Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBROT:2022:8115

Rechtbank Rotterdam
22-09-2022
30-09-2022
9686938 \ CV EXPL 22-655
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Belastingaangiftes zijn door de belastingadviseur verkeerd ingevuld. Gevolg: oplegging navorderingsaanslagen met rente en boete. Is de belastingadviseur tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en daarom schadeplichtig? Sprake van eigen schuld?

Rechtspraak.nl
V-N Vandaag 2022/2417
Viditax (FutD) 2022100402
FutD 2022-2764

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht

zaaknummer: 9686938 \ CV EXPL 22-655

datum uitspraak: 22 september 2022 (bij vervroeging)

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van

1. [eiser01] ,

2. [eiser02] ,

woonplaats: [woonplaats01] ,

eisers,

gemachtigde: [naam01] (RMU),

tegen

[gedaagde01] , onder meer handelend onder de namen [handelsnaam 1]

en [handelsnaam 2],

woonplaats: [woonplaats02] ,

gedaagde,

procederend in persoon.

Eisers worden hierna gezamenlijk ‘ [eisers] ’ genoemd en individueel ‘ [eiser01] ’ en ‘ [eiser02] ’. Gedaagde wordt hierna ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1. De procedure

1.1.

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

  • -

    de dagvaarding van 10 februari 2022, met producties;

  • -

    het antwoord (e-mailbericht van 20 april 2022), met bijlagen;

  • -

    de brief van 25 mei 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;

  • -

    de conclusie van antwoord in reconventie;

  • -

    een e-mailbericht van [gedaagde01] van 22 augustus 2022;

  • -

    een e-mailbericht van [gedaagde01] van 24 augustus 2022, met bijlage.

1.2.

Op 1 september 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. [eiser01] en zijn gemachtigde waren daarbij aanwezig. [gedaagde01] is niet verschenen.

2. De feiten

2.1.

[eiser01] en [eiser02] zijn vennoten van [naam bedrijf01] (hierna: de VOF).

2.2.

Op 11 december 2013 heeft [gedaagde01] een offerte uitgebracht voor jaarlijkse werkzaamheden voor de VOF, bestaande uit:

  • -

    het samenstellen van de jaarrekening;

  • -

    het boeken van de administratie;

  • -

    het opstellen en indienen van de aangiften omzetbelasting;

  • -

    het opstellen en indienen van de aangiften inkomstenbelasting van de beide vennoten van de VOF.

Het totaalbedrag voor deze werkzaamheden kwam volgens [gedaagde01] uit op € 1.250,- exclusief btw. [gedaagde01] heeft daarnaast in zijn offerte het volgende opgemerkt:

“Voordeel is dat dit vaste prijzen zijn, voor de reguliere vragen per email telefoon brengen we geen kosten in rekening.

Voor werkzaamheden die niet tot bovenstaande werkzaamheden horen doen we voorafgaand een prijsopgave en sturen we dan ook facturen boven op het jaarbedrag.”

2.3.

[eisers] is met deze offerte akkoord gegaan en [gedaagde01] is per 2014 werkzaamheden voor de VOF gaan verrichten. [gedaagde01] heeft tevens de aangiften inkomstenbelasting van [eisers] voor het belastingjaar 2013 ingediend.

2.4.

Per brief van 28 september 2017 heeft de Belastingdienst [gedaagde01] bericht dat hij (de Belastingdienst) herhaaldelijk vragen aan hem heeft gesteld over de aangiften inkomstenbelasting 2015 van [eisers] , maar dat [gedaagde01] de gevraagde informatie niet heeft verstrekt. De Belastingdienst schrijft dat hij daarom voornemens is om aan [eisers] navorderingsaanslagen op te leggen over de jaren 2013, 2014 en 2015, omdat de winstverdeling in de VOF volgens de Belastingdienst niet 50-50% moet zijn maar 8020% (80% voor [eiser01] en 20% voor [eiser02] ). De Belastingdienst heeft [gedaagde01] in de gelegenheid gesteld te laten weten of [eisers] hiermee akkoord is en indien dat niet het geval is, om zijn bezwaren gemotiveerd kenbaar te maken. [gedaagde01] heeft niet op deze brief gereageerd.

2.5.

Op 2 december 2017 heeft de Belastingdienst aan [eiser01] navorderingsaanslagen voor de jaren 2014 en 2015 opgelegd en bedragen van € 1.413,- (voor 2014) en € 809,- (voor 2015) aan belastingrente bij [eiser01] in rekening gebracht.

