verband met de uitbraak van het coronavirus diverse maatregelen genomen, waaronder het sluiten van alle eet- en drinkgelegenheden vanaf zondag 15 maart 2020 om 18.00 uur tot en met maandag 6 april 2020. Deze periode is uiteindelijk verlengd tot en met 31 mei 2020. Na afloop van de verplichte horecasluiting blijven diverse basisregels onverkort van kracht, waaronder het in acht nemen van anderhalve meter afstand en het thuiswerkadvies.
2.5.
Per 15 oktober 2020 heeft de overheid wederom maatregelen genomen, die er - onder meer - uit bestaan dat alle eet- en drinkgelegenheden met ingang van die datum dienden te sluiten. Per 26 juni 2021 is de verplichte horecasluiting opgeheven, in die zin dat horecagelegenheden per laatstgenoemde datum weer hun reguliere openingstijden mogen hanteren.
3. De vordering
3.1.
Vermaat heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat de geldende kale huurprijs voor het gehuurde wordt verminderd met 39% over de periode 16 maart 2020 tot en met 31 december 2020 en wordt verminderd met 44% over de periode 1 januari 2021 t/m periode 6 van 2021;
II. het gevorderde onder I alsmede de huurkorting voor toekomstige perioden steeds onder de verplichting voor Vermaat om een omzetoverzicht aan Herbel te verstrekken over voormelde perioden aan het einde van het betreffende kwartaal, op eerste afroep door Herbel voorzien van een door de accountant van Vermaat afgegeven goedkeuring ervan, of desgewenst een periodieke controle van die cijfers door (de accountant van) Herbel, tot het moment dat er geen coronagerelateerde vrijheidsbeperkende maatregelen meer door de Nederlandse overheid worden opgelegd;
III. te verklaren voor recht dat eventuele berekende contractuele boetes, wettelijke rente en of buitengerechtelijke incassokosten over de huurverplichtingen vanaf 16 maart 2020 niet
verschuldigd zijn, althans voor wat betreft de door Vermaat op grond van dit vonnis/ gedurende deze procedure onbetaald gelaten (gedeelten van de) huurpenningen;
IV. althans een huurkorting over een te bepalen periode te gelasten als door de kantonrechter in goede justitie te bepalen;
V. althans een opschorting of betalingsregeling te gelasten als door de kantonrechter in goede justitie te bepalen;
VI. Herbel te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Aan haar vorderingen heeft Vermaat - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. Door de sluiting van de horeca van 15 maart 2020 tot 1 juni 2020 is de omzet van [naam koffiezaak] met nagenoeg 100% gekelderd. Na heropening van de horeca is weer enige omzet behaald, maar deze is ver achtergebleven op de gebruikelijke omzetcijfers van het jaar ervoor, zulks vanwege de geldende regels omtrent het maximum aantal bezoekers en het bewaren van anderhalve meter afstand. Na de tweede horecasluiting per 15 oktober 2020 is de omzet wederom tot nihil gedaald.
3.3.
De coronacrisis en de daaruit voortvloeiende overheidsmaatregelen kwalificeren als onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 BW. Partijen hebben een dergelijke wereldwijde crisis in geen geval voor ogen gehad bij het sluiten van de huurovereenkomst. De nadelige gevolgen van de coronacrisis kunnen, gelet op de aard van de overeenkomst en de verkeersopvattingen, niet geheel en uitsluitend voor rekening van Vermaat komen. Onder deze omstandigheden mag Herbel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst verwachten.
3.4.
Daarnaast leveren de coronacrisis en de getroffen overheidsmaatregelen een gebrek op in de zin van artikel 7:204 BW. De kern van de door Herbel als verhuurder te leveren prestatie, namelijk het ter beschikking stellen van het gehuurde voor zover dat voor het overeengekomen gebruik (winkelruimte ten behoeve van een daghorecazaak) noodzakelijk is, wordt niet nagekomen. Het beperkte huurgenot door de overheidsmaatregelen dient er toe te leiden dat Vermaat niet gehouden kan worden de volledige huurprijs te blijven voldoen over de betreffende periode.
3.5.
