4. De beoordeling
4.1.
Kern van het geschil is of Allianz aansprakelijk is voor de gevolgen van het [verzoeker] overkomen ongeval en, daaruit voortvloeiend, welke vergoedingsplicht op Allianz rust.
4.2.
Een oordeel over dit geschilpunt kan een bijdrage leveren aan het vlot trekken van de onderhandelingen die uiteindelijk zouden kunnen leiden tot een vaststellingsovereenkomst. De zaak is daarom geschikt voor behandeling als deelgeschil als bedoeld in artikel 1019w Rv. Dat staat op zich tussen partijen ook niet ter discussie.
4.3.
Over de toedracht van het ongeval zijn partijen het in hoofdlijnen eens. Geen van partijen heeft kenbaar gemaakt nog nader bewijs ter zake van de toedracht te willen leveren. Daarom dient te worden beslist op grond van de thans beschikbare feiten over de toedracht van het ongeval.
4.4.
Allianz doet primair een beroep op overmacht. Zij stelt dat haar verzekerde geen verkeersfout heeft gemaakt, nu zij met de laagst mogelijke snelheid, althans stapvoets reed en [verzoeker] niet heeft gezien en ook niet heeft kunnen of moeten zien. Zij behoefde in redelijkheid geen rekening te houden met de mogelijkheid dat direct van achter de geparkeerd staande vrachtwagen zich een voetganger zodanig op de rijbaan zou begeven dat zij vrijwel op hetzelfde moment met haar rechtervoorwiel over de voet van die voetganger zou rijden.
Subsidiair doet Allianz een beroep op eigen schuld. [verzoeker] heeft volgens haar een ernstige verkeersfout begaan door de personenauto geen voorrang te verlenen. Dat aan [verzoeker] te maken verwijt dient zwaarder te wegen dan een aan de verzekerde van Allianz te maken verwijt, zodat de vergoedingsplicht van Allianz tot 50% beperkt dient te blijven.
4.5.
[verzoeker] betwist dat er sprake is van overmacht. Hij voert daartoe aan dat de verzekerde van Allianz rekening had dienen te houden met de mogelijkheid van verkeer achter de vrachtwagen en dat uit haar getuigenverklaring blijkt dat zij dat niet deed. Haar aandacht lag op de smalle weg en de spiegels van haar auto. Hoe hard de verzekerde van Allianz exact reed is niet bekend, maar zij reed voor die situatie kennelijk niet langzaam en voorzichtig genoeg.
Verder betwist [verzoeker] dat er sprake is van eigen schuld aan zijn zijde. Hij is niet de weg opgelopen zonder te kijken, maar kon door de vrachtwagen de weg aan zijn linkerzijde niet zien en moest daarvoor naar voren stappen. Voor het geval wel sprake is van eigen schuld aan zijn zijde, stelt hij dat de billijkheidscorrectie in zijn voordeel dient te worden toegepast vanwege het letsel, de herstelduur en zijn leeftijd.
4.6.
Bij het ongeval waren een motorrijtuig en een voetganger betrokken. In deze situatie geldt artikel 185 lid 1 WVW. Dit artikel bepaalt dat, wanneer een motorrijtuig dat op de weg rijdt betrokken is bij een verkeersongeval waardoor schade wordt toegebracht aan een niet door dat motorrijtuig vervoerd persoon, de eigenaar van het motorrijtuig verplicht is om die schade te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht.
4.7.
