Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBROT:2022:7753

Rechtbank Rotterdam
14-09-2022
19-09-2022
C/10/625569 / HA ZA 21-830
Civiel recht
Eerste aanleg - meervoudig

Uitleg koopovereenkomst. Met toepassing van de Haviltex-maatstaf concludeert de rechtbank dat eiser op grond van de contractuele regeling tussen partijen recht heeft op betaling van de aanvullende koopsom omdat aan de voorwaarden daarvoor, zoals vermeld in de koopovereenkomst (het onherroepelijk verleend zijn van alle voor de zand- en grindwinning vereiste vergunningen), is voldaan. De gevorderde contractuele boete wordt eveneens toegewezen.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/625569 / HA ZA 21-830

Vonnis van 14 september 2022

in de zaak van

[eiser01] ,

wonende te [woonplaats01] ,

eiser,

advocaat mr. D.F. Fransen te Zwolle,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

BOSKALIS NEDERLAND B.V. ,

gevestigd te Rotterdam,

gedaagde,

advocaat mr. E.W.J. de Groot te Breda.

Partijen zullen hierna [eiser01] en Boskalis genoemd worden.

1. De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding van 2 september 2021, met 15 producties;

  • -

    de conclusie van antwoord, met zes producties;

  • -

    de akte overleggen nadere producties van [eiser01] , met producties 16 en 17;

  • -

    de spreekaantekeningen van de advocaten van partijen voor de mondelinge behandeling op 8 februari 2022, van welke behandeling geen proces-verbaal is opgemaakt;

  • -

    het bericht van 12 mei 2022 aan de rechtbank met de mededeling dat het mediationtraject geen overeenstemming heeft opgeleverd en vonnis wordt gevraagd.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1.

[eiser01] was tot 2001 eigenaar van een melkveebedrijf in de Beijenwaard te Spijk en de daarbij behorende percelen weiland en bouwgrond (hierna: de percelen).

2.2.

Boskalis houdt zich onder andere bedrijfsmatig bezig met waterbouw en grondverzet.

2.3.

In 1997 is Boskalis met [eiser01] in onderhandeling getreden over de verkoop door [eiser01] aan haar van de percelen. De reden daarvoor was dat bij Boskalis bekend was dat Rijkswaterstaat mogelijk ter plaatse een overnachtingshaven voor de scheepvaart over de Rijn zou aanleggen.

2.4.

In de onderhandelingen met Boskalis en bij het sluiten van de na te noemen koopovereenkomst is [eiser01] bijgestaan door een (onteigenings)deskundige.

2.5.

Op 9 juni 1998 hebben [eiser01] en Boskalis met betrekking tot de percelen van [eiser01] een koopovereenkomst gesloten. In artikel 1 van deze koopovereenkomst is opgenomen dat levering van de percelen plaatsvindt binnen een maand nadat de door koper (Boskalis) aan te vragen bestemmingsplanwijziging voor het door haar voorgenomen gebruik van het verkochte als (overnachtings)haven en voor zand- en grindwinning definitief is goedgekeurd en procedureel onherroepelijk is geworden. In artikel 3 van deze overeenkomst is over de betaling van de koopprijs het volgende bepaald:

De betaling van de koopprijs (...) dient als volgt te geschieden:

a. een bedrag ad (…) f.1.900.000,00 bij de eigendomsoverdracht van het verkochte;

b. een bedrag ad (...) f.3.000.000,00 indien de eigendomsoverdracht van het verkochte heeft plaatsgevonden en wel binnen een maand nadat alle voor de zand- en grindwinning vereiste vergunningen onherroepelijk zijn verleend.

2.6.

Hoewel het bestemmingsplan nog niet was gewijzigd, zijn op 31 januari 2001 de percelen bij notariële akte door [eiser01] aan Boskalis geleverd. De leveringsakte had niet slechts betrekking op de in de voornoemde koopovereenkomst genoemde percelen maar ook op enkele (andere) percelen weiland en bouwland van [eiser01] . Deze werden op grond van een aanvullende mondelinge koop aan Boskalis in eigendom overgedragen. De oorspronkelijke koopprijs is daarom met fl. 520.000,- verhoogd. In de leveringsakte is opgenomen dat koper zelf zal zorgen voor de vereiste vergunningen voor het door deze voorgenomen gebruik van de percelen als haven en voor zand- en grindwinning. Met betrekking tot de betaling door Boskalis van de (van fl. 4.900.000,- naar fl. 5.420.000,- verhoogde) koopprijs is bepaald:

KOOPPRIJS

Registergoed

De koopprijs voor het registergoed is als volgt samengesteld:
(...) derhalve totaal vijf miljoen vier honderd twintig duizend gulden (f 5.420.000,00), welk bedrag als volgt zal worden voldaan: een bedrag van twee miljoen vierhonderdtwintigduizend gulden (f.2.420.000,00) is door koper voldaan door storting op een rekening van mij, notaris terwijl het restant bedrag ad drie miljoen gulden (f.3.000.000,00) zal worden voldaan binnen een maand nadat alle voor de zand- en grindwinning op het verkochte vereiste vergunningen onherroepelijk zijn verleend.