Vermaat doet een beroep op wijziging van de huurovereenkomst op grond van artikel 6:258 BW. Onder verwijzing naar en met gebruikmaking van de in de jurisprudentie ontwikkelde formule ‘gewijzigde huurprijs = oude huurprijs minus percentage omzetdaling gedeeld door 2’ maakt Vermaat aanspraak op een huurkorting van 39% over de periode 16 maart 2020 tot en met 31 december 2020 en een huurkorting van 44% over de periode 1 januari 2021 tot en met periode 6 van 2021.
3.6.
Ter mondelinge behandeling heeft Vermaat medegedeeld voor wat betreft de hoogte van de gevorderde huurkorting aansluiting te zoeken bij de door haar als productie 47 en 48 bij haar brief van 3 december 2021 overgelegde berekening conform de zogenaamde ‘vastelastenmethode’, een en ander naar aanleiding van de eerst na dagvaarding verschenen conclusie van de Procureur-Generaal van de Hoge Raad van 30 september 2021(ECLI:NL:
PG:2021:902). Daarnaast heeft Vermaat ter zitting haar vordering ten aanzien van het hiervoor bij r.o. 3.1 opgenomen onder III gevorderde ingetrokken.
5. De beoordeling
5.1.
De kern van het geschil is de vraag of Vermaat, in verband met de coronacrisis en de gevolgen daarvan, gehouden is haar huurbetalingsverplichtingen jegens Herbel volledig na te komen. Vermaat heeft in dit kader gesteld dat de coronapandemie en de in verband daarmee getroffen overheidsmaatregelen een gebrek in de zin van artikel 7:204 BW opleveren dan wel dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW, die van dien aard zijn dat Herbel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst mag verwachten.
5.2.
In lijn met de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 24 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1974) is de kantonrechter van oordeel dat de overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie geen gebrek in de zin van artikel 7:204 BW opleveren. Uit de wetsgeschiedenis van art. 7:204 BW volgt immers niet dat bedoeld is algemene overheidsmaatregelen die voor partijen onvoorzienbaar zijn en zijn gericht op beperkingen in de uitoefening van het bedrijf, aan te merken als een gebrek. Evenmin volgt daaruit dat de huurder mag verwachten dat de verhuurder hem van dergelijke beperkingen vrijwaart.
5.3.
Zoals door de Hoge Raad in de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing is bepaald, kunnen de overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie wel worden aangemerkt als onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW. Er bestaat geen aanleiding aan te nemen dat partijen een gezondheidscrisis van deze omvang, met ingrijpende overheidsmaatregelen die het gebruik van het gehuurde (als restaurant) ernstig belemmeren of onmogelijk maken, bij het sluiten van de huurovereenkomst voor ogen hebben gehad.
5.4.
De waarde van het gebruiksrecht van het gehuurde is door de impact van de overheidsmaatregelen zo sterk verminderd dat de waardeverhouding tussen de prestatie van de verhuurder (terbeschikkingstelling van het gehuurde als daghorecazaak) en de prestatie van de huurder (betaling van de huur) in ernstige mate is verstoord. Krachtens de aard van de overeenkomst en de in het verkeer geldende opvattingen komt deze omstandigheid in de regel niet voor rekening van de huurder, zodat art. 6:258 lid 2 BW niet aan huurprijsvermindering in de weg staat. De verhuurder kan onder deze omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen aanspraak maken op volledige betaling van de overeengekomen huurprijs. Herstel van het evenwicht kan worden bereikt doordat de kantonrechter de overeenkomst op grond van onvoorziene omstandigheden wijzigt of ontbindt. Nu geen van partijen heeft bijgedragen aan het ontstaan van de coronacrisis is het niet redelijk dat het nadeel in volle omvang op de huurder of verhuurder wordt afgewenteld, maar dient dit nadeel naar het oordeel van de kantonrechter over beide partijen te worden verdeeld door middel van een vermindering van de huurprijs.
5.5.