Wanneer de eigenaar van het motorrijtuig op grond van het hiervoor genoemde artikel aansprakelijk is (omdat hij zich niet op overmacht kan beroepen), maar er wel een fout van de voetganger is, zonder dat sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid, geldt op grond van de in de jurisprudentie ontwikkelde 50%-regel dat de billijkheid bij de verdeling van de schade over de betrokkenen eist dat ten minste 50% van de schade ten laste van de eigenaar van het motorrijtuig wordt gebracht. Dit brengt mee dat deze eigenaar in ieder geval aansprakelijk is voor de helft van de schade van de voetganger. Voor de andere helft is in beginsel beslissend in hoeverre de - foutieve - gedragingen van de eigenaar en de voetganger tot de schade hebben bijgedragen. Nagegaan zal moeten worden of wellicht naar de maatstaven van artikel 6:101 BW meer dan 50% van de schade ten laste van de automobilist moet worden gebracht, hetzij omdat zijn gedragingen in verhouding tot die van de voetganger voor meer dan 50% tot de schade hebben bijgedragen, hetzij omdat de in artikel 6:101 lid 1 BW bedoelde billijkheid, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een zodanige verdeling eist dan wel eist dat de schade geheel ten laste van de automobilist komt.
4.8.
Voorop dient te worden gesteld dat, zoals volgt uit bestendige jurisprudentie, het begrip overmacht in verband met het gevaar dat het verkeer met motorrijtuigen op de openbare weg voor anderen oplevert, strikt moet worden uitgelegd. Het beroep op overmacht gaat slechts op als Allianz aannemelijk maakt dat aan haar verzekerde ter zake van de wijze waarop zij aan het verkeer heeft deelgenomen, voor zover van belang voor de veroorzaking van het ongeval, rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Daarbij zijn eventuele fouten van andere weggebruikers – waaronder begrepen die van [verzoeker] – alleen van belang, indien deze voor de verzekerde van Allianz zo onwaarschijnlijk waren dat zij bij het bepalen van haar verkeersgedrag met die mogelijkheid naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van overmacht. De verzekerde van Allianz heeft geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat er vanachter de vrachtwagen een persoon de rijbaan op zou stappen, terwijl zij daar in de gegeven omstandigheden in redelijkheid wel bedacht op had dienen te zijn. De rechtbank licht dit toe als volgt.
4.10.
Naar de verzekerde van Allianz zelf heeft verklaard, was de vrachtwagen aan het laden en lossen. Dat bracht reeds mee dat zij bedacht diende te zijn op een voetganger achter de vrachtwagen. Ook staat vast dat de verzekerde van Allianz de vrachtauto met haar personenauto over de voor haar linker weghelft passeerde. Uit algemene ervaringsregels volgt dat zij vanaf haar bestuurderspositie de bestelbus van [verzoeker] heeft moeten kunnen zien vóórdat zij de achterzijde van de vrachtwagen was genaderd. De aanwezigheid van die bestelbus, die daar duidelijk ook stond voor korte duur en waar dus ook iemand uitgestapt kon zijn, gaf een extra reden om bedacht te zijn op een voetganger die vanachter de vrachtwagen wilde oversteken.
4.11.
Niet aannemelijk is dat de verzekerde van Allianz met de laagst mogelijke snelheid reed, zoals Allianz stelt. De verzekerde van Allianz heeft zelf als getuige verklaard dat zij stapvoets reed en dat zij is opgetrokken toen zij dacht dat zij voldoende ruimte had. Aangenomen moet worden dat zij optrok vlak voordat zij over de voet van [verzoeker] reed. Immers, zij heeft eveneens verklaard dat zij (daarna, waarmee zij doelt op het optrekken) heeft geremd en op de voet van [verzoeker] tot stilstand kwam. De politie heeft weliswaar in haar proces-verbaal genoteerd dat de voet van [verzoeker] onder “het rollende rechter voorwiel kwam” maar uit deze notitie kan niet de conclusie worden getrokken, zoals Allianz betoogt, dat de verzekerde van Allianz met de laagst mogelijke snelheid reed.
4.12.
Uit de verklaring van de verzekerde van Allianz kan verder worden afgeleid dat zij bij het passeren van de vrachtwagen bang was om haar spiegels te beschadigen en dat zij was geconcentreerd op de breedte van het wegdek. Uit haar verklaring volgt op geen enkele wijze dat zij aandacht heeft gehad voor wat zich voor haar auto afspeelde en dus ook niet dat zij rekening heeft gehouden met voetgangers of andere verkeersdeelnemers die (al dan niet achter de vrachtwagen) konden oversteken.