Tot zekerheid voor de nakoming van zijn verplichtingen en de betaling van de restant koopsom ad drie miljoen gulden (f.3.000.000,00) heeft koper op heden een bankgarantie gesteld groot een miljoen gulden (f.1.000.000,00).

2.7.

In de leveringsakte is een voorkeursrecht ten behoeve van [eiser01] opgenomen voor het geval dat Boskalis de percelen zou vervreemden. De desbetreffende bepaling luidt, voor zover van belang, als volgt:

“VOORKEURSRECHT

De comparanten verklaren het volgende te zijn overeengekomen:

a. Indien de koper in deze of zijn rechtverkrijgenden, hierna te noemen de vervreemder wenst over te gaan tot vervreemding van (…) het verkochte of een gedeelte daarvan, is de vervreemder verplicht hetgeen hij aldus wenst te vervreemden, eerst te koop aan te bieden aan de verkoper in deze, hierna te noemen: voorkeursgerechtigde.

Gemeld voorkeursrecht is een recht uitsluitend geldend ten behoeve van de verkoper en zijn echtgenote en zal derhalve niet overgaan op zijn rechtsopvolgers onder algemene titel.

De vervreemder is verplicht van zijn voornemen tot vervreemding schriftelijk aan de voorkeursgerechtigde mededeling te doen.

De voorkeursgerechtigde heeft het recht hetgeen aldus door de vervreemder te koop wordt aangeboden te kopen voor een bedrag waarop de verkoopwaarde zal worden geschat op basis van de waarde door partijen in onderling overleg te bepalen en bij gebreke van overeenstemming daarvan door drie deskundigen (…).

(…)

c. De voormelde voorkeursrechten kunnen, ongeacht het hiervoor bepaalde, niet worden uitgeoefend:

1. bij executie of verkoop krachtens artikel 3:268 van het Burgerlijk Wetboek

2. bij onteigening of verkoop ter voorkoming daarvan.

2.8.

In de leveringsakte is voorts vastgelegd de afspraak tussen partijen dat [eiser01] na de levering op het adres van zijn verkochte bedrijf zal kunnen blijven wonen en werken tegen betaling van een vergoeding aan Boskalis van fl. 15.000,- voor het gebruik van de gronden.

2.9.

Vanaf 2001 heeft Boskalis met Rijkswaterstaat (nadere) besprekingen gevoerd over een aanleg van een overnachtingshaven op de percelen.

2.10.

Op 2 mei 2016 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland aan de provincie Gelderland onder meer een ontgrondingsvergunning verleend ten behoeve van de aanleg van een overnachtingshaven ter plaatse van de percelen.

2.11.

Op 19 december 2017 is met betrekking tot de percelen een administratieve onteigeningsprocedure gestart met een verzoek van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aan de Kroon. In deze procedure heeft Boskalis een beroep gedaan op zelfrealisatie, waarbij de opbrengsten van de winning van bodembestanddelen bij de eigenaren van de grond zouden terechtkomen, recht wordt gedaan aan het eigendomsrecht en het recht om daarvan volledig te profiteren om de delfstoffen te kunnen winnen. Bij Koninklijk Besluit van 27 augustus 2018 tot aanwijzing van de onroerende zaken ter onteigening voor de aanleg van de overnachtingshaven is dit beroep afgewezen.

2.12.

Bij uitspraak van 4 maart 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de beroepen die waren ingesteld tegen onder andere de onder 2.10 genoemde ontgrondingsvergunning verworpen en deze is daarmee onherroepelijk geworden.

2.13.

Op 17 maart 2020 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland de vergunning voor ontgronding op naam van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gesteld omdat Rijkswaterstaat verantwoordelijk is voor de realisatie en het beheer van de overnachtingshaven.

2.14.

Bij brief van 6 mei 2020 heeft (de advocaat van) [eiser01] Boskalis aangesproken tot betaling van € 1.361.340,65 (het equivalent van fl. 3.000.000,00), te vermeerderen met rente en buitengerechtelijke kosten. Nadien hebben partijen met elkaar overleg gevoerd.