2.6.

Op 10 december 2019 heeft de Belastingdienst aan [eiser01] een navorderingsaanslag opgelegd voor het jaar 2013 en een bedrag van € 859,- aan belastingrente bij [eiser01] in rekening gebracht.

2.7.

Bij brief van 31 oktober 2018 heeft de Belastingdienst aan [gedaagde01] vragen gesteld over de aangifte inkomstenbelasting 2016 van [eisers] De Belastingdienst heeft [gedaagde01] in de gelegenheid gesteld om uit te leggen waarom in tegenstelling tot de jaren tot en met 2015 en het jaar 2017 in de aangifte inkomstenbelasting 2016 van zowel [eiser01] als [eiser02] geen winst uit onderneming is aangegeven.

2.8.

Bij brief van 13 december 2018 heeft de Belastingdienst [gedaagde01] gevraagd om vóór 24 december 2018 (alsnog) te reageren op de brief van 31 oktober 2018.

2.9.

[gedaagde01] heeft bij brief van 21 december 2018 aan de Belastingdienst bericht dat de definitieve versies binnenkort worden ingediend. Per e-mailbericht van 25 februari 2019 bericht [gedaagde01] de Belastingdienst dat de aangiften 2016 en 2017 waarschijnlijk woensdag gemaild worden.

2.10.

Per e-mailbericht van 21 maart 2019 geeft de Belastingdienst aan dat de opnieuw ingediende aangiften inkomstenbelasting voor de jaren 2016 en 2017 toch nog enige vragen oproepen en vraagt de Belastingdienst aan [gedaagde01] om te reageren. De Belastingdienst heeft tevens verzocht om de uitgebreide jaarstukken van 2016 en 2017 op te sturen. De Belastingdienst merkt onder andere op dat [gedaagde01] in de jaren 2016 en 2017 de volledige winst heeft toebedeeld aan [eiser01] en vraagt zich af of [eiser02] in die jaren in het geheel niet heeft gewerkt voor de VOF.

2.11.

[gedaagde01] heeft op 28 mei 2019 nieuwe aangiften inkomstenbelasting 2016 ingediend voor [eisers]

2.12.

Bij brieven van 19 juni 2019 heeft de Belastingdienst [gedaagde01] bericht dat hij voornemens is om aan [eisers] navorderingsaanslagen op te leggen over het jaar 2016 vanwege nieuwe informatie, waaruit blijkt dat de aanslagen te laag zijn. De Belastingdienst bericht [gedaagde01] dat hij voornemens is de winstverdeling op 80-20% (80% voor [eiser01] en 20% voor [eiser02] ) te stellen en geeft voorts te kennen dat hij een navorderingsaanslag en een vergrijpboete zal opleggen. [gedaagde01] is in de gelegenheid gesteld vóór 12 juli 2019 te reageren.

2.13.

[gedaagde01] vraagt in eerste instantie uitstel om te reageren (hij was net weer aan het werk na een langdurige ziekte) en laat vervolgens per brief van 6 augustus 2019 aan de Belastingdienst weten dat de verdeling 80-20% zijns inziens niet juist is en dat hij bezwaar maakt tegen de vergrijpboetes. Volgens [gedaagde01] is er door een collega per abuis een aangifte ingediend zonder de winstaangifte van de VOF op te nemen, maar is dit het enige jaar dat dit gebeurd is.

2.14.

Per e-mailbericht van 20 augustus 2019 vraagt de Belastingdienst aan [gedaagde01] om toe te lichten waarom de winstverdeling anders is en stelt de Belastingdienst dat hij nog steeds voornemens is om een vergrijpboete op te leggen, omdat het voor (de collega van) [gedaagde01] en [eisers] volkomen duidelijk had moeten zijn dat de ingediende aangiften niet juist waren. De Belastingdienst stelt [gedaagde01] in de gelegenheid om mondeling te reageren indien daar behoefte aan is en vraagt om uiterlijk 3 september 2019 te reageren. [gedaagde01] heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

2.15.

Bij brief van 16 september 2019 deelt de Belastingdienst aan [gedaagde01] mee dat er aan [eiser01] en [eiser02] een navorderingsaanslag en vergrijpboete zal worden opgelegd. De vergrijpboete bedraagt 50% van het bedrag van de navorderingsaanslag.

2.16.