De verminderde huurprijs wordt bepaald aan de hand van het omzetverlies dat Vermaat ten gevolge van de overheidsmaatregelen heeft geleden, waarbij tevens rekening zal worden gehouden met de steun die Vermaat vanuit de overheid heeft ontvangen en die is gerelateerd aan het gehuurde, te weten de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) en de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS). De kantonrechter zoekt aansluiting bij de formule van de zogenoemde vastelastenmethode, die ook wordt onderschreven door de Hoge Raad in haar prejudiciële beslissing van 24 december 2021. Deze formule luidt:
huurkorting = (totale werkelijke vaste lasten – TVL bedrag) x (huurdeel van de werkelijke vaste lasten) x percentage omzetvermindering x 50 %.
5.6.
Ten aanzien van de totale vaste lasten van Vermaat heeft Vermaat een overzicht in het geding gebracht, waaruit volgt dat de jaarlijkse vaste lasten in totaal € 67.895,00 bedragen, hetgeen neerkomt op een bedrag van (afgerond) € 5.223,00 per periode van vier weken. Vermaat heeft de genoemde vaste lasten onderbouwd door het in het geding brengen van diverse facturen. Herbel heeft de door Vermaat genoemde vaste lasten alsmede de hoogte daarvan niet betwist, zodat de kantonrechter van de juistheid daarvan zal uitgaan en het hiervoor genoemde bedrag aan vaste lasten van € 5.223,00 per periode van vier weken bij de berekening van de huurkorting zal betrekken.
5.7.
Vermaat heeft gesteld dat zij over het jaar 2020 geen recht had op de TVL, maar dat de moedermaatschappij [naam bedrijf] - waarvan Vermaat deel uitmaakt - over het eerste en tweede kwartaal van 2021 wel aanspraak kan maken op de TVL voor een maximaal bedrag van € 1.800.000,00. Door Herbel is niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat [naam bedrijf] over het eerste en tweede kwartaal van 2021 in elk geval aanspraak kan maken op het laatstgenoemde bedrag. Herbel heeft weliswaar gesteld dat [naam bedrijf] over het derde kwartaal van 2021 mogelijk een hoger bedrag aan TVL kan aanvragen, maar heeft deze stelling niet onderbouwd. Dat betekent dat onvoldoende is komen vast te staan dat [naam bedrijf] over 2021 recht zou hebben op een hoger bedrag aan TVL dan het genoemde bedrag van € 1.800.000,00, zodat laatstgenoemd bedrag door de kantonrechter als uitgangspunt zal worden genomen. Door Vermaat is daarnaast onweersproken gesteld dat de aan de thans in geding zijnde vestiging van [naam koffiezaak] toerekenbare TVL het hoogst is door de totale TVL toe te wijzen op basis van het aantal locaties binnen [naam bedrijf] (377 locaties) en dat dit betekent dat er bij de berekening van de huurkorting ten aanzien van het gehuurde over het eerste en tweede kwartaal van 2021 rekening dient te worden gehouden met een TVL van € 743,00 per periode van vier weken. Nu de kantonrechter geen aanleiding ziet aan de juistheid van die stellingen te twijfelen, zal zij laatstgenoemd bedrag aan TVL in de te maken berekening van de huurkorting betrekken.
5.8.
Vermaat heeft als productie 47 bij haar brief van 3 december 2021 reeds een berekening van de toe te passen huurkorting overgelegd. In die berekening is zij uitgegaan van een verschuldigde huur van € 4.839,00 per vier weken voor wat betreft de periode tot 1 juli 2020 en van een verschuldigde huur van € 4.907,00 per vier weken ten aanzien van de periode vanaf 1 juli 2020. Herbel heeft de hoogte van de verschuldigde huur per periode van vier weken niet betwist, zodat de kantonrechter in haar berekening aansluiting zal zoeken bij de door Vermaat genoemde bedragen aan verschuldigde huur.
5.9.
Vermaat heeft ter onderbouwing van de gestelde omzetdaling over de periode maart 2020 tot en met april 2021 omzetgegevens over zowel 2019 als 2020 en 2021 overgelegd, waaruit valt af te leiden dat de behaalde omzet van de [naam koffiezaak]-vestiging te [plaatsnaam] over 2020 (vanaf periode 3) en 2021 aanzienlijk lager is dan de omzet in 2019. Ten aanzien van de omzetcijfers over 2020 heeft Vermaat een accountantsverklaring overgelegd, waarin de accountant verklaart geen reden te hebben te veronderstellen dat de omzetgegevens geen getrouw beeld geven van de gerealiseerde omzet.
