Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBROT:2022:7546

Rechtbank Rotterdam
07-09-2022
20-09-2022
C/10/616597 / HA ZA 21-327
Civiel recht
Eerste aanleg - meervoudig

Collectieve actie art. 3:305a BW ten aanzien van inbreuk op auteursrecht. Ontvankelijkheid. Lichte regime van toepassing. Vonnis in incident. Vordering tot opheffing beslagen, waaronder bewijsbeslag, afgewezen. Incidentele vordering ex art. 843a Rv toegewezen. Beslissing opgavegebod art. 28 lid 9 Aw wordt aangehouden.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/616597 / HA ZA 21-327

Vonnis in incident van 7 september 2022

in de zaak van

1. de stichting

STICHTING BREIN,

gevestigd te Amsterdam,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

TALPA TV B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

RTL NEDERLAND B.V.,

gevestigd te Hilversum,

eiseressen in de hoofdzaak,

eiseressen in het incident ex art. 223 Rv,

verweersters in het incident ex art. 705 Rv,

advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,

tegen

1. [persoon A] H.O.D.N [bedrijf A] ,

wonende te [woonplaats A] ,

gedaagde in de hoofdzaak,

verweerder in het incident ex art. 223 Rv,

eiser in het incident ex art. 705 Rv,

advocaat mr. A.A.H.M. van der Wijst te Eindhoven,

2. [persoon B],

wonende te [woonplaats B] ,

gedaagde in de hoofdzaak,

verweerder in het incident ex art. 223 Rv,

niet verschenen.

Partijen zullen hierna wederom Stichting Brein c.s. (in vrouwelijk enkelvoud) dan wel Brein, Talpa en RTL respectievelijk [bedrijf A] c.s. (in mannelijk enkelvoud) dan wel [persoon A] en [persoon B] genoemd worden.

1. De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het tussenvonnis in het incident van 21 juli 2021 en de daarin vermelde processtukken,

  • -

    de brieven van de rechtbank van 2 september 2021, waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling,

  • -

    een kostenoverzicht van Stichting Brein c.s.

  • -

    een kostenoverzicht van [bedrijf A] c.s.

  • -

    de mondelinge behandeling van 29 november 2021,

  • -

    de spreekaantekeningen van Stichting Brein c.s.,

  • -

    de spreekaantekeningen van [bedrijf A] c.s.,

  • -

    de akte van [bedrijf A] c.s., met productie 9,

  • -

    de antwoordakte van Stichting Brein c.s., met productie 28.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2. De feiten

2.1.

Brein heeft als statutair doel – kort gezegd – de bestrijding van auteursrechtinbreuken in het kader van collectieve belangenbehartiging. Talpa en RTL zijn commerciële omroepen. Talpa exploiteert de zenders SBS6, NET5, Veronica en SBS9. RTL exploiteert de zenders RTL 4, 5, 7 en 8, RTL Crime, RTL Lounge en RTL Z. Talpa en RTL zijn aangesloten bij Brein.

2.2.

[persoon A] drijft de eenmanszaak [bedrijf A] . [bedrijf A] verkocht – onder meer – mediaboxen met daarop IPTV-abonnementen geïnstalleerd. Via deze abonnementen hebben de gebruikers toegang tot meerdere televisiezenders, waaronder de zenders van Talpa en RTL. Talpa en RTL hebben voor het leveren van deze dienst geen licentie verleend of anderszins toestemming gegeven en ook geen vergoeding ontvangen.

2.3.

In oktober 2020 heeft Brein testaankopen gedaan en laten doen bij [bedrijf A] . De betalingen betreffende die aankopen zijn gedaan op een bankrekening op naam van [persoon B] .

2.4.

Op 22 januari 2021 heeft Stichting Brein c.s. de voorzieningenrechter van deze rechtbank – onder meer – verlof verzocht tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag ten laste van [bedrijf A] c.s. op, en het maken van forensische kopieën van:

- alle facturen en/of verkoopbewijzen van de door of via [bedrijf A]

verkochte IPTV-Boxen;

- alle facturen en/of verkoopbewijzen van de door of via [bedrijf A]

verkochte IPTV-abonnementen;

- alle facturen en/of inkoopbewijzen van door [bedrijf A] ingekochte

IPTV Boxen en/of IPTV-abonnementen;

- alle (inlog)gegevens met betrekking tot de leverancier van de IPTV-abonnementen;

- alle stukken en correspondentie waarin " [persoon B] " wordt

vermeld;

- e-mails en andere correspondentie, inclusief bijlagen, die betrekking

hebben op afgenomen en af te nemen IPTV-abonnementen en IPTV

Boxen;

- e-mails en andere correspondentie, inclusief bijlagen, die betrekking

hebben of afkomstig zijn van de leverancier van IPTV-abonnementen

of de software die op de IPTV-Boxen is geïnstalleerd;

aangebracht op enige gegevensdrager die zich bevindt op en/of opvraagbaar is vanaf de Beslaglocaties.

(hierna: de bescheiden).

