RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 9868248 \ CV EXPL 22-14284
datum uitspraak: 16 september 2022
Vonnis van de kantonrechter
Menzis Zorgverzekeraar N.V.,
vestigingsplaats: Wageningen,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
[gedaagde]
,
woonplaats: [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘Menzis’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.
3. Het geschil
3.1.
Menzis eist samengevat:
- -
[gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 665,40 met rente;
- -
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
- -
het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 564,76, rente van € 10,37 (berekend tot 6 mei 2022) en buitengerechtelijke kosten van € 102,50 (inclusief btw) minus € 12,59 aan betalingen vanuit [gedaagde].
3.2.
Menzis baseert de eis op het volgende. [gedaagde] heeft de premie over de maanden april tot en met juli 2021 niet betaald, waardoor hij op grond van de zorgovereenkomst(en) in verzuim is geraakt. Op het moment van dagvaarden had Menzis vier dossiers tegen [gedaagde] in behandeling, in alle vier dossiers is inmiddels een betalingsregeling overeengekomen. Voor dit dossier is dat gebeurd op 11 mei 2022, deze betalingsregeling wordt tot op heden nagekomen. De gemachtigde van Menzis heeft in het kader van die betalingsregeling op 27 mei 2022 en 27 juni 2022 een bedrag van € 100,00 ontvangen.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. Als gevolg van ziekte was [gedaagde] niet in staat de premie te betalen. [gedaagde] erkent dat er een betalingsachterstand bestond van € 564,76, hij is het echter niet eens met de bijkomende kosten omdat hij heeft geprobeerd een oplossing te bereiken door middel van het treffen van betalingsregelingen. Op dit moment loopt ook nog een betalingsregeling tot afbetaling van € 100,00 per maand. Deze betalingsregeling komt hij ook na. Aan [gedaagde] is medegedeeld dat wanner hij een betalingsregeling zou overeenkomen, hiermee een gerechtelijke procedure kon worden voorkomen. Dit bleek niet het geval.
4. De beoordeling
4.1.
[gedaagde] betwist niet dat hij de premie over de maanden april tot en met juli 2022 voor een bedrag van € 564,76 onbetaald heeft gelaten. De kantonrechter wijst de vordering tot betaling van de hoofdsom daarom in beginsel toe.
4.2.
Tussen partijen staat echter vast dat op 11 mei 2022 betalingsregeling is getroffen, die [gedaagde] tot op heden nakomt. Tijdens de mondelinge behandeling bleek dat [gedaagde] inmiddels een bedrag van in totaal € 300,00 heeft betaald. Die betalingen strekken op grond van artikel 6:44 van het Burgerlijk Wetboek (BW) eerst in mindering op de buitengerechtelijke kosten en rente, en vervolgens op de hoofdsom. Daarom wordt eerst geoordeeld over de buitengerechtelijke incassokosten en rente voordat geoordeeld wordt welke hoofdsom toewijsbaar is.
4.3.
Als onbetwist staat vast dat [gedaagde] de premie over de maanden april tot en met juli 2022 niet binnen de betaaltermijn heeft voldaan. De eis tot betaling van de vervallen rente voor een bedrag van € 10,73 tot 6 mei 2022 wordt daarom, als op de wet gegrond, toegewezen. De wettelijke rente vanaf de dagvaarding wordt afgewezen, omdat vaststaat dat inmiddels een betalingsregeling is overeengekomen.
buitengerechtelijke incassokosten
4.4.
[gedaagde] is de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 102,50 (inclusief btw) verschuldigd, nu met het versturen van de brief van 18 augustus 2021 (productie 2 bij de dagvaarding) is voldaan aan de vereisten zoals neergelegd in artikel 6:96 lid 6 BW. Bovendien is het gevorderde bedrag in overeenstemming met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
4.5.
Uit de hierboven genoemde brief van 25 juli 2022 en tijdens de mondelinge behandeling bleek dat [gedaagde] na het uitbrengen van de dagvaarding nog een bedrag van € 300,00 aan (de gemachtigde van) Menzis heeft voldaan. Op hetgeen [gedaagde] in totaal aan Menzis is verschuldigd, strekt daarom een bedrag van € 300,00 in mindering. Op grond van artikel 6:44 BW moeten die betalingen eerst worden toegerekend aan de gemaakte kosten, daarna aan de vervallen rente en tot slot aan de hoofdsom. Toepassing van dit artikel leidt ertoe dat de buitengerechtelijke kosten en de vervallen wettelijke rente geheel zijn voldaan en dat een bedrag van € 365,40 aan hoofdsom resteert. Dit bedrag wordt toegewezen. Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat als [gedaagde] inmiddels meer betalingen heeft verricht, die betalingen in mindering van het toegewezen bedrag strekken.
4.6.
Nu voor de eerstdienende dag een betalingsregeling is overeengekomen, had het op de weg van Menzis gelegen de zaak nog voor de eerstdienende dag in te trekken om daarmee proceskosten te besparen. Omdat Menzis dat niet heeft gedaan, zijn de kosten na het uitbrengen van de dagvaarding nodeloos gemaakt. Er zal dan ook geen punt worden toegekend voor de mondelinge behandeling, ook komt het griffierecht niet voor vergoeding in aanmerking.
4.7.
Het bovenstaande in overweging genomen, stelt de kantonrechter de proceskosten aan de kant van Menzis tot vandaag vast op € 129,74 aan dagvaardingskosten en € 124,00 aan salaris voor de gemachtigde (1 punt x € 124,00 tarief). Dit is in totaal € 253,74. Voor kosten die Menzis maakt na deze uitspraak moet [gedaagde] ook een bedrag betalen van € 62,00 (1/2 punt x € 124,00 tarief met maximum € 124,00). Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van het vonnis, ingeval betekening van het vonnis nodig is in verband met het feit dat [gedaagde] niet vrijwillig aan de veroordeling voldoet. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.8.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Menzis te betalen € 365,40;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van Menzis tot vandaag vastgesteld op € 253,74;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en in het openbaar uitgesproken.
54214