5.10.
Herbel heeft gesteld dat bij de omzetcijfers rekening dient te worden gehouden met de behaalde resultaten van het concern, waarvan Vermaat deel uit maakt. Vooropgesteld wordt dat het bij de tijdelijke wijziging van de huurovereenkomst op grond van artikel 6:258 BW gaat om het herstel van de fundamentele verstoring van het evenwicht van de overeenkomst, dat wil zeggen de verstoring van de verhouding tussen de prestatie van de verhuurder (terbeschikkingstelling van het gehuurde als daghorecazaak) en de tegenprestatie van de huurder (betaling van de huur). Gelet hierop zijn voor de beoordeling van de wijze waarop en de mate waarin de huurovereenkomst gewijzigd dient te worden uitsluitend die activiteiten van Vermaat van belang die het gehuurde betreffen, althans die in verband staan met het gehuurde. Dat betekent dat het feit dat Vermaat, althans het concern waartoe zij behoort, buiten het gehuurde, nog andere activiteiten of locaties heeft die in de betreffende periode wellicht beter rendeerden, voor de beoordeling van de in r.o. 5.1 van dit vonnis genoemde vraag niet van belang zijn, nu die activiteiten in beginsel buiten de rechtsverhouding van huurder en verhuurder staan. Dit leidt slechts uitzondering indien kan worden geoordeeld dat er een duidelijk verband bestaat tussen de teruggelopen omzet in het gehuurde en deze andere activiteiten van het concern waartoe Vermaat behoort. Voor het aannemen van een dergelijk verband heeft Herbel echter onvoldoende gesteld. Deze stelling van Herbel wordt dan ook verworpen.
5.11.
Het voorgaande geldt om diezelfde reden ook voor de stelling dat er geen sprake kan zijn van enige huurkorting nu het concern minder dan 30% omzetderving lijkt te hebben gehad. Bovendien heeft te gelden dat het oordeel dat het omzetverlies door de coronacrisis voor de huurder voldoende ernstig is om ingrijpen op de voet van artikel 6:258 BW te rechtvaardigen, uiteindelijk een waardering door de rechter van alle omstandigheden van het geval vergt, zodat een harde en algemene ondergrens voor het omzetverlies niet kan worden gegeven.
5.12.
Herbel heeft voorts gesteld dat betwijfeld moet worden of Vermaat zich voldoende heeft ingespannen om alsnog te trachten meer omzet te behalen. Zij verwijst hiervoor naar de door Vermaat overgelegde omzetgegevens, waaruit volgt dat in de perioden 3 tot en met 5 van 2020 (maart tot en met mei 2020) en in de periode 13 van 2020 tot en met periode 1 van 2021 (december 2020 tot en met januari 2021) de omzet nihil was. Naar het oordeel van de kantonrechter mag van een huurder worden verwacht dat zij zoekt naar mogelijkheden om haar bedrijfsvoering aan te passen aan de belemmeringen als gevolg van de coronapandemie. Toegespitst op horeca kan dit onder andere bestaan uit het opzetten van een take away-service. Door het doorvoeren van dergelijke aanpassingen in de bedrijfsvoering wordt het nadeel dat de huurder door de coronapandemie lijdt, verminderd doordat aanvullende inkomsten worden gegenereerd. Beoordeeld dient te worden of Vermaat alle redelijke mogelijkheden heeft benut om door aanpassingen in haar bedrijfsvoering in te spelen op de coronacrisis.
5.13.