Het beslagrekest luidt voor zover hier van belang:

“(…)

63. Voornoemde bescheiden ("Bescheiden") bevinden zich op gegevensdragers (hoogstwaarschijnlijk de laptop waarmee het IPTVabonnement is geactiveerd (…)) aanwezig in de winkel van [bedrijf A] (…) te Rotterdam.

64. Het is echter mogelijk dat deze winkel, vanwege de huidige lockdown niet geopend is en dat op dit moment aldaar geen bewijsbeslag mogelijk is. Om die reden verzoekt BREIN c.s. uw rechtbank ook alvast verlof te verlenen voor het leggen van bewijsbeslag op het adres waar [persoon A] zijn andere eenmanszaak heeft ingeschreven en ook woonachtig is: [adres 1] in [woonplaats A] . Dit verlof is noodzakelijk voor het geval de winkel (…) dicht blijkt te zijn. De laptop of andere gegevensdragers waarmee de lopende IPTV-abonnementen in stand worden gehouden en de Bescheiden zijn opgeslagen, bevinden zich dan immers in [woonplaats A] (…). Het feit dat het beslag in de woning plaatsvindt, is noodzakelijk en in dit geval ook minder bezwaarlijk omdat [persoon A] op dit adres ook een onderneming ingeschreven heeft. Zijn mobiele nummer gebruikt hij voor de exploitatie van zijn beide ondernemingen (productie 2B). Het beslag op zijn woonadres zal BREIN c.s., zoals gezegd, alleen benutten indien de winkel (…) gesloten is.

65. De beslaglocaties ("Beslaglocaties") zijn dus als volgt:

- [adres 2] , [postcode 2] te [plaats A2]

- [adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats A]

(…)”.

2.5.

Bij beschikking van 28 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter – onder meer – het gevraagde verlof tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag verleend en daarbij – onder meer – [bedrijf A] c.s. bevolen alle noodzakelijke medewerking te verlenen aan de beslaglegging op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 per overtreding en € 1.500,00 voor ieder uur dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 30.000,00.

2.6.

Het door de deurwaarder opgemaakte proces-verbaal van beslaglegging van 2 maart 2021 luidt voor zover hier van belang:

“(…) heb ik mij, toegevoegd gerechtsdeurwaarder, (…) begeven naar en bevonden te

[woonplaats A] aan de [adres 1] voornoemd ten einde over te gaan tot de uitvoering van eerder genoemde grosse beschikking.

Ter plaatse trof [ik de] heer [persoon A] in persoon (…). Nadat ik mijn eerdergenoemde processen-verbaal aan hem heb uitgereikt, heb ik terstond zijn telefoon en eventuele andere (digitale gegevensdragers) gevorderd. [persoon A] weigerde mij gegevensdragers te overhandigen en weigerde mij in eerste instantie de toegang tot de woning (…).

(…) Vervolgens hebben wij de woning betreden. Eenmaal binnen heb ik mijn sommatie herhaald en hem aangezegd de dwangsommen te verbeuren. [persoon A] verklaarde geen computer, laptop of telefoon te hebben (…). Ook zijn vriendin gaf aan geen telefoon te hebben.

Ik zag dat [persoon A] een Apple Watch droeg en tijdens het praten belde ik op (…) (nummer uit het verzoekschrift) waarop het horloge signalen af begon te geven. [persoon A]

beweerde dat zijn wekker afging, maar nadat ik blijf bellen, moet hij erkennen dat het zijn

telefoonnummer is. Dit horloge heb ik gevorderd en gekregen en aan (…) ter inspectie en bewaring afgegeven. De inlogcode, wachtwoord, heb ik ondanks herhaalde sommaties niet verkregen.

De vriendin van [persoon A] bleek toch een telefoon bij zich te hebben, die ik ook heb gevorderd en aan (…) overhandigd om deze te inspecteren, maar hiervan wilde men ook het wachtwoord niet verstrekken. De bewering dat deze telefoon van de vriendin zou zijn kon derhalve niet worden vastgesteld (…).

Aangezien er in de woning tenminste 2 lege IPhone 12 verpakkingen waren en het wemelde van de diverse opladers heb ik [persoon A] nogmaals gesommeerd medewerking te verlenen en aanwijzing te doen van gegevensdragers en wachtwoorden te geven, maar hij bleef weigerachtig. Hierop heb ik aangezegd dat de dwangsommen waren verbeurd en de termijnen van de lopende dwangsommen in was gegaan. Vervolgens heb ik aangegeven de woning en de beide auto's (…) te doorzoeken en heb ik (…) de woning doorzocht en trof ik nog 2 oude Iphones aan, welke ik ook aan (…) voor onderzoek in bewaring heb gegeven. In een kluis trof ik nog een Samsung telefoon aan, ook deze is in bewaring aan (…) gegeven. Van alle gegevensdragers heb ik toegangscodes gevraagd, maar niet gekregen.