Op 12 oktober 2019 heeft de Belastingdienst aan [eiser01] een navorderingsaanslag 2016 opgelegd. Hierin is een vergrijpboete van € 7.637,- opgenomen en een bedrag van € 1.078,- aan belastingrente. Daarnaast is aan [eiser02] een vergrijpboete van € 950,- opgelegd.

2.17.

[eisers] heeft in 2019 de samenwerking met [gedaagde01] beëindigd.

3. Het geschil

3.1.

[eisers] eist samengevat:

  • -

    [gedaagde01] te veroordelen aan hem te betalen € 12.746,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW;

  • -

    [gedaagde01] te veroordelen aan hem te betalen € 902,46 aan buitengerechtelijke incassokosten;

  • -

    [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten;

  • -

    het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.2.

[eisers] baseert de eis op het volgende. Hij is met [gedaagde01] overeengekomen dat [gedaagde01] de aangiften inkomstenbelasting van [eiser01] en [eiser02] zou opstellen en indienen. [gedaagde01] heeft als boekhouder dan wel fiscaal adviseur zijn zorgplicht geschonden door de aangiften inkomstenbelasting niet of niet tijdig in te dienen bij de Belastingdienst dan wel de Belastingdienst informatie te verstrekken die onvolledig of onjuist was. Omdat [gedaagde01] toerekenbaar is tekortgeschoten in het nakomen van zijn verplichtingen uit hoofde van de met [eisers] gesloten overeenkomst, is hij op grond van artikel 6:74 BW gehouden om de schade die [eisers] heeft, te vergoeden. Deze schade bestaat uit de in rekening gebrachte vergrijpboetes en belastingrentes ten bedrage van in totaal € 12.746,-.

3.3.

[gedaagde01] stelt hier het volgende tegenover. Het is onjuist dat de boetes en rentes zijn opgelegd omdat de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2013 tot en met 2017 te laat zouden zijn ingediend. Daarnaast is de winstdelingsconstructie destijds door [eisers] , bewust of onbewust, opgezet met zijn vorige boekhouder. [gedaagde01] heeft niet kunnen nagaan of hij brieven van de Belastingdienst heeft ontvangen, maar kampt vanaf 2015 met burn-out klachten. [eisers] had als ondernemer moeten weten dat hij een risico liep door de gekozen winstverdeling van 50-50%. Volgens [gedaagde01] staan er daarnaast nog meer dan € 14.000,- aan uren open en vijf facturen, die [eisers] nog moet betalen aan hem.

4. De beoordeling

4.1.

Beoordeeld moet worden of [gedaagde01] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en of [eisers] daardoor schade heeft geleden.

Aangiften inkomstenbelasting jaren 2013 tot en met 2015

4.2.

[gedaagde01] stelt dat hij de aangiften inkomstenbelasting 2013 tot en met 2015 niet te laat heeft ingediend, zodat er geen sprake is van een tekortkoming. De navorderingsaanslagen zijn echter niet opgelegd vanwege het te laat doen van aangiften, maar vanwege het aanhouden van een onjuiste winstverdeling in de VOF voor [eiser01] en [eiser02] , zodat dit verweer van [gedaagde01] niet opgaat. [gedaagde01] heeft niet betwist dat hij in de aangiften inkomstenbelasting 2013 tot en met 2015 een winstverdeling van 50-50% heeft ingevuld. Omdat deze winstverdeling volgens de Belastingdienst onjuist is en de Belastingdienst daardoor aan [eisers] navorderingsaanslagen met belastingrente heeft opgelegd, is de kantonrechter van oordeel dat [eisers] voldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde01] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst.

4.3.

De schade bestaat volgens [eisers] uit de belastingrentes die aan [eiser01] zijn opgelegd in de navorderingsaanslagen 2013 tot en met 2015 (€ 859,- + € 1.413,- + € 809,- = € 3.081,-). [gedaagde01] heeft deze schade niet betwist, maar volgens [gedaagde01] is de winstverdeling van 50-50% destijds door [eisers] opgezet met zijn vorige boekhouder ( [naam kantoor01] ) en had [eisers] als ondernemer moeten weten dat hij een risico liep door de gekozen winstdeling van 50-50%. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde01] hiermee een beroep doet op eigen schuld (artikel 6:101 BW).

4.4.