In dit verband heeft Vermaat gesteld dat zij getracht heeft een take away-service op te zetten en dat zij heeft geprobeerd deze activiteiten zo veel mogelijk te promoten. Vermaat heeft voorts onweersproken gesteld dat de take away-activiteiten geen succes zijn gebleken, nu er nauwelijks mensen de koffiezaak hebben bezocht en de aard van de te verkopen producten (voornamelijk koffie) zich er - gelet op de beperkte houdbaarheid - niet (goed) voor leent om afgehaald en mee naar huis genomen te worden. Om diezelfde reden is een bezorgservice eveneens geen optie gebleken. Door Vermaat is in dit kader uiteengezet dat in de perioden 3 tot en met 5 van 2020 en periode 13 van 2020 tot en met periode 1 van 2021 de koffiezaak om die reden noodgedwongen volledig gesloten is geweest en er geen omzet is behaald. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Vermaat hiermee een voldoende aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat de omzet in voornoemde perioden nihil was. Daarnaast heeft Vermaat voldoende aannemelijk gemaakt dat zij getracht heeft haar schade ten gevolge van de coronacrisis te beperken door te trachten een take away-service op te zetten. Dat dit niet succesvol is gebleken, maakt niet dat zij onvoldoende schadebeperkend heeft gehandeld. Nu Vermaat onweersproken heeft gesteld dat de kosten van de take away-activiteiten de opbrengsten overstegen, heeft zij juist schadebeperkend gehandeld door deze activiteiten te beëindigen. Herbel heeft onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat Vermaat niet alles heeft gedaan om (extra) inkomsten te genereren.
5.14.
Ten aanzien van de omzetgegevens over 2021 heeft Vermaat ter mondelinge behandeling een nadere toelichting gegeven, in die zin dat zij heeft gesteld dat deze gegevens rechtstreeks afkomstig zijn uit de administratie van de [naam koffiezaak]-vestiging te [plaatsnaam], die jaarlijks wordt gecontroleerd door de accountant en de Belastingdienst. De enkele omstandigheid dat de omzetcijfers over 2021 niet door een accountant gecontroleerd zijn, maakt niet dat deze cijfers niet bruikbaar zijn om daaruit een eventuele omzetstijging of -daling te kunnen afleiden, te meer daar de kantonrechter in de processtukken geen duidelijke aanwijzingen ziet dat de cijfers onjuist of onvolledig zouden zijn.
5.15.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat Vermaat in voldoende mate heeft onderbouwd dat er sprake is van een aanzienlijke omzetdaling en dat deze omzetdaling het gevolg is van de overheidsmaatregelen ten gevolge van de coronacrisis. Dat de coronacrisis aan de omzetdaling ten grondslag ligt volgt immers uit het feit dat de omzetcijfers over 2019 aanzienlijk hoger zijn dan de omzetcijfers in 2020 en 2021 en dat deze omzetdaling pas is aangevangen op het moment dat de eerste overheidsmaatregelen zijn getroffen in maart 2020. De kantonrechter is van oordeel dat de omzetdaling dusdanig ernstig is dat deze een vermindering van de huurprijs rechtvaardigt.
5.16.
De vermindering van de huurprijs zal worden berekend over de volledige periode vanaf periode 3 van 2020 tot en met periode 11 van 2021, oftewel 16 maart 2020 tot en met 7 november 2021, nu Vermaat over deze periodes omzetcijfers in het geding heeft gebracht. Door Vermaat is voldoende aannemelijk gemaakt dat zij ook na en tussen de verplichte horecasluitingen (van 16 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 en van 15 oktober 2020 tot en met 26 juni 2021) te maken heeft (gehad) met een coronagerelateerde omzetdaling. Buiten de verplichte horecasluitingen hebben immers telkens de basisregels en dringende adviezen gegolden, waaronder het bewaren van anderhalve meter afstand en de beperking van het aantal aanwezige klanten, ten gevolge waarvan Vermaat de bedrijfsruimte niet ten volle heeft kunnen exploiteren. Daarnaast acht de kantonrechter het ook aannemelijk dat [naam koffiezaak] als koffiezaak in bijzondere mate getroffen is door het thuiswerkadvies, nu dit de klantenstroom vanuit in het centrum van Rotterdam gevestigde bedrijven in aanmerkelijke mate heeft verminderd.
5.17.
De berekening van de vermindering van de huurprijs op grond van de hierboven genoemde gegevens en met gebruikmaking van de bij r.o. 5.5. genoemde formule leidt in het onderhavige geval tot de resultaten, zoals weergegevens in de hieronder opgenomen tabellen.
5.18.
