Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid en evenredigheid van de aan eiseres opgelegde bestuurlijke boete. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Eiseres voert aan dat haar ten onrechte een boete is opgelegd omdat niet onomstotelijk is komen vast te staan dat zij de haar verweten overtreding heeft begaan. Daartoe betoogt zij dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de vraag of het zichtbare steekkanaal post mortem is aangebracht. Varkens overlijden volgens eiseres immers ook tijdens of door de bedwelming. Dit zou in het onderhavige geval ook aan de orde geweest kunnen zijn, maar daar is geen onderzoek naar gedaan. Daardoor is volgens eiseres niet uitgesloten dat het varken reeds was overleden voordat het gestoken werd, waardoor er een significant mindere verbloeding heeft plaatsgevonden. Evenmin is volgens eiseres uitgesloten dat het varken wel degelijk is gestoken al dan niet met met het kliefvlak samenvallende messteken.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), onder meer de uitspraak van 5 november 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:551), geldt als uitgangspunt dat een verklaring van een toezichthoudend dierenarts in beginsel zwaar weegt en dat hetgeen in de verklaring is vastgelegd voor juist mag worden gehouden, indien daarin duidelijk is gemotiveerd waarom sprake is van een dier dat niet geschikt is voor transport.
5.3.1
Uit bijlage I, hoofdstuk I, tabel 3 van de verordening volgt dat varkens worden bedwelmd door middel van eenvoudige bedwelming. Gelet op het bepaalde in artikel 4, eerste lid, tweede volzin, van de verordening in verbinding met artikel 15, eerste lid, en bijlage III, punt 3.2 van de verordening dient deze wijze van bedwelming gevolgd te worden door een methode die de dood garandeert, zoals verbloeden.
5.3.2
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval vast komen te staan dat de eenvoudige bedwelming zoals door eiseres gebruikt, niet is gevolgd door een methode die de dood garandeert. De toezichthouder heeft in het rapport van bevindingen duidelijk beschreven dat hij bij het varken geen steekkanaal in de hals heeft aangetroffen, dat er in de borstholte veel bloed zat en dat de nieren, lever, milt en hart donkerrood van kleur waren en niet waren uitgebloed. Op basis van zijn deskundigheid als dierenarts heeft de toezichthouder hieruit kunnen concluderen dat het varken niet was gestoken en niet was uitgebloed. Daarbij komt dat de toezichthouder in zijn e-mailbericht van 4 augustus 2022 nog nader heeft toegelicht dat een steekgat dat in aanraking komt met warm broeiwater (59 graden Celsius) altijd een gekookt gedeelte heeft aan de wondrand. Een dergelijk gat is niet aangetroffen. Ook blijven bij het verbloeden altijd bloedstolsels achter, die pas na goedkeuring weggesneden mogen worden. Ook dergelijke bloedstolsels zijn niet aangetroffen. Eiser heeft dit niet gemotiveerd bestreden, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat de toezichthouder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het aangetroffen steekkanaal post mortem is aangebracht. Voor zover eiseres betoogt dat het steekgat zou zijn weggesneden, dan wel samen zou vallen met het kliefgat laat dat onverlet dat is vastgesteld dat het varken niet is verbloed, hetgeen er juist op duidt dat het dier niet is gestoken. Het betoog van eiseres dat een andere doodsoorzaak dan verbloeden verklaart waarom de organen niet verbloed zijn, kan haar niet baten. Verweerder wijst er in het bestreden besluit immers nog op dat de toezichthouder heeft verklaard dat wanneer een dood varken, net als bedwelmde varkens, direct na de bedwelming gestoken wordt, dit varken volledig verbloedt door zwaartekracht. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank onomstotelijk komen vast te staan dat het varken na de eenvoudige bedwelming niet is gestoken en niet is verbloed.
5.3.3
Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat in haar bedrijfsvoering zowel fysieke als mechanische (slimme camera’s) controles plaatsvinden om te waarborgen dat varkens daadwerkelijk worden gestoken. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel. Dat een dergelijke controle zou hebben plaatsgevonden maakt niet dat de toezichthouder een niet gestoken en niet verbloed varken niet kan hebben waargenomen.
5.4.