[eisers] betwist gemotiveerd dat sprake is van eigen schuld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij aan zijn betwisting het volgende ten grondslag gelegd. De winstverdeling van 50-50% was destijds naar zijn idee en dat van zijn toenmalige boekhouder realistisch. Dit gaf toen de verhoudingen goed weer en het was niet bedoeld om in een lager belastingtarief te komen. [gedaagde01] heeft hem nooit op de (gestelde) onjuistheid van deze winstverdeling gewezen of gevraagd of deze nog realistisch was, ook niet nadat de Belastingdienst kennelijk herhaaldelijk om uitleg hierover had gevraagd aan [gedaagde01] en ook niet nadat de Belastingdienst een verdeling van 80-20% voorstelde. [gedaagde01] heeft hem hiermee niet geconfronteerd en [gedaagde01] zei altijd als [eisers] aan hem iets vroeg: ‘ik regel het wel; komt goed’. De brieven van de Belastingdienst hierover heeft [eisers] niet gezien, omdat deze aan [gedaagde01] toegezonden werden, zodat hij niet van de vragen van de Belastingdienst op de hoogte was, aldus [eisers]

4.5.

De kantonrechter is van oordeel dat van [gedaagde01] , gelet op zijn zorgplicht als boekhouder/belastingadviseur, verwacht had mogen worden dat hij met [eisers] zou bespreken of de winstverdeling van 50-50% nog realistisch was of dat hij hier zelf onderzoek naar zou hebben gedaan. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde01] dat gedaan heeft. Gelet op deze zorgplicht en gelet op het feit dat [gedaagde01] volgens [eisers] op vragen altijd antwoordde met de tekst ‘ik regel het wel; komt goed’, is de kantonrechter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eisers] Dit betekent dat [gedaagde01] de schade van [eisers] , bestaande uit de opgelegde belastingrentes van in totaal € 3.081,- zal moeten vergoeden.

Aangifte inkomstenbelasting 2016

4.6.

De tekortkoming ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting 2016 bestaat er volgens [eisers] uit dat [gedaagde01] in deze aangiften geen winst uit onderneming of een verkeerde winstverdeling heeft opgegeven en niet, althans onvoldoende, reageert op de vragen hierover van de Belastingdienst. Hierdoor heeft de Belastingdienst aan [eisers] belastingrente (€ 1.078,-) en vergrijpboetes (€ 7.637,- + € 950,- = € 8.587,-) opgelegd. Dit is volgens [eisers] zijn schade.

4.7.

[gedaagde01] heeft niet betwist dat hij in de aangiften 2016 geen winst uit onderneming of een verkeerde winstverdeling heeft opgegeven en dat dit een tekortkoming is. Het gevorderde schadebedrag heeft [gedaagde01] ook niet betwist. Voor zover [gedaagde01] ook ten aanzien van deze tekortkoming een beroep heeft willen doen op eigen schuld van [eisers] , is de kantonrechter van oordeel dat dit beroep niet slaagt. [eisers] heeft onweersproken gesteld dat [gedaagde01] nooit aan hem heeft gevraagd of met hem heeft besproken dat geen winstverdeling zou worden opgegeven of dat de winstverdeling zou worden veranderd in 100-0%. Gelet hierop kan van eigen schuld aan de zijde van [eisers] geen sprake zijn. [gedaagde01] zal derhalve veroordeeld worden om de schade van [eisers] te betalen van in totaal € 9.665,- aan belastingrente en vergrijpboetes.

Schade

4.8.

Gelet op het voorgaande is het gevorderde schadebedrag van € 12.746,- toewijsbaar. [gedaagde01] heeft onvoldoende onderbouwd waarom zijn persoonlijke omstandigheden (burn-out en corona) ertoe zouden moeten leiden dat hij geen schadevergoeding aan [eisers] verschuldigd is.

Verrekening

4.9.

[gedaagde01] stelt dat [eisers] nog vijf facturen onbetaald heeft gelaten en dat hij voor het onderhanden werk uit 2019 nog voor € 14.000,- aan uren open heeft staan die [eisers] aan hem verschuldigd is. De kantonrechter merkt dit aan als een beroep op verrekening met de schadevergoedingsvordering van [eisers] Uit de stellingen van [gedaagde01] blijkt onvoldoende dat hij een tegenvordering (reconventionele vordering) heeft willen indienen. Hieronder zal dit beroep op verrekening beoordeeld worden.

4.10.