(…)

Naast de oude mobiele telefoons trof ik gereed geld aan, in totaal € 14.510,00. Aangezien de dwangsommen inmiddels verbeurd waren en ik [persoon A] meermaals had gesommeerd aan de titel te voldoen, hetgeen hij stelselmatig weigerde, heb ik dit geld in executoriaal beslag genomen. (Ik heb hierover contact gehad met voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (…) zij heeft de beveltermijn in art 439 lid 1 Rv op nihil gesteld, dit is mij per mail bevestigd.) Ik heb dit geld onder mij en in bewaring genomen (…)”.

3. Het geschil in de incidenten

In het incident van Stichting Brein c.s.

3.1.

Stichting Brein c.s. vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

1) voor zover de deurwaarder beslag heeft kunnen leggen op de bescheiden (zie 2.4), [bedrijf A] c.s. te bevelen om aan deurwaarder Groot & Evers en DigiJuris toestemming te verlenen (afschriften van) de bescheiden aan Stichting Brein c.s. te verstrekken, en bij gebreke van die toestemming Stichting Brein c.s. te machtigen om hen zelf te instrueren, zulks op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 10.000,00 per dag dat [bedrijf A] c.s. niet aan dit gebod voldoet,

2) [bedrijf A] c.s. ieder afzonderlijk te bevelen om opgave aan Stichting Brein c.s. te doen van al hetgeen hen bekend is omtrent de herkomst en de distributiekanalen van de inbreuken, en alle daarop betrekking hebbende gegevens aan Stichting Brein c.s. te verstrekken, waaronder maar niet beperkt tot de bescheiden, zulks op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 10.000,00 per dag (een deel van de dag daaronder begrepen) dat een van de gedaagden niet aan dit gebod voldoet,

3) [bedrijf A] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het incident ex artikel 1019h Rv, tot op heden begroot op € 24.070,00.

3.2.

[persoon A] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van Stichting Brein c.s., bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de volledige proceskosten, waaronder de juridische kosten op de voet van artikel 1019h Rv, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na de datum van het vonnis, en voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.

In het incident van [persoon A]

3.3.

[persoon A] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

1) het door Stichting Brein c.s. gelegde conservatoire beslag op te heffen

2) Stichting Brein c.s. te verplichten de Apple Watch en Samsung telefoon te retourneren,

3) met veroordeling van Stichting Brein c.s., bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de volledige proceskosten, waaronder de juridische kosten op de voet van artikel 1019h Rv, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na de datum van het vonnis, en voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.

4. De verdere beoordeling in de incidenten

Ontvankelijkheid Brein

4.1.

Allereerst moet worden beoordeeld of Brein in haar collectieve vorderingen ontvankelijk is. Die vraag is in het tussenvonnis van 21 juli 2021 al gedeeltelijk beantwoord en daar zal nu verder op worden in gegaan. Zoals reeds is overwogen in het tussenvonnis zijn de artikelen 3:305a BW en 1018b Rv e.v. van toepassing.

4.2.

Een inhoudelijke behandeling van de collectieve vordering kan slechts plaatsvinden als de rechter heeft beslist (artikel 1018c lid 5 Rv):

a. a) dat eiser voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a lid 1 tot en met 3 BW of dat niet aan deze eisen behoeft te worden voldaan op grond van het zesde lid van dit artikel,

b) dat de eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voeren van deze collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van een individuele vordering doordat de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen in voldoende mate gemeenschappelijk zijn, het aantal personen tot bescherming van wier belangen de vordering strekt, voldoende is en, indien de vordering strekt tot schadevergoeding, dat zij alleen dan wel gezamenlijk een voldoende groot financieel belang hebben, en

c) dat niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de collectieve vordering blijkt op het moment waarop het geding aanhangig wordt.
Hieronder gaat de rechtbank na of aan deze eisen is voldaan.

Toepasselijkheid lichte regime

4.3.

Artikel 3:305a BW stelt een aantal, strenge, ontvankelijkheidseisen. Brein beroept zich echter op de uitzonderingsmogelijkheid van artikel 3:305a lid 6 BW (het zogenoemde lichte regime). Op grond van die bepaling hoeft niet te worden voldaan aan de vereisten van lid 2 en lid 5, wanneer de vordering wordt ingesteld met een ideëel doel en een zeer beperkt financieel belang heeft of wanneer de aard van de vordering van de rechtspersoon als bedoeld in lid 1 of van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt, daartoe aanleiding geeft. Bij toepassing van lid 6 kan de vordering niet strekken tot schadevergoeding in geld.

4.4.

[persoon A] betwist dat Brein een beroep toekomt op deze uitzondering, nu Brein in de hoofdzaak ook schadevergoeding vordert. Er is volgens [persoon A] ook geen sprake van een ideëel doel en een zeer beperkt financieel belang. Hij voert daartoe aan dat Brein (onder meer) de commerciële belangen van grote, machtige marktpartijen behartigt, de winst van [persoon A] op ruim € 600.000,00 becijfert en bovendien stelt dat zij grote kosten heeft gemaakt in deze zaak.

4.5.