4.13.
Het van achter de vrachtwagen de rijbaan opstappen, is naar het oordeel van de rechtbank niet een zo onwaarschijnlijke gedraging van een voetganger dat de verzekerde van Allianz daar in redelijkheid geen rekening mee behoefde te houden. Van de verzekerde van Allianz mocht daarom worden verwacht dat zij rekening hield met die mogelijkheid en daarop anticipeerde. Zij had daarop op verschillende manieren kunnen anticiperen. Zo had zij, ook nadat ze niet meer bang was voor het beschadigen van haar spiegels, met dezelfde snelheid kunnen blijven rijden of zelfs nog wat langzamer kunnen gaan rijden. Zij had stil kunnen gaan staan op het moment dat zij de achterzijde van de vrachtwagen bereikte. Ook had zij bijvoorbeeld kunnen toeteren om personen die zich eventueel achter de vrachtwagen bevonden op haar aanwezigheid opmerkzaam te maken. Daarvoor was te meer plaats omdat de verzekerde in een elektrische auto reed, waardoor – zoals uit haar getuigenverklaring en andere getuigenverklaringen volgt – [verzoeker] haar niet hoorde aankomen.
4.14.
Dit alles leidt er toe dat overmacht aan de zijde van de verzekerde van Allianz bij het ontstaan van het ongeval niet kan worden aangenomen.
4.15.
Nu het beroep van Allianz op overmacht wordt verworpen en geen beroep is gedaan op opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid van [verzoeker] is de verzekerde van Allianz (en daarmee Allianz) op grond van artikel 185 WVW aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval en is de 50%-regel in dit geval van toepassing. [verzoeker] kan dus aanspraak maken op vergoeding van in ieder geval 50% van de schade die hij als gevolg van het ongeval heeft geleden. Zoals volgt uit het hiervoor beschreven wettelijk kader dient nu beoordeeld te worden of naar de maatstaven van artikel 6:101 BW meer dan 50% van de schade ten laste van de verzekerde van Allianz moet worden gebracht. Hierbij merkt de rechtbank op dat de gevaren die inherent zijn aan het desbetreffende motorvoertuig, zoals massa en remweg, reeds zijn verdisconteerd in de 50%-regel en deze gevaren in het kader van de toepassing van de billijkheidscorrectie op het resterende gedeelte niet nogmaals mogen worden meegewogen (HR 24 december 1993, NJ 1995, 236).
4.16.
[verzoeker] heeft zijn rechtervoet voorbij de vrachtwagen op de rijbaan gezet zonder dat hij zich er blijkbaar voldoende van had vergewist dat er van de zijde van de vrachtwagen (zijn linkerzijde) geen verkeer aankwam. Hij heeft daarmee, in strijd met zijn verplichting ex artikel 5 WVW, het verkeer – de verzekerde van Allianz – gehinderd en de kans op een aanrijding in het leven geroepen. Dat [verzoeker] dit – zoals hij heeft verklaard – deed om te kunnen zien of de weg aan die zijde vrij was, doet er niet aan af dat hem ter zake een verwijt treft. Immers, [verzoeker] had ook zicht op het deel van de weg naast de vrachtwagen kunnen verkrijgen door om de vrachtwagen heen te buigen zonder zijn voet naar voren te steken of door over te steken op een punt dat verder van de vrachtwagen af was gelegen zodat zijn zicht op de straat beter was geweest.
Indien [verzoeker] met zijn stelling dat het ongeval plaatsvond op een woonerf heeft bedoeld een beroep te doen op het recht op voorrang van voetgangers op een woonerf, faalt dat beroep omdat er geen sprake was van een woonerf. Dit blijkt genoegzaam uit het registratieformulier van de politie waarin staat dat ter plaatse van het ongeval een maximum snelheid van 30 km/u geldt. De maximale snelheid op een woonerf is 15 km/u.
4.17.