Volgens [gedaagde01] heeft [eisers] vijf facturen niet betaald. De facturen met de nummers FAC1910027 (23 februari 2019) en FAC1910122 (27 mei 2019) zijn echter gericht aan een andere entiteit, namelijk Muziek Promotie Internationaal, zodat deze niet toewijsbaar en verrekenbaar zijn. [gedaagde01] stelt voorts dat de factuur van 5 juli 2016 nog openstaat. [eisers] heeft tijdens de mondelinge behandeling deze factuur betwist en subsidiair een beroep gedaan op verjaring. Omdat [gedaagde01] de factuur niet heeft overgelegd en evenmin nader heeft toegelicht waarom [eisers] de factuur van 5 juli 2016 moet betalen, is deze factuur niet toewijsbaar en faalt het beroep op verrekening wat betreft deze factuur. De verschuldigdheid van de andere twee facturen met de nummers FAC1910026 (23 februari 2019) en FAC1910123 (27 mei 2019) heeft [eisers] niet betwist, maar volgens [eisers] waren de werkzaamheden van [gedaagde01] deze facturen niet waard. [eisers] heeft deze betwisting echter onvoldoende onderbouwd, zodat deze twee facturen ten bedrage van in totaal € 363,- wel toewijsbaar zijn. Het beroep op verrekening slaagt derhalve ten aanzien van de laatste twee facturen ten bedrage van in totaal € 363,-.

4.11.

[gedaagde01] stelt voorts dat hij nog een bedrag van € 14.000,- van [eisers] tegoed heeft. Bij zijn e-mailbericht van 24 augustus 2022 heeft [gedaagde01] een lijst overgelegd waarmee hij kennelijk wil onderbouwen dat hij voor € 6.575,- exclusief btw aan werkzaamheden heeft verricht voor [eisers] die hij nog moet factureren. Deze overgelegde lijst is echter zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, te vaag om op basis daarvan enig bedrag te kunnen toewijzen. In de lijst zijn kennelijk werkzaamheden opgenomen die [gedaagde01] in 2019 voor [eisers] verricht zou hebben. [eisers] heeft echter tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij in het eerste kwartaal van 2019 al afscheid had genomen van [gedaagde01] en hij heeft er bovendien op gewezen dat hij overeenkomstig de offerte uit december 2013 nooit een prijsopgave heeft ontvangen en akkoord is gegaan met kosten van meerwerk. [gedaagde01] heeft daarnaast geen onderbouwing overgelegd van het andere deel van de € 14.000,- die volgens hem nog openstaat. Dit betekent dat deze vordering van [gedaagde01] niet toewijsbaar is en hij ten aanzien hiervan geen beroep op verrekening kan doen.

4.12.

Ten aanzien van het bedrag van € 363,- heeft [gedaagde01] dus een geslaagd beroep op verrekening gedaan, zodat dit bedrag verrekend zal worden met het bedrag aan schadevergoeding dat toewijsbaar is. Dit betekent dat [gedaagde01] veroordeeld zal worden om een totaal bedrag van € 12.383,- aan schadevergoeding aan [eisers] te betalen.

Buitengerechtelijke incassokosten en rente

4.13.

De buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen tot een bedrag van € 898,83, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om een vergoeding voor deze kosten te krijgen.

4.14.

De gevorderde wettelijke handelsrente zal worden afgewezen, omdat sprake is van een vordering tot betaling van schadevergoeding en niet tot voldoening van een geldsom op grond van een handelsovereenkomst. De kantonrechter zal [gedaagde01] veroordelen om de wettelijke rente te betalen over het toegewezen bedrag aan schadevergoeding vanaf 3 december 2020 (de datum van de sommatie).

Proceskosten

4.15.

[gedaagde01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eisers] tot vandaag vast op € 129,74 aan dagvaardingskosten, € 693,- aan griffierecht en € 746,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 373,- tarief). Dit is totaal € 1.568,74. Voor kosten die [eisers] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] ook een bedrag betalen van € 124,- (1/2 punt x € 373,- tarief met maximum € 124,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).

Uitvoerbaarheid bij voorraad

4.16.

Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5. De beslissing

De kantonrechter:

5.1.

veroordeelt [gedaagde01] om aan [eisers] te betalen € 13.281,83 (aan schadevergoeding na verrekening en buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 12.383,- vanaf 3 december 2020 tot de dag van volledige betaling;

5.2.

veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de kant van [eisers] tot vandaag vastgesteld op € 1.568,74;

5.3.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.4.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en in het openbaar uitgesproken.

31688

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.