Stichting Brein c.s. vordert bij dagvaarding in het petitum onder VI “ [bedrijf A] ( [persoon A] , opm. rb.) te veroordelen tot vergoeding van de volledige schade, nader op te maken bij staat”. Uit randnummer 94 van de dagvaarding volgt dat is bedoeld de schade van alleen Talpa en RTL te vorderen. Het daadwerkelijk in het petitum gevorderde is echter niet beperkt tot de schade van deze twee partijen en daaruit blijkt ook niet dat deze vordering niet door Brein is ingesteld. Stichting Brein c.s. schat vooralsnog dat de schade (in de zin van door [persoon A] behaalde winst) € 613.804, 80 zou kunnen bedragen. Gelet op het onder 4.3 weergegeven toetsingskader, zou Brein met die vordering geen beroep op lid 6 van artikel 3:305a BW toekomen.

4.6.

Ter zitting heeft Brein toegelicht dat zij zelf geen schadevergoeding vordert en dat de vordering tot schadevergoeding alleen ziet op Talpa en RTL. Brein heeft haar eis in formele zin echter niet gewijzigd of verminderd. De rechtbank begrijpt deze toelichting van Brein daarom zo dat 1) de vordering tot vergoeding van schade door Brein is ingetrokken en 2) de vorderingen van Stichting Brein c.s. worden gesplitst, in die zin dat alleen Talpa en RTL (nog) vorderen “ [bedrijf A] te veroordelen tot vergoeding van de volledige schade, nader op te maken bij staat”.

Daarmee strekken de vorderingen van Brein niet (langer) tot schadevergoeding en vormen deze ook geen opmaat tot schadevergoeding.

4.7.

Brein is een stichting die al geruime tijd de intellectuele eigendomsrechtelijke belangen van de bij haar aangesloten rechthebbenden behartigt. Haar vorderingen strekken tot het staken van inbreuken op die intellectuele eigendomsrechten en dienen daarmee een maatschappelijk belang. Dit voorbeeld wordt ook door de regering genoemd in de parlementaire geschiedenis bij de WAMCA: “Ten slotte is denkbaar dat de uitzondering van toepassing is op een organisatie die opkomt voor de handhaving van intellectuele eigendomsrechten en daarom voor de gedupeerden die zij vertegenwoordigt uitsluitend een verbod vordert tot inbreuk op een auteursrecht bij een verweerder” (Kamerstukken II, 2017/18, 34608, nr. 6, p. 17) . De omstandigheid dat Brein met haar vorderingen ook de commerciële belangen van haar rechthebbenden behartigt, doet daar, gelet op het maatschappelijke belang dat met haar vorderingen is gediend, onvoldoende aan af.

4.8.

Op grond van het voorgaande is voldaan aan de eisen van artikel 3:305a lid 6 BW. De rechtbank zal daarom het lichte regime toepassen en de toetsing aan de vereisten van lid 2, subonderdelen a tot en met e, en lid 5 van artikel 3:305a BW achterwege laten.

De formele vereisten van de artikelen 3:305a lid 1 en lid 3 BW

4.9.

Vaststaat dat Brein een stichting is en dat zij blijkens haar statuten tot doel heeft – kort gezegd – de belangen te behartigen van rechthebbenden op intellectuele eigendomsrechten, en de rechtmatige exploitanten daarvan, met name de belangen van de bij haar aangesloten partijen (artikel 3.1 van haar statuten). De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat deze belangen onvoldoende gewaarborgd zijn en [persoon A] heeft op dat punt ook geen concrete stellingen betrokken. Daarmee is aan de ontvankelijkheidseis van artikel 305a lid 1 BW voldaan.

4.10.

Stichtingen hebben naar hun aard geen winstoogmerk. Dit betekent niet noodzakelijkerwijs dat bestuurders geen winstoogmerk kunnen hebben dat via Brein wordt gerealiseerd. Hierboven is echter overwogen dat de rechtbank begrijpt dat de vordering van Brein tot schadevergoeding is ingetrokken. Daarom heeft de rechtbank geen reden om op dit punt nadere informatie in te winnen bij Brein.

4.11.

De vorderingen van Brein hebben voorts de in artikel 3:305a lid 3 aanhef en onder b BW vereiste voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer (wat daarvan verder zij). De vorderingen zijn immers gericht tegen (de eenmanszaak van) [persoon A] en [persoon B] , die beiden hun woonplaats in Nederland hebben, en [bedrijf A] richt zich op het Nederlandse publiek.

4.12.

Tot slot is ook in voldoende mate gebleken van het in artikel 3:305a lid 3 aanhef en onder c BW vereiste overleg over de vordering voordat tot dagvaarding is overgegaan.

[persoon A] heeft op dit punt geen verweer gevoerd. Hij heeft niet betwist dat – zoals Brein stelt – Brein en hij na de beslagen uitvoerig contact hebben gehad over het vermeende inbreukmakend handelen, dat er in dat kader is gesproken over een regeling en dat zij destijds geen overeenstemming hebben bereikt.

Collectieve vordering efficiënter en effectiever?

4.13.

Het zou niet efficiënt zijn als de individuele rechthebbenden allemaal individuele rechtszaken zouden moeten voeren over de vermeende inbreuken door [bedrijf A] c.s. op hun intellectuele eigendomsrechten, omdat de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen in grote mate gemeenschappelijk zijn. Dat Brein de belangen van een zeer groot aantal individuele (auteurs)rechthebbenden vertegenwoordigt en dat de vordering hun belangen beschermt staat vast.