2.15.

Met betrekking tot de aanleg van de haven heeft Rijkswaterstaat een Europese aanbestedingsprocedure gehouden. Op 18 november 2020 is de opdracht gegund aan Boskalis. Onderdeel van de opdracht is het winnen van zand en grind.

2.16.

Bij vonnis van 13 januari 2021 heeft de rechtbank Gelderland de onteigening van de percelen uitgesproken. Dit vonnis is in februari 2021 ingeschreven in het Kadaster, waardoor de eigendom van de percelen is overgegaan op de Staat. In dit vonnis is het voorschot op de schadeloosstelling begroot op € 1.188.750,00, het door de Staat aangeboden bedrag. Voor de (verdere) begroting van de schadeloosstelling is een deskundigenbericht gelast.

2.17.

[eiser01] heeft tegen Boskalis een kort geding gevoerd waarbij hij vorderde Boskalis te veroordelen tot betaling aan hem van € 1.361.340,65, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten en rente. De voorzieningenrechter in deze rechtbank heeft die vordering bij vonnis van 17 juni 2021 afgewezen, daartoe onder meer overwegende:

4.4. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk dat het partijen bij het aangaan van de (mondelinge en schriftelijke) koopovereenkomst voor ogen heeft bestaan dat Boskalis (vanaf 2003) zelf zou overgaan tot het winnen van de delfstoffen en de aanleg van de haven. Dit wordt ondersteund door de verklaring ter zitting van [eiser01] dat het bedrag van f 3.000.000,- was gebaseerd op de prijs per kuub van de te winnen delfstoffen. Alsdan zou dat bedrag een vergoeding zijn voor de waarde van de delfstoffen. Dit sluit ook aan bij het feit dat de betaling is verbonden aan de verlening van de voor de zand- en grindwinning aan te vragen vergunningen, waarbij Boskalis verantwoordelijk was voor de aanvraag van die vergunningen. Deze regeling doet vermoeden dat het (kunnen) winnen van de delfstoffen een voorwaarde voor de betaling was. De betaling van dit deel van de koopsom was in die zin onzeker, aangezien de onherroepelijke verlening van de voor zand- en grindwinning vereiste vergunningen op dat moment een onzekere gebeurtenis was.

4.5.

Vast staat dat Boskalis geen vergunningen heeft aangevraagd en dat zij - voorafgaand aan de onteigening - niet tot zand- en grindwinning is overgaan. Daarmee heeft zij het aan de delfstoffen verbonden voordeel niet kunnen realiseren. Het feit dat Boskalis alsnog een rol vervult bij de aanleg van de haven is in dit verband niet van doorslaggevend belang, aangezien die rol een gevolg is van de aanbestedingsprocedure en niet de voormalige eigendomspositie van Boskalis. In dit verband heeft Boskalis onweersproken gesteld dat de opbrengst van de delfstoffen in mindering wordt gebracht op de aanneemsom, zodat het voordeel (in ieder geval grotendeels) aan de Staat toevalt. Dit is hoe dan ook anders dan wat partijen ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst voor ogen hadden.

4.6.

Partijen hebben bij het sluiten van de koopovereenkomst geen rekening gehouden met een eventuele onteigening. Zij hebben deze mogelijkheid kennelijk niet voorzien en de gevolgen ervan zijn niet in de koopovereenkomst verdisconteerd. Daarom is uitleg van de overeenkomst nodig en daarvoor is een bodemprocedure aangewezen, waarin nader onderzoek gedaan kan worden naar wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen heeft gestaan en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Hoewel bepaald niet valt uit te sluiten dat de onteigening als een (ondernemers)risico van Boskalis moet worden beschouwd, is het op dit moment onvoldoende zeker dat in een eventuele bodemprocedure wordt geoordeeld dat het tweede deel van de koopsom in de gegeven omstandigheden opeisbaar is geworden door de vergunningverlening aan de Staat. Mogelijk zal een Boskalis in de onteigeningsprocedure toe te wijzen schadeloosstelling voor het niet zelf kunnen winnen van delfstoffen, althans het daarmee gemoeide voordeel, ook een rol spelen bij de uitleg van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Indien Boskalis daarvoor een schadeloosstelling ontvangt, heeft zij daarmee immers alsnog een aan de delfstoffen verbonden voordeel gerealiseerd.

4.7.

Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vordering van [eiser01] onvoldoende aannemelijk is voor de toewijzing in kort geding. (…)

3. De vorderingen en het verweer

3.1.

