3. Eis officier van justitie
De officier van justitie mr. C. de Kimpe heeft gevorderd:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen
vervangende hechtenis, waarvan € 400,- voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
5. Vrijspraak
Op grond van de processtukken en dat wat tijdens de zitting is besproken, is komen vast te staan dat [naam], de dochter van de verdachte die inmiddels 7 jaar oud is, nooit op een school ingeschreven heeft gestaan. Zij krijgt thuisonderwijs van haar ouders.
De verdachte heeft voor het eerst in het schooljaar 2019-2020, toen haar dochter 5 jaar werd en daarmee leerplichtig, een beroep op vrijstelling op grond van artikel 5 aanhef en onder b Lpw voor haar dochter gedaan. Dit beroep op vrijstelling is op 3 maart 2020 gegrond verklaard door LVS. Ook het door de verdachte voor het schooljaar 2020-2021 ingediende beroep op vrijstelling op grond van artikel 5 aanhef en onder b Lpw werd, nadat de verdachte ter onderbouwing van het beroep aan LVS een scholenlijst had toegestuurd met daarbij haar overwegende bedenkingen per schoolrichting, gegrond verklaard door LVS.
Op 5 augustus 2021 heeft LVS per brief aan de verdachte laten weten dat het beleid van LVS met betrekking tot het doen van een beroep op vrijstelling wegens overwegende bedenkingen tegen de richting van het onderwijs was gewijzigd en dat zij, in het geval zij een beroep op vrijstelling op grond van artikel 5 aanhef en onder b Lpw zou doen, niet alleen te kennen moest geven dat zij overwegende bezwaren tegen de richting van het onderwijs had, maar ook kenbaar moest maken wat haar levensbeschouwing is.
Hierop heeft de verdachte op 23 augustus 2021 aan LVS (wederom) een scholenlijst gestuurd met daarbij haar overwegende bedenkingen per schooldenominatie en aangegeven dat zij hiermee haar bezwaren voldoende toegelicht achtte.
LVS heeft hierna (uiteindelijk) het beroep op vrijstelling ongegrond verklaard omdat zij van mening was dat met betrekking tot de overwegende bedenkingen van de verdachte onvoldoende duidelijk naar voren kwam hoe zwaarwegend deze waren. LVS stond op het standpunt dat het alleen benoemen van wat de verdachte, vanuit haar geloofsovertuiging mist in de richting van het onderwijs op de nabijgelegen scholen, niet afdoende was, aangezien dit onvoldoende concreet maakte welke ernstige gemoedsbezwaren zij zou ervaren wanneer haar kind daar naar school zou gaan.
De kantonrechter overweegt naar aanleiding van het voorgaande het volgende.
Aan de orde is allereerst de vraag of de bezwaren van de verdachte (in de ten laste gelegde periode) de richting van het onderwijs betreffen. Van overwegende bedenkingen in de zin van artikel 5 aanhef en onder b Lpw kan, aldus de Hoge Raad, alleen sprake zijn indien de bedenkingen die worden aangevoerd,
a. a) verband houden met ernstige gemoedsbezwaren van de in artikel 2 lid 1 Lpw bedoelde persoon die berusten op een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing
b) betrekking hebben op de richting en dus de fundamentele oriëntatie, ontleend aan een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing, van - kort gezegd - het in artikel 5 aanhef en onder b Lpw bedoelde onderwijs
c) voldoende concrete en voldoende zwaarwegende bezwaren betreffen die verband houden met onderwijs zoals een school dat kan bieden.
Relevant in deze is nog dat onder overwegend bezwaar tegen de richting van het onderwijs als bedoeld in artikel 5 aanhef en onder b Lpw niet is begrepen bezwaar tegen de soort van het onderwijs, tegen de leerplicht als zodanig of tegen de wettelijke inrichting van het onderwijs.
Anders dan de officier van justitie is de kantonrechter van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende is gebleken van overwegende bedenkingen van de verdachte in de zin van artikel 5 aanhef en onder b Lpw.
Namens de verdachte is aangevoerd dat de levensovertuiging waarop de verdachte haar richtingbezwaar heeft gebaseerd de rechtzinnige islam is, ook wel het quietistisch salafisme genoemd. De kantonrechter is van oordeel dat deze levensbeschouwing welbepaald is zoals blijkt uit diverse algemeen toegankelijke schriftelijke en digitale bronnen.
In de processtukken en op de zitting heeft niet ter discussie gestaan dat er scholen bestaan waar deze levensbeschouwing wordt uitgedragen en die de kinderen van de verdachte zouden kunnen bezoeken als een dergelijke school zich op redelijke afstand van de woning van het gezin zou bevinden. Hieruit volgt dat de bedenkingen van de verdachte zich niet richten tegen de leerplicht als zodanig of tegen de wettelijke inrichting van het onderwijs.