Summierlijke ondeugdelijkheid van de collectieve vordering?

4.14.

Dit vereiste is in artikel 1018c lid 5 sub c Rv opgenomen om in een vroeg stadium duidelijk niet deugende collectieve vorderingen te ecarteren. Van een niet deugende vordering is op grond van de tot nu toe gewisselde processtukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken. Integendeel, [persoon A] heeft ter zitting erkend dat hij IPTV abonnementen heeft verkocht en daarmee in feite ook dat hij inbreuk heeft gemaakt op de rechten van de auteursrechthebbenden.

Conclusie

4.15.

De slotsom is dat de collectieve vorderingen van Brein voldoen aan alle toepasselijke ontvankelijkheidseisen.

Inhoudelijke beoordeling

4.16.

Ter beoordeling van de incidentele vorderingen van zowel Stichting Brein c.s. als [persoon A] ligt allereerst de vraag voor of – zoals [persoon A] stelt – het bewijsbeslag onrechtmatig is gelegd. Daarom wordt eerst het incident van [persoon A] beoordeeld, daarna dat van Brein c.s.

Het incident van [persoon A]

Artikel 21 Rv

4.17.

[persoon A] stelt zich op het standpunt dat Stichting Brein c.s. de voorzieningenrechter in het beslagrekest onjuist en onvolledig heeft voorgelicht. In het beslagrekest heeft Stichting Brein c.s. gesteld dat [persoon A] op zijn woonadres ook een andere eenmanszaak heeft ingeschreven. Deze eenmanszaak ‘ [eenmanszaak] ’ is echter niet de onderneming van [persoon A] , maar van zijn vriendin, [persoon C] . Dat blijkt uit het uittreksel uit het handelsregister. Daarmee heeft Stichting Brein c.s. de waarheidsplicht uit hoofde van artikel 21 Rv geschonden en is het beslag onrechtmatig.

4.18.

Uit artikel 21 Rv vloeit voor partijen de verplichting voort de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Deze verplichting geldt ook bij een beslagrekest. De naleving van de in artikel 21 Rv neergelegde verplichting klemt dan te meer. Toewijzing van een dergelijk verzoek kan immers zeer ingrijpende gevolgen voor de wederpartij hebben, terwijl de rechter na slechts summier onderzoek en in beginsel, en in het onderhavige geval ook daadwerkelijk, ex parte op het verzoekschrift beslist. Misleiding door onvoldoende toelichting in het beslagrekest kan de voorzieningenrechter reden geven om een beslagverlof te weigeren of om een latere vordering tot opheffing van het beslag reeds om die reden toe te wijzen.

4.19.

Vaststaat dat Stichting Brein c.s. in het beslagrekest (zie 2.4) heeft vermeld: “ (…) om die reden verzoekt BREIN c.s. (…) ook alvast verlof te verlenen voor het leggen van bewijsbeslag op het adres waar [persoon A] zijn andere eenmanszaak heeft ingeschreven en ook woonachtig is (…). Het feit dat het beslag in de woning plaatsvindt, is noodzakelijk en in dit geval ook minder bezwaarlijk omdat [persoon A] op dit adres ook een onderneming

Ingeschreven heeft. Zijn mobiele nummer gebruikt hij voor de exploitatie van zijn beide ondernemingen (productie 2B) (…)”. In zoverre heeft Stichting Brein c.s. een verkeerde indruk gewekt en heeft zij gehandeld in strijd met artikel 21 Rv. Uit het uittreksel uit het handelsregister dat bij het rekest is gevoegd blijkt echter dat de eenmanszaak waar Stichting Brein c.s. in het beslagrekest naar verwijst, niet op naam van [persoon A] staat, maar op naam van [persoon C] . In zoverre is de voorzieningenrechter dus wel juist geïnformeerd. Naar het oordeel van de rechtbank is deze schending daarmee niet zodanig dat daarmee het beslag onrechtmatig is en dat daaraan de consequentie van opheffing van het bewijsbeslag moet worden verbonden. In het beslagrekest heeft Stichting Brein c.s. immers duidelijk gemaakt dat [persoon A] ook woonachtig was op het betreffende adres en heeft zij verwezen naar productie 2B, te weten bovenvermeld uittreksel uit het handelsregister. Vast staat voorts dat Nederland op het moment van indiening van het beslagrekest in lockdown was, zoals door Stichting Brein c.s. in het beslagrekest is vermeld. Hierdoor waren winkels gesloten en werkten mensen vanuit huis; daarom lag het meer in de rede om in een woning bewijsbeslag te leggen met het oog op het veilig stellen van gegevens betreffende zakelijke activiteiten.

Eigendom telefoons

4.20.

[persoon A] voert aan dat de drie in beslag genomen iPhones in eigendom toebehoren aan zijn vriendin. Er is geen verlof verleend om ten laste van zijn vriendin beslag te leggen, zij was dus niet gehouden om mee te werken aan het beslag en die telefoons zijn dus onrechtmatig in beslag genomen, aldus [persoon A] .