[eiser01] vordert, samengevat, dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

primair , Boskalis zal veroordelen tot betaling aan [eiser01] van € 1.361.340,65 (het equivalent van fl. 3.000.000,-) aan hoofdsom en € 222.352,31 (het equivalent van fl. 490.000,-) aan contractuele boete, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke handelsrente subsidiair de wettelijke rente vanaf primair 4 april 2020 en subsidiair 23 mei 2020,

subsidiair , de gevolgen van de op 9 juni 1998 tussen Boskalis en [eiser01] gesloten overeenkomst met terugwerkende kracht zal wijzigen in die zin dat de nabetaling van fl. 3.000.000,- opeisbaar is geworden op 4 april 2020 (één maand nadat de vergunningen definitief zijn verleend), althans op een door de rechtbank te bepalen datum, onder gelijktijdige veroordeling van Boskalis om aan [eiser01] de voornoemde hoofdsom en contractuele boete te betalen, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke handelsrente dan wel de wettelijke rente als hiervoor vermeld,
meer subsidiair, de op 9 juni 1998 tussen Boskalis en [eiser01] gesloten overeenkomst zal aanvullen op grond van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, in die zin dat voor het opeisbaar worden van de fl. 3.000.000,- voldoende is dat de vergunningen zijn verleend en dat het er niet toe doet aan wie deze vergunningen zijn verleend, waardoor de fl. 3.000.000,- opeisbaar is geworden op primair 4 april 2020 en subsidiair 23 mei 2020, althans op een door de rechtbank te bepalen datum, onder gelijktijdige veroordeling van Boskalis om aan [eiser01] de voornoemde hoofdsom en contractuele boete te betalen, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke handelsrente dan wel de wettelijke rente als hiervoor vermeld,
en in alle gevallen , Boskalis zal veroordelen om aan [eiser01] te betalen de buitengerechtelijke kosten van € 8.197,75, alsmede de proceskosten waaronder de nakosten, steeds te vermeerderen met de wettelijke rente hierover bij niet voldoening binnen veertien dagen na het vonnis.

3.2.

Boskalis voert verweer en heeft tot afwijzing van de vorderingen geconcludeerd.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna ingegaan.

4. De beoordeling

4.1.

Tussen partijen is in geschil wat tussen hen is afgesproken over de voorwaarde waaronder voor Boskalis de verplichting zou ontstaan tot betaling aan [eiser01] van het bedrag van fl. 3.000.000,- zoals onder meer genoemd in artikel 3 onder b van de koopovereenkomst.

4.2.

Het standpunt van [eiser01] is dat uit de tussen partijen gesloten koopovereenkomst volgt dat hij dat bedrag betaald zou krijgen “binnen een maand nadat alle voor de zand- en grindwinning op het verkochte vereiste vergunningen onherroepelijk zijn verleend” en dat aan die voorwaarde is voldaan. Immers, op 4 maart 2020 is door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de vergunning voor de ontgronding onherroepelijk geworden. Dat die vergunning niet aan Boskalis is verleend, doet er niet toe. De hiervoor weergegeven clausule in de koopovereenkomst bepaalt immers niet wie de adressant moet zijn van de vergunning voor zand- en grindwinning. Een en ander brengt mee dat Boskalis gehouden was om uiterlijk op 4 april 2020 tot betaling van fl. 3.000.000,- over te gaan, aldus steeds [eiser01] .

4.3.

Boskalis voert het verweer dat uit de overeenkomst duidelijk volgt dat voor haar pas een betalingsverplichting van fl. 3.000.000,- ten opzichte van [eiser01] zou ontstaan als zij als eigenaar in staat zou zijn de overnachtingshaven aan te leggen en zelf de delfstoffen die bij winning vrijkomen te gelde zou kunnen maken, dus pas als de ontgrondingsvergunning aan haar verleend zou worden. Voor de gehoudenheid tot betaling van fl. 3.000.000,- aan [eiser01] doet het er, aldus Boskalis, dus wel degelijk toe wie de vergunning heeft om de delfstoffen te winnen. Dat dit Boskalis zou moeten zijn, was en is voor [eiser01] kenbaar en ook duidelijk. Aan deze voorwaarde in de koopovereenkomst is niet voldaan. De provincie Gelderland en de Staat wilden de vergunning namelijk zelf verkrijgen en deze is niet aan Boskalis verleend. [eiser01] heeft derhalve geen recht op enige (na)betaling.

4.4.