Ter toelichting op de tabellen wordt het volgende opgemerkt. Eerst wordt per periode, aan de hand van het totaalbedrag aan vaste lasten en de contractuele huurprijs, berekend wat het aandeel is van de contractueel verschuldigde huur in het totaal aan vaste lasten, uitgedrukt in een percentage van die vaste lasten. Dit wordt vermeld in Tabel I onder C. Ook wordt berekend wat resteert aan totale vaste lasten na aftrek van het bedrag aan TVL waarop aanspraak bestaat. Dit restant wordt vermeld in Tabel I onder E. Voor de berekening van een huurkorting wordt uitgegaan van een huurprijs gelijk aan het onder C genoemde percentage (huuraandeel) maal het bedrag aan resterende vaste lasten. Deze (resterende) huurprijs wordt vermeld in kolom F van tabel I.
5.19.
In tabel II wordt eerst berekend wat het percentage aan omzetdaling is ten opzichte van de vergelijkbare periode in 2019 (onder I). Vervolgens wordt het bedrag van de huurkorting berekend (onder J), deze is gelijk aan 50% x het percentage omzetdaling x de resterende huurprijs als onder F bedoeld. Tenslotte wordt berekend wat de huurprijs voor de betreffende periode is na toepassing van de huurkorting (onder K).
5.20.
De som van de in kolom J van tabel II opgenomen bedragen levert de totale huurkorting op over de periode 16 maart 2020 tot en met 7 november 2021. Deze totale huurkorting bedraagt € 33.563,00. Dit leidt er toe dat de onder I van het petitum van de dagvaarding gevorderde verklaring voor recht dat de geldende huurprijs wordt verminderd, zal worden toegewezen, in die zin dat de huurprijs over de periode 16 maart 2020 tot en met 7 november 2021 zal worden verminderd met een totaalbedrag van € 33.563,00.
5.21.
Vermaat heeft daarnaast eveneens huurkorting gevorderd over de toekomstige perioden tot het moment dat er geen coronagerelateerde vrijheidsbeperkende overheidsmaatregelen meer gelden. Naast het feit dat voor wat betreft de periode na
7 november 2021 door Vermaat geen omzetcijfers in het geding zijn gebracht en derhalve geenszins vaststaat dat zij ook na voornoemde datum nog concreet nadeel heeft ondervonden van de op dat moment geldende coronamaatregelen, heeft te gelden dat ten aanzien van de vordering voor wat betreft de toekomst thans onduidelijk is welke coronagerelateerde vrijheidsbeperkende maatregelen er nog zullen volgen, hoe lang deze zullen duren en in welke mate toekomstige maatregelen nog als coronagerelateerd hebben te gelden en invloed zullen hebben op de exploitatie van het gehuurde als koffiezaak. De vordering van Vermaat zoals geformuleerd onder II van het petitum van de dagvaarding is dan ook te onbepaald en zou, bij toewijzing daarvan, aanleiding kunnen geven tot interpretatieverschillen en executieproblemen. Dit deel van de vordering van Vermaat zal om die reden worden afgewezen.
5.22.
Nu er reeds een huurkorting over de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 november 2021 wordt toegekend, bestaat er geen aanleiding een opschorting van de huurbetalingen te gelasten of een betalingsregeling vast te stellen, zoals door Vermaat onder V van het petitum is gevorderd. Daarbij wordt nog opgemerkt dat de kantonrechter, gelet op het bepaalde in artikel 6:29 BW, ook niet gerechtigd is om een betalingsregeling vast te stellen zonder toestemming van Herbel. Van die toestemming is in deze procedure niet gebleken.
5.23.
Herbel zal, als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van Vermaat worden veroordeeld. De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.
6. De beslissing
De kantonrechter:
verklaart voor recht dat de geldende kale huurprijs voor het gehuurde over de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 november 2021 wordt verminderd met een bedrag van
€ 33.563,00;
veroordeelt Herbel in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vermaat vastgesteld op:
€ 224,52 € 224,52 aan verschotten (waarvan € 126,00 aan griffierecht en € 98,52 aan dagvaardingskosten);
€ 224,52 € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde;
en indien Herbel niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op € 124,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44487