4.21.

In de beschikking van 28 januari 2021 is verlof verleend om beslag te leggen ten laste van [persoon A] . Dit bewijsbeslag is op 2 maart 2021 gelegd op het woonadres van [persoon A] , waar ook zijn vriendin woonde en toen feitelijk aanwezig was. Ter gelegenheid van die beslaglegging heeft de deurwaarder onder meer een iPhone 6s, een iPhone 5s en een iPhone X in beslag genomen. [persoon A] voert aan dat zijn vriendin één van die iPhones vast had. Dat wordt bevestigd in het proces-verbaal van beslaglegging, waarin is vermeld: “De vriendin van [persoon A] bleek toch een telefoon bij zich te hebben (…)” (zie 2.6). Gelet daarop en nu Stichting Brein c.s. – op wie de bewijslast rust – geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat deze iPhone aan [persoon A] toebehoort, moet er vanuit worden gegaan dat deze iPhone ten onrechte in beslag is genomen. Naar [persoon A] immers terecht stelt, strekt het bewijsbeslag zich alleen uit tot gegevensdragers waarvan (redelijkerwijs) aannemelijk is dat ze de gerekwestreerde (hier [persoon A] ) toebehoren.

4.22.

Datzelfde geldt voor de andere twee iPhones die de deurwaarder in beslag heeft genomen. Stichting Brein c.s. heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat deze iPhones aan [persoon A] toebehoren, terwijl [persoon A] ’s betwisting is onderbouwd met op naam van zijn vriendin gestelde facturen.

4.23.

Dat betekent dat het beslag moet worden opgeheven voor zover het de drie iPhones betreft. Stichting Brein c.s. zal dus moeten bewerkstelligen dat de iPhones aan de vriendin van [persoon A] worden teruggegeven.

4.24.

De deurwaarder heeft daarnaast een Samsung-telefoon en een Apple Watch in beslag genomen. [persoon A] heeft erkend dat deze gegevensdragers aan hem toebehoren. Met betrekking tot de Apple Watch heeft [persoon A] ter zitting aangevoerd dat dit een horloge is waar geen informatie op kán staan waarvoor beslag is gelegd. Voorts heeft hij aangevoerd dat die informatie, althans de bescheiden, helemaal niet bestaat/bestaan. Hij vordert teruggave van de Apple Watch en de Samsung.

4.25.

De voorzieningenrechter heeft verlof verleend om beslag te leggen op bescheiden die op gegevensdragers staan. Deze bescheiden betreffen – onder meer – e-mails en correspondentie (zie 2.4). Stichting Brein c.s. heeft ter zitting toegelicht dat, ook als een Apple Watch niet is verbonden met een iPhone, er gegevens zoals sms’jes op kunnen staan. Dat is niet (gemotiveerd) betwist. Gelet daarop is het beslag op de Apple Watch niet ten onrechte gelegd. De stelling van [persoon A] dat de in 2.4 genoemde bescheiden helemaal niet bestaan, is niet aannemelijk, gezien het feit dat hij mediaboxen met IPTV abonnementen heeft verkocht, tijdens de testaankopen pinbetalingen zijn gedaan, bonnetjes zijn verstrekt en e-mails zijn gewisseld. Dit verweer slaagt dus niet.

Datzelfde geldt voor de Samsung-telefoon, nu aannemelijk is dat de bescheiden bestaan en niet is betwist dat deze op de Samsung opgeslagen kunnen zijn.

Dwangsommen

4.26.

Vaststaat dat de deurwaarder ter gelegenheid van het bewijsbeslag een bedrag van € 14.510,00 aan contant geld heeft aangetroffen en in executoriaal beslag heeft genomen, omdat er volgens de deurwaarder inmiddels dwangsommen waren verbeurd vanwege de weigering van [persoon A] om mee te werken aan het bewijsbeslag.

4.27.

[persoon A] stelt dat dit beslag onrechtmatig is, omdat het geld niet aan hem toebehoort, maar aan zijn schoonzus mevrouw [persoon D] . Dat geld heeft zij gedurende vele jaren bij elkaar gespaard, onder meer door opnames van bankrekeningen. De contanten waren opgeborgen in een tas met daarin een kolfapparaat. Deze tas stond in een afgesloten kledingkast met vrouwenkleding en [persoon A] had de sleutel niet. [persoon A] heeft weliswaar opheffing van het conservatoire beslag gevorderd, maar de rechtbank begrijpt dat hij daarmee ook dit executoriale beslag bedoelt.

4.28.

Stichting Brein c.s. voert aan dat de dwangsommen terecht zijn aangezegd. [persoon A] heeft volgens haar meerdere keren geweigerd mee te werken aan het bewijsbeslag. De deurwaarder kan zich niet herinneren of in de tas met contant geld een kolfapparaat zat en of deze tas in een kast met vrouwenkleding lag. [persoon A] en zijn vriendin hebben ten tijde van de beslaglegging allerlei tegenstrijdige verklaringen gegeven over de herkomst van het geld. Het is meer aannemelijk dat dit geld door [persoon A] is gepind.