De beantwoording van de vraag hoe partijen hun verhouding contractueel hebben geregeld, dient plaats te vinden aan de hand van ‘de Haviltex-maatstaf’. Dit is de door de Hoge Raad in zijn arrest van 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (Ermes/Haviltex) geformuleerde maatstaf, dat het bij de uitleg van de bepalingen in een overeenkomst aankomt op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs daaraan mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, in het licht van alle omstandigheden van het geval. Door [eiser01] is aangevoerd dat deze maatstaf in dit geval niet geldt en dat de afspraak tussen partijen over de betalingsverplichting van Boskalis objectief moet worden uitgelegd, omdat deze mede is vastgelegd in de notariële leveringsakte. Dit standpunt is onjuist. Laatstvermelde omstandigheid brengt niet mee dat de toe te passen maatstaf een andere is dan die volgens welke iedere obligatoire overeenkomst tussen partijen uitgelegd moet worden, en dat is de zojuist genoemde (subjectieve) Haviltex-maatstaf waarbij de bedoeling van partijen centraal staat (zie Hoge Raad 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1511, r.o. 4.2.3). Toepassing van de Haviltex-maatstaf betekent niet dat de tekst van de overeenkomst zonder belang is. Dit is met name niet het geval als contractspartijen professioneel opererende partijen zijn, zoals Boskalis in dit geval, en/of door deskundigen worden bijgestaan, zoals bij [eiser01] onweersproken het geval is geweest.

4.5.

Als wordt afgegaan op de tekst van de afspraak tussen partijen over de nabetaling van fl. 3.000.000,- moet worden vastgesteld dat dit bedrag wordt genoemd als deel van de door Boskalis verschuldigde koopsom, maar ook dat niet met zoveel woorden is vastgelegd dat de betalingsverplichting voor Boskalis van het genoemde bedrag pas ontstaat als de vergunning voor de zand- en grindwinning aan háár is verleend. De woorden “aan koper” voor of na de woorden “vergunningen onherroepelijk zijn verleend” ontbreken immers in de clausule.

4.6.

De tekst van de bepaling in de koopovereenkomst, over de betekenis waarvan partijen van mening verschillen, is op zichzelf echter niet beslissend. Partijen kunnen immers, ook zonder dat dit expliciet tot uitdrukking is gebracht, hebben bedoeld alleen een betalingsverplichting voor Boskalis in het leven te roepen voor het geval aan háár een vergunning zou worden verleend om de bij de aanleg van de haven vrijgekomen bodembestanddelen te winnen.

4.7.

Boskalis meent dat die bedoeling uit de overige tekst van de koopovereenkomst kan worden afgeleid. Zo wijst zij op de bepaling in de koopovereenkomst dat koper (dit is Boskalis) de bestemmingsplanwijziging zou moeten aanvragen en de bepaling in de leveringsakte dat koper zelf (Boskalis) zou moeten zorgen voor de vergunningen die benodigd zouden zijn voor het door koper (Boskalis) voorgenomen gebruik van de percelen als haven en voor de zand- en grindwinning.

4.8.

De rechtbank acht op zich aannemelijk dat achter deze bepalingen in de koopovereenkomst en leveringsakte de gedachte schuil gaat dat Boskalis in de toekomst de vereiste vergunningen zou aanvragen en dat het normale verloop dan zou zijn dat de vergunningen aan Boskalis verleend zouden worden, maar daarin ligt nog niet besloten dat tussen partijen is overeengekomen dat [eiser01] enkel en alleen aanspraak op betaling van de aanvullende fl. 3.000.000,- zou kunnen maken als de vergunningen aan Boskalis verleend zouden worden. Dat partijen ervan uitgingen dat Boskalis de voor de winning van het zand en grind benodigde vergunningen zou aanvragen en dat normaal gesproken de vergunningen aan Boskalis verleend zouden worden, impliceert die door Boskalis bepleite afhankelijkheidsrelatie tussen het verkrijgen door haar van de bedoelde vergunningen en het ontvangen van de extra koopsom door [eiser01] immers niet.

4.9.

De rechtbank wijst hierbij op het volgende.

4.10.