Door de verdachte is aan LVS onder meer een uitgebreide en onderbouwde lijst overgelegd van de richtingen van scholen op redelijke afstand van de woning van het gezin, waar de dochter op geplaatst zou kunnen worden als tegen deze scholen geen richtingbezwaren zouden bestaan. Deze lijst zit ook in het dossier. De lijst bevat geen scholen van de levensovertuiging/richting die de verdachte aanhangt. De lijst bevat wel scholen met de volgende richtingen: Openbaar en algemeen bijzonder, Protestants-christelijk, Rooms-katholiek en Reformatorisch, antroposofisch en islamitisch. Voor al deze richtingen heeft de verdachte haar bezwaren in een bijlage bij de bij LVS ingediende scholenlijst onderbouwd.
Met betrekking tot het islamitische basisonderwijs heeft de verdachte naar voren gebracht dat de richtingen van de gevonden islamitische basisscholen in de nabijheid van de woning niet de volgers zijn van de vrome voorgangers (eerste drie generaties van de Moslims). Zij hebben de aspecten van de religie veranderd, vervangen en/of gewijzigd. De verdachte en de medeverdachte hebben bezwaar tegen deze wijzigingen en innovaties in de religie omdat daarmee de volmaaktheid van het geloof in het geding wordt gebracht. Bij het algemene hedendaagse soennisme dat op deze scholen wordt uitgedragen wordt een veelheid aan regionale en pre-islamitische tradities bedreven en gepraktiseerd die geen deel uitmaakten van de leer zoals die werd doorgegeven door de profeet Mohammed, zijn metgezellen en hun directe leerlingen. Om onder andere deze reden bevorderen zij de leefwijze van de verdachte en haar gezin niet of onvoldoende, of druisen er soms zelfs tegen in.
De verdachte heeft ten aanzien van openbaar en algemeen bijzonder onderwijs naar voren gebracht dat zij bezwaar heeft tegen het feit dat deze scholen geen bepaalde levens-overtuiging uitdragen. De normen waar vanuit wordt gegaan zullen die van de meerderheid van de bevolking weerspiegelen en de verdachte en haar gezin kunnen zich daarin wat betreft levensovertuiging niet herkennen. Deze scholen zullen ook hun Islamitische levensbeschouwing niet bij haar kind bevorderen maar juist schaden. In het bijzonder heeft zij bezwaar tegen deze grondslagen, omdat die voorschrijven dat ieders godsdienst of levensovertuiging moet worden geëerbiedigd.
De school zou haar dochter leren onder andere het polytheïsme en het atheïsme te eerbiedigen, terwijl het de overtuiging van de verdachte is dat het polytheïsme en het atheïsme moeten worden afgewezen.
Ter terechtzitting heeft de gemachtigde de bezwaren tegen alle in de nabijheid van de woning van de verdachte gelegen scholen, waaronder de islamitische basisschool, nader toegelicht. Uit deze toelichting komt onder meer naar voren dat de verdachte van mening is dat haar dochter (en in de toekomst ook de andere kinderen), als zij een school gaan bezoeken waarvan zij de richting verkeerd achten, het risico lopen een levensweg te gaan bewandelen die de Schepper hen na afloop van hun leven, in het hiernamaals, zwaar kan aanrekenen. De verdachte vindt het van uiterst belang om dit te voorkomen, ook al omdat de Schepper henzelf nalatigheid op dit gebied na afloop van hun leven zwaar kan aanrekenen.
Het is, gezien de wetsgeschiedenis en jurisprudentie, niet aan de kantonrechter om het gewicht van de door de verdachte naar voren gebrachte bedenkingen te beoordelen.
De vraag van LVS aan de verdachte en de medeverdachte wat het hun emotioneel zou doen als hun kind onderwijs zou gaan volgen op één van de scholen in de nabije omgeving van het adres van het gezin, is in het licht van de geldende jurisprudentie niet relevant.
De kantonrechter is, op grond van vorenstaande, van oordeel dat voldoende is gebleken van overwegende bedenkingen van de verdachte in de zin van artikel 5 aanhef en onder b Lpw, ten gevolge waarvan zij (van rechtswege) was vrijgesteld van de verplichting om te zorgen dat haar kind in de ten laste gelegde periode stond ingeschreven op een school. Op grond daarvan zal de verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
7. Beslissing
De kantonrechter:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.A.J. de Nijs, kantonrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Boekholtz, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van de kantonrechter in deze rechtbank op 4 oktober 2022.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2021 tot en met 1 maart 2022 te
Dordrecht, althans in Nederland als degene die zich met de feitelijke verzorging van de jongere [naam], geboren op [geboortedatum] 2015, had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere als leerling van een school, stond ingeschreven;
( art 2 lid 1 Leerplichtwet 1969 )