4.29.

Allereerst moet de vraag worden beantwoord aan wie de in beslag genomen gelden toebehoren.

4.30.

Uitgangspunt is dat degene die een goed houdt, vermoed wordt dit goed voor zichzelf te houden (artikel 3:109 BW) en bezitter daarvan te zijn (artikel 3:107 lid 1 BW) en voorts dat die bezitter vermoed wordt rechthebbende te zijn (artikel 3:119 BW). Nu de tas met geld is aangetroffen in de woning van [persoon A] , worden hij en zijn vriendin, als bewoners, vermoed de rechthebbenden daarop te zijn.

4.31.

Naar het oordeel van de rechtbank is [persoon A] er niet in geslaagd dit vermoeden te weerleggen. Uit de door [persoon A] overgelegde afschriften van de bankrekening van zijn schoonzus kan niet worden afgeleid dat zij degene is die contanten heeft gepind vanaf haar bankrekening en al helemaal niet dat zij dat geld in bewaring heeft gegeven aan [persoon A] en zijn vriendin. De aangetroffen coupures komen niet overeen met de bedragen die volgens die rekeningafschriften zijn opgenomen. Het betreft bovendien geldopnames die in veel gevallen lang, soms ruim 15 jaar, geleden zijn gedaan. In dat licht is ook de door [persoon A] overgelegde verklaring van zijn schoonzus onvoldoende onderbouwing voor de stelling van [persoon A] dat het geld aan zijn schoonzus toebehoort. Daarbij komt dat de gegevens die door Brein c.s. zijn overgelegd aangaande de plaatsen waar de pin-opnames hebben plaatsgehad steun bieden aan het vermoeden dat [persoon A] zelf eigenaar van het geld is.

4.32.

Vervolgens is de vraag aan de orde of en in hoeverre [persoon A] dwangsommen heeft verbeurd.

4.33.

In de beslagbeschikking van 28 januari 2021 is bepaald dat [bedrijf A] c.s. alle noodzakelijke medewerking dient te verlenen aan de beslaglegging en dat [bedrijf A] c.s. een dwangsom verbeurt ter hoogte van € 2.500,00 voor iedere overtreding van dit bevel en € 1.500,00 voor ieder uur dat deze overtreding voortduurt tot een maximum van € 30.000,00 (zie 2.5).

4.34.

[persoon A] heeft aangevoerd dat hij alle redelijke medewerking heeft verleend tijdens de beslaglegging. Hij heeft ter zitting toegelicht dat hij ervan was geschrokken dat er een deurwaarder en politie voor zijn deur stonden. Als gevolg daarvan heeft hij wellicht in eerste instantie niet voldaan aan het verzoek van de deurwaarder om mee te werken, maar daarna heeft hij wel volledig meegewerkt.

4.35.

Uit het proces-verbaal van beslaglegging (zie 2.6) volgt dat [persoon A] niet zijn volledige medewerking heeft verleend aan de beslaglegging. Nadat de deurwaarder de dwangsommen had aangezegd, heeft [persoon A] verklaard dat hij geen telefoon had. Vervolgens bleek dat de Apple Watch die [persoon A] droeg, was verbonden met het telefoonnummer dat in het beslagrekest stond. Daarna heeft [persoon A] de Apple Watch pas aan de deurwaarder afgegeven. Uit het proces-verbaal blijkt dat de deurwaarder [persoon A] daarna nogmaals heeft gesommeerd om zijn medewerking te verlenen en aanwijzing te doen van gegevensdragers en wachtwoorden en dat [persoon A] daarop nogmaals weigerde mee te werken. Vervolgens heeft de deurwaarder de Samsung telefoon van [persoon A] gevonden.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft [persoon A] hiermee in ieder geval tot twee keer toe zijn medewerking geweigerd aan de beslaglegging, zodat hij alleen al hiermee een bedrag van € 5.000,00 (zie 4.33) aan dwangsommen heeft verbeurd. Nu hij nog steeds niet is overgegaan tot het verstrekken van de toegangscodes/wachtwoorden is voorshands voorts voldoende aannemelijk dat inmiddels het maximum aan dwangsommen is verbeurd. Tegen die achtergrond wordt het executoriale beslag in het kader van dit incident gehandhaafd. Zo nodig kan hierop later in de procedure nader worden teruggekomen.

Het incident van Brein c.s.

Artikel 843a Rv

4.36.

Voor zover de deurwaarder de onder 2.4 vermelde bescheiden veilig heeft kunnen stellen of nog kan stellen, vordert Stichting Brein c.s. als voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv dat zij inzage krijgt in de in beslag genomen bescheiden.

4.37.

Artikel 223 Rv geeft de mogelijkheid tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van de procedure. De voorziening om aan Brein inzage te verstrekken heeft naar haar aard een definitief karakter en kan daarom niet gelden voor slechts de duur van het geding. De rechtbank begrijpt de incidentele vordering van Stichting Brein c.s. daarom zo dat een zelfstandig beroep is gedaan op artikel 843a Rv in samenhang met artikel 1019a Rv.