Zoals Boskalis heeft uiteengezet, was de achtergrond van de koop door Boskalis van de percelen om een zogenoemde ‘grondpositie’ in te nemen, waarmee zij, naar de rechtbank begrijpt, in een gunstigere uitgangspositie dan als zij aan de zijlijn zou blijven staan, met Rijkswaterstaat in onderhandeling zou kunnen treden over het sluiten van een aannemingsovereenkomst met betrekking tot de aanleg van de overnachtingshaven te Spijk en het in dat kader delven van de grondstoffen zand en grind. Naar het oordeel van de rechtbank moet Boskalis als professionele marktpartij met deze onderhandelingsstrategie onder ogen hebben gezien dat, als de percelen zouden worden aangewezen als locatie waar een overnachtingshaven zou worden aangelegd, hetgeen nog niet zeker was, zij de percelen mogelijk niet in eigendom zou kunnen behouden maar aan de Staat/Rijkswaterstaat in eigendom zou kunnen of moeten overdragen. Ongetwijfeld heeft zij daarbij als professionele partij ook rekening gehouden met de mogelijkheid dat de Staat de percelen zou kunnen onteigenen. Dat partijen (en dus ook Boskalis) rekening hebben gehouden met de mogelijkheid van onteigening wordt door Boskalis zelf benadrukt door te wijzen op de bepaling over het voorkeursrecht in de leveringsakte, waarmee aan [eiser01] het recht is gegeven de percelen terug te kopen als Boskalis de percelen zou vervreemden en waarbij expliciet is bepaald dat die regeling niet geldt als sprake zou zijn van onteigening of verkoop ter voorkoming daarvan. De mogelijkheid van onteigening of verkoop ter voorkoming daarvan stond partijen dus op het netvlies. [eiser01] werd bijgestaan door een onteigeningsdeskundige en deze zal met deze mogelijkheid ongetwijfeld ook rekening hebben gehouden. Anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, gaat de rechtbank er dus van uit dat partijen bij het sluiten van de koopovereenkomst wel rekening hebben gehouden met een eventuele onteigening. De vraag is welke betekenis hieraan toekomt bij de uitleg van de contractuele bepaling waarover partijen van mening verschillen.

4.11.

Volgens Boskalis wijst de regeling over het voorkeursrecht erop dat partijen de mogelijkheid van onteigening hebben onderkend en daarvoor een voorziening hebben getroffen, maar voor het overige hebben afgezien van het maken van afspraken daaromtrent. Kennelijk houdt de door Boskalis bedoelde voorziening in dat [eiser01] geen recht op terugkoop zou hebben als de percelen zouden worden onteigend en dat hij dan ook geen aanspraak zou hebben op de nabetaling van fl. 3.000.000,-.

4.12.

Uit de genoemde regeling valt naar het oordeel van de rechtbank echter een diametraal daartegenover staande conclusie te trekken. Daaruit volgt, zoals al opgemerkt, dat partijen zich er niet alleen van bewust zijn geweest dat Boskalis de percelen in eigendom aan een derde zou kunnen overdragen, maar ook dat Boskalis die eigendom door onteigening zou kunnen verliezen. Tegen die achtergrond komt de bepaling over de betaling van de aanvullende koopsom, waarin geheel in het algemeen is bepaald dat de verplichting tot betaling zou ontstaan als de vergunning tot het winnen van de bodembestanddelen onherroepelijk zou zijn verleend zonder dat daarbij een uitzondering is gemaakt voor het geval de vergunning aan een derde of aan de overheid na onteigening zou worden verleend, in een ander daglicht te staan. Van Boskalis zou mogen worden verwacht dat, als zij van mening zou zijn geweest dat [eiser01] in het geval van onteigening in het geheel geen nabetaling/vergoeding voor de gewonnen delfstoffen zou toekomen, maar alleen in het geval van vervreemding van de percelen deze zou mogen terugkopen, dit expliciet in de koopovereenkomst met [eiser01] zou hebben bedongen door aan de clausule toe te voegen dat de vergunning onherroepelijk aan háár verleend zou moeten zijn wil zij tot betaling van de aanvullende koopsom van fl. 3.000.000,- gehouden zijn. Dit is echter niet het geval, zoals hiervoor is vastgesteld. Een en ander vormt daarom juist een duidelijke aanwijzing voor de conclusie dat partijen niet hebben bedoeld die verplichting alleen te laten gelden als Boskalis de vergunning zelf zou hebben verkregen.

4.13.

Zonder bijkomende omstandigheden, die Boskalis niet heeft gesteld, ligt het ook niet in de rede dat [eiser01] heeft moeten begrijpen dat hij in het geval van vervreemding door Boskalis van de percelen alleen het recht zou hebben de percelen terug te kopen en in het geval van onteigening voor wat betreft de opbrengst die het winnen van bodembestanddelen zou kunnen hebben, met lege handen achter zou blijven. In het eerste geval zou Boskalis immers een vergoeding van haar koper kunnen bedingen voor de mogelijkheid om een vergunning aan te vragen om zand en/of grind te winnen, net zoals [eiser01] dat van Boskalis had gedaan. En in geval van onteigening geldt dat Boskalis, zoals zij ook zelf heeft aangegeven, als onteigende aanspraak zou blijven houden op de helft van het aan de onteigenaar toevallende voordeel van het winnen van die bodembestanddelen, waarbij op voorhand niet duidelijk is hoe hoog dat voordeel zou zijn. De rechtbank merkt hierbij op dat het in het kader van de contractuele regeling zoals partijen die vorm hebben gegeven, niet ter zake doet welke opbrengst Boskalis als eigenaar met de bodembestanddelen zou hebben kunnen realiseren. Partijen hebben immers de hoogte van de aan [eiser01] toegekende vergoeding voor de bodembestanddelen niet laten afhangen van de omvang van de opbrengst die met het winnen van delfstoffen gegenereerd zou kunnen worden, maar deze vergoeding gefixeerd op een vast bedrag van fl. 3.000.000,-.