[verzoeker] heeft door voormelde verwijtbare gedraging in causale zin aan het ongeval bijgedragen. Die bijdrage is in belang gelijk aan de bijdrage van de verkeersfout van de verzekerde van Allianz.
4.18.
De billijkheidscorrectie vereist echter, in het kader van art. 6:101 BW, dat de schade niet slechts voor 50%, maar voor 65% voor rekening van Allianz komt. Dit omdat de verwijtbaarheid aan de zijde van de verzekerde van Allianz naar het oordeel van de rechtbank groter is dan de verwijtbaarheid aan de zijde van [verzoeker] . Immers, [verzoeker] heeft rekening gehouden met de mogelijke aanwezigheid van een auto en om de vrachtwagen heen gekeken of er een auto aan kwam. De verzekerde van Allianz heeft daarentegen – terwijl daar wel reden voor was – geen rekening gehouden met een voetganger. Toen zij dacht dat er voldoende ruimte voor haar spiegels was, is ze zelfs opgetrokken en heeft zij dus haar snelheid vermeerderd. Dit, ondanks het feit dat zij wist dat haar elektrische auto (bij lage snelheid) niet te horen is. Voor een verdergaande correctie in verband met het letsel, de herstelduur of de leeftijd van [verzoeker] is, in het licht van zijn stelling dat hij door het ongeval (slechts) enkele weken niet heeft kunnen werken, geen aanleiding.
4.19.
Per saldo is de rechtbank daarom van oordeel dat toepassing van artikel 6:101 BW ertoe lijdt dat 65% van de schade voor rekening van Allianz komt. De gevorderde verklaring voor recht zal daarom tot dat percentage worden toegewezen.
De kosten van het deelgeschil
4.20.
Op grond van artikel 1019aa Rv dient in beginsel begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Uit het vorenstaande volgt reeds dat het laatste niet aan de orde is.
4.21.
Volgens opgave van [verzoeker] heeft zijn advocaat 15 uur aan het deelgeschil besteed en bedraagt het door mr. Ciftci gehanteerde uurtarief € 245,00, te vermeerderen met 7% kantoorkosten en 21% btw (€ 317,20 alles inclusief). Allianz betwist de redelijkheid van die tijdsbesteding en dat uurtarief en voert aan dat die gelet op de eenvoud van het geschil bovenmatig zijn.
4.22.
Het door mr. Ciftci gehanteerde uurtarief komt de rechtbank, ook wanneer rekening wordt gehouden met de betrekkelijke eenvoud van het deelgeschil, niet bovenmatig voor. Dit is anders voor de 15 uur die volgens de opgave aan het deelgeschil is besteed. De rechtbank zal het aantal geclaimde uren matigen tot 12 uur, waarvan 7 uur voor het opstellen van het verzoekschrift, inclusief dossier- en literatuurstudie en voorbespreking met cliënt, 4 uur voor de mondelinge behandeling en de voorbereiding daarvan en de reistijd, en 1 uur voor diverse correspondentie met cliënt en derden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de mondelinge behandeling 1,5 uur heeft geduurd, dat [verzoeker] daarbij niet aanwezig was, dat mr. Ciftci ter zitting slechts beknopte aantekeningen heeft gehanteerd die niet overgelegd zijn, en dat er geen proces-verbaal is opgemaakt van de zitting en studie en bespreking daarvan dus niet nodig is geweest. Inclusief kantoorkosten en btw komen de gemaakte kosten daarmee op (12 x € 317,20 =) € 3.806,40, te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 314,00. De kosten van het deelgeschil aan de zijde van [verzoeker] worden daarom begroot op € 4.120,40.
4.23.
Aangezien Allianz aansprakelijk is voor de schade, zal zij, nu hierom door [verzoeker] is verzocht, worden veroordeeld tot betaling van de onderhavige kosten. Ook deze verplichting dient echter gelet op het percentage eigen schuld met 35% te worden verminderd. Allianz wordt daarom veroordeeld tot het betalen van € 2.678,26.