Voor zover eiseres betoogt dat geen sprake is van dierenleed omdat het varken mogelijk reeds bij bedwelming zou zijn overleden, kan dit niet leiden tot het oordeel dat verweerder eiseres ten onrechte tegenwerpt dat de eenvoudige bedwelming niet werd gevolgd door een methode die de dood garandeert. Het gaat er immers om dat eiseres na de eenvoudige bedwelming geen methode heeft gebruikt die de dood garandeert. De vraag of het dier reeds na de bedwelming niet meer zou leven, is voor de vaststelling van overtreding van artikel 4, eerste lid, van de verordening niet van belang.
5.5.
Nu verweerder op basis van het rapport van bevindingen terecht heeft vastgesteld dat eiseres artikel 4, eerste lid, van Verordening (EG) 1099/2009, in verbinding met artikel 15, eerste lid, en bijlage III, punt 3.2 van de verordening heeft overtreden, was verweerder bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen.
6. De beroepsgrond dat de opgelegde boete te hoog is en dient te worden gematigd slaagt niet.
6.1
Zoals het CBb onder meer heeft geoordeeld in de uitspraak van 23 april 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:167), brengt artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) mee dat de rechter dient te toetsen of de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding. Voor bij wettelijk voorschrift vastgestelde boetebedragen vormt artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het kader waarin de op artikel 6 van het EVRM gestoelde evenredigheidstoets wordt voltrokken. Binnen dit kader moet worden beoordeeld of de op grond van artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit handhaving, gelezen in samenhang met artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren, voorgeschreven boete in het concrete geval evenredig is aan met name de aard en ernst van de geconstateerde overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en, zo nodig, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat verweerder met betrekking tot de in geding zijnde boete een onjuiste toepassing heeft gegeven aan wat in het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren en in de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren is bepaald over de hoogte van de boete. In de Bijlage bij artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet wordt een overtreding van artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren aangemerkt als een overtreding van de derde categorie. De wetgever heeft daarbij reeds een afweging gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met Verordening (EG) nr. 1099/2009 gediende doel – de bescherming van de dieren bij het slachten en dus het dierenwelzijn – staat voorop. De hoogte van de boete als hier aan de orde acht de rechtbank als zodanig niet onredelijk.
6.3
Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Awb niettemin een lagere boete op, indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Eiseres heeft in dat verband geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht, zodat geen aanleiding bestaat voor matiging van de aan eiseres opgelegde boete. Een boete van € 2.500,- voor de eiseres verweten overtreding acht de rechtbank in dit geval dan ook passend en geboden.
Bijlage: Relevante regelgeving
Verordening (EG) nr. 1099/2009
Artikel 4
1. Dieren worden uitsluitend gedood nadat zij zijn bedwelmd volgens de methoden en de desbetreffende specifieke toepassingsvoorschriften zoals beschreven in bijlage I. De toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid wordt aangehouden tot bij het dier de dood is ingetreden.
De in bijlage I vermelde methoden die niet de onmiddellijke dood tot gevolg hebben (hierna "eenvoudige bedwelming" genoemd), worden zo spoedig mogelijk gevolgd door een methode die de dood garandeert, zoals verbloeden, pithing, elektrocutie of langdurige blootstelling aan zuurstoftekort.
1. De bedrijfsexploitanten waarborgen dat de in bijlage III opgenomen operationele voorschriften voor slachthuizen in acht worden genomen.
Bijlage III, punt 3.2
Bij eenvoudige bedwelming of slacht overeenkomstig artikel 4, lid 4, worden systematisch de twee halsslagaders of de toevoerende bloedvaten doorgesneden. [...]
1. Het is verboden om dieren behorend tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen diersoorten of diercategorieën te doden, behoudens in gevallen waarin een dier wordt gedood voor de bedrijfsmatige productie van dierlijke producten of in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van de bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over het doden, het bedwelmen, het fixeren, het onderbrengen en het verplaatsen van dieren.
1. Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. overtreding: gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens: 1° artikel 2.10, tweede lid;
2 ° een van de bepalingen bedoeld in onderdeel a, in samenhang met artikel 6.2, eerste lid, van de Wet.
b. overtreder: degene die de overtreding pleegt of mede pleegt.
2. Indien een overtreding is gepleegd door een rechtspersoon, wordt onder overtreder mede verstaan: degene die tot de overtreding opdracht heeft gegeven of daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.
Artikel 8.7
Onze Minister kan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
Artikel 8.8
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor categorieën van overtredingen kan worden opgelegd.
Regeling houders van dieren
Artikel 5.8
Als voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet worden aangewezen de artikelen 3, 4, eerste en vierde lid, 5, eerste en tweede lid