4.14.

Uit de contractuele regeling volgt dus dat partijen het risico dat Boskalis om welke reden dan ook geen delfstoffen zou kunnen winnen geheel op Boskalis hebben willen laten overgaan. Dit betekent dat de betalingsverplichting in de koopovereenkomst moet worden uitgelegd zoals [eiser01] heeft gedaan, namelijk dat de vergoeding van fl. 3.000.000,- aan hem moet worden uitbetaald als onderdeel van de koopsom en wel op het moment dat de vergunning voor het delven van de grondstoffen onherroepelijk zou zijn verleend, ongeacht aan wie, zoals ook uit een taalkundige uitleg van de overeenkomst volgt.

4.15.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft Boskalis voor het overige geen argumenten aangedragen waarom [eiser01] redelijkerwijs heeft moeten beseffen dat Boskalis slechts tot betaling van de aanvullende koopsom gehouden wilde en zou mogen worden als de vergunning voor het winnen van zand en grind aan haar verleend zou worden en van onteigening geen sprake zou zijn.

4.16.

Met toepassing van de Haviltex-maatstaf bereikt de rechtbank daarom de conclusie dat [eiser01] op grond van de contractuele regeling tussen partijen recht heeft op betaling van de aanvullende koopsom van fl. 3.000.000,-, in euro’s € 1.361.340,65, omdat aan de voorwaarden daarvoor, zoals vermeld in de koopovereenkomst - het onherroepelijk verleend zijn van alle voor de zand- en grindwinning vereiste vergunningen -, is voldaan. De primaire vordering van [eiser01] ligt in zoverre voor toewijzing gereed.

4.17.

[eiser01] heeft tevens gevorderd dat Boskalis zal worden veroordeeld tot betaling van fl. 490.000,- als contractuele boete ter hoogte van 10% van de totale koopprijs van fl. 4.900.000,- zoals vermeld in de oorspronkelijke koopovereenkomst, dus van € 222.352,31. [eiser01] beroept zich daarvoor op artikel 13 van de koopovereenkomst waarin, voor zover van belang, is bepaald:

1. Een partij is in verzuim jegens de wederpartij als hij, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig is of blijft aan zijn verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst te voldoen. Ingebrekestelling moet schriftelijk geschieden met inachtneming van een termijn van acht dagen. (…).

2. Indien een partij in verzuim is, is deze verplicht de schade die de wederpartij dientengevolge lijdt te vergoeden en kan deze de overeenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden.

3. Indien het verzuim betrekking heeft op het meewerken aan de feitelijke en/of juridische levering danwel op de voldoening van de koopprijs, zal de nalatige partij daarnaast ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst opeisbare boete verbeuren. De hoogte van deze boete is gelijk aan tien procent van de totale koopprijs. Voor zover de wederpartij meer schade lijdt, heeft hij, naast de boete, recht op aanvullende schadevergoeding.

4.18.

[eiser01] stelt dat voldaan is aan de voorwaarde voor het vorderen van de genoemde boete omdat Boskalis nalatig is gebleven en in verzuim is met de betaling van het bedrag van fl. 3.000.000,- als onderdeel van de koopprijs. Volgens Boskalis is de boetebepaling niet bedoeld om ook te gelden in het kader van de nabetaling en ziet de boete louter op het voldoen van de direct verschuldigde koopsom op de derdenrekening van de notaris. Verder meent Boskalis dat, indien al sprake is van verschuldigdheid van deze boete, er in de gegeven omstandigheden aanleiding bestaat om de boete (verregaand) te matigen.

4.19.