4.38.

Aan de toewijsbaarheid van een op artikel 843a Rv gebaseerde vordering zijn de volgende voorwaarden verbonden: 1) de eiser dient een rechtmatig belang te stellen en te hebben, 2) de vordering moet “bepaalde bescheiden” betreffen waarover 3) de gedaagde daadwerkelijk de beschikking heeft of kan krijgen en 4) de eiser dient partij te zijn bij de rechtsbetrekking waarop de gevorderde specifieke bescheiden zien, waarbij in artikel 1019a lid 1 Rv is bepaald dat een verbintenis uit onrechtmatige daad wegens inbreuk op een recht van intellectuele eigendom geldt als een dergelijke rechtsbetrekking.

4.39.

[persoon A] heeft ter zitting erkend dat [bedrijf A] c.s. een beperkt aantal IPTV-abonnementen heeft verkocht, waarbij zonder toestemming van de rechthebbenden toegang werd verschaft tot – onder meer – films, series en (betaal)televisiekanalen (zie 2.2). Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldaan aan het vereiste van de rechtsbetrekking. Zoals hiervoor reeds is overwogen volgt uit artikel 1019a lid 1 Rv dat een verbintenis uit onrechtmatige daad wegens inbreuk op een recht van intellectuele eigendom geldt als een rechtsbetrekking als bedoeld in artikel 843a Rv.

4.40.

Stichting Brein c.s. heeft ook een rechtmatig belang bij de gevorderde informatie, bijvoorbeeld het belang om andere partijen in de distributieketen te achterhalen, de onderlinge rolverdeling van [persoon A] en [persoon B] helder te krijgen en de omvang van de inbreuk vast te stellen. De informatie die Brein vordert is ook voldoende bepaald. Dat er sprake is van vertrouwelijke informatie in de zin van artikel 1019a lid 3 Rv is niet gesteld of gebleken.

4.41.

Op grond van het voorgaande zal de rechtbank de vordering tot inzage toewijzen op na te melden wijze.

Opgave

4.42.

Tot slot vordert Stichting Brein c.s. als voorlopige voorziening een opgavegebod ex artikel 28 lid 9 Aw. Op grond van dat artikel kan de rechter op vordering van de auteursrechthebbende de inbreukmaker zelf en ook een derde die op commerciële schaal inbreukmakende goederen heeft gebruikt, bevelen al hetgeen hen bekend is omtrent de herkomst van de inbreukmakende goederen aan de auteursrechthebbende mee te delen en alle daarop betrekking hebbende gegevens aan hem te verstrekken.

4.43.

[persoon A] heeft ter zitting erkend dat hij de IPTV abonnementen heeft verkocht. Hij heeft verklaard dat de samenwerking met [persoon B] aldus was dat hij de verkoop deed en [persoon B] de inkoop. Stichting Brein c.s. betwist dat en stelt dat [persoon B] slechts een katvanger was en dat [persoon A] de in- en verkoop verzorgde. Tegen de achtergrond van deze discussie ziet de rechtbank aanleiding de vordering tot het doen van opgave aan te houden.

4.44.

Iedere verdere beslissing in het incident van Stichting Brein c.s. wordt aangehouden. Datzelfde geldt voor de beslissing omtrent de kosten in het incident van [persoon A] .

5. De verdere beoordeling in de hoofdzaak

5.1.

[persoon A] heeft op 11 mei 2022 een conclusie van antwoord genomen. Vervolgens heeft de rechtbank partijen verzocht hun verhinderdata op te geven ten behoeve van het plannen van een mondelinge behandeling. Aangezien de reeds door partijen opgegeven verhinderdata ruim drie maanden oud zijn, zijn deze mogelijk niet meer actueel. De rechtbank zal de zaak daarom naar de rol verwijzen, zodat beide partijen nogmaals hun (actuele) verhinderdata in de periode oktober 2022 tot en met februari 2023 kunnen opgeven. Daarna zal de rechtbank zo spoedig mogelijk een datum voor de mondelinge behandeling bepalen.

5.2.

Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6. De beslissing

De rechtbank

in het incident van Stichting Brein c.s.

6.1.

beveelt [persoon A] om aan deurwaarder Groot & Evers en DigiJuris toestemming te verlenen afschriften van de onder 2.4 vermelde bescheiden, voor zover de deurwaarder beslag heeft kunnen leggen op deze bescheiden, aan Stichting Brein c.s. te verstrekken, en machtigt Stichting Brein c.s. om, bij gebreke van die toestemming, hen zelf te instrueren,

6.2.

houdt iedere verdere beslissing aan,

in het incident van [persoon A]

6.3.

heft op het beslag op de in bewaring gegeven iPhone X, iPhone 6s en iPhone 5s,

6.4.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

6.5.

houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,

in de hoofdzaak

6.6.

verwijst de zaak de naar de rol van 21 september 2022 voor het opgeven van verhinderdata van beide partijen in de maanden oktober 2022 tot en met februari 2023,

6.7.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. C. Sikkel en mr. W. Diekman en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2022.

[2083/106/1573/2502]

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.