De rechtbank is van oordeel dat de door [eiser01] gevorderde contractuele boete toewijsbaar is. Uit artikel 13 van de koopovereenkomst volgt dat deze boete verschuldigd is als sprake is van verzuim dat betrekking heeft op onder meer de voldoening van de koopprijs. Tussen partijen is niet in geschil dat het bedrag van fl. 3.000.000,- onderdeel uitmaakte van de koopprijs. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en gelet op de door de advocaat van [eiser01] verzonden ingebrekestelling staat vast dat Boskalis wat betreft de betaling van dit bedrag in verzuim is. De rechtbank ziet in hetgeen Boskalis heeft aangevoerd geen grond om de boete te matigen. De daarvoor door Boskalis aangedragen stellingen houden in dat de uitleg van de koopovereenkomst zoals door [eiser01] voorgestaan onjuist en onaannemelijk is, welke stellingen hiervoor ongegrond zijn geacht. De enkele omstandigheid dat Boskalis de genoemde nabetaling moet doen en daarover ook nog een boete van tien procent moet betalen terwijl niet zeker is of en welke schadeloosstelling zij in de onteigeningsprocedure zal ontvangen, rechtvaardigt de door Boskalis bepleite matiging van de boete evenmin; dit is een scenario dat zij als professionele partij heeft voorzien of had moeten voorzien. De vordering tot betaling van de contractuele boete zal derhalve worden toegewezen.

4.20.

[eiser01] vordert de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW over de nabetaling van € 1.361.340,65 en over de boete van € 222.352,31 vanaf de datum van verzuim, volgens [eiser01] primair 4 april 2020.

4.21.

De wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar aangezien de koopovereenkomst vóór 8 augustus 2002 tot stand is gekomen en artikel 6:119a BW op die overeenkomsten niet van toepassing is. In plaats daarvan zal de subsidiair gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen. [eiser01] baseert de primaire datum van verzuim naar hij ter zitting heeft toegelicht op artikel 6:83 onder a BW in samenhang met artikel 3 lid 1 van de koopovereenkomst. Boskalis heeft niet betwist dat de genoemde termijn in dat artikel van de koopovereenkomst als een in artikel 6:119 BW bedoelde termijn is te beschouwen. Wat betreft het bedrag van de nabetaling van € 1.361.340,65 wordt derhalve als datum van verzuim 4 april 2020 aangemerkt. Voor de contractuele boete zal dezelfde datum worden aangehouden. De wettelijke rente van artikel 6:119 BW over de genoemde bedragen zal daarom vanaf 4 april 2020 worden toegewezen.

4.22.

[eiser01] heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft vergoeding daarvan gevorderd ten bedrage van € 8.197,75 inclusief btw. Deze vordering is klaarblijkelijk gebaseerd op het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vergoeding die van de schuldenaar mag worden gevraagd, wordt berekend aan de hand van de hoofdsom van de vordering en is onafhankelijk van de incassohandelingen die zijn verricht. Het verweer van Boskalis dat [eiser01] slechts twee summiere sommatiebrieven heeft verzonden, is dan ook niet steekhoudend. Het maximumbedrag waarop [eiser01] op grond van de door hem gevorderde hoofdsom aanspraak mag maken bedraagt, nu [eiser01] onbestreden heeft gesteld geen btw te kunnen verrekenen, € 8.197,75 (€ 6.775,00, te vermeerderen met 21% btw), zoals gevorderd. De rechtbank zal dan ook de door [eiser01] gevorderde vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten toewijzen.

4.23.

De slotsom is dat het primair door [eiser01] gevorderde in zoverre als hierna te melden toewijsbaar is. Boskalis zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser01] worden begroot op:

- dagvaarding € 119,21

- griffierecht € 1.666,00

- salaris advocaat € 7.998,00 (2,0 punten × tarief € 3.999,00)

Totaal € 9.783,21

4.24.

De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar. Met betrekking tot de gevorderde veroordeling in de nakosten overweegt de rechtbank dat uit het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853 onder r.o. 2.3 wordt afgeleid dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en de wettelijke rente daarover.

5. De beslissing

De rechtbank

5.1.

veroordeelt Boskalis om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 1.361.340,65 aan hoofdsom en een bedrag van € 222.352,31 aan contractuele boete, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze bedragen met ingang van 4 april 2020 tot de dag van volledige betaling,

5.2.

veroordeelt Boskalis om aan [eiser01] een bedrag van € 8.197,75 aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

5.3.

veroordeelt Boskalis in de proceskosten, aan de zijde van [eiser01] tot op heden begroot op € 9.783,21, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

5.4.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.5.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, mr. J.E. Molenaar en mr. W. van de Wetering in tegenwoordigheid van mr. P. Blijleven, griffier, en door de rolrechter in het openbaar uitgesproken op 14 september 2022.

3152/3194/2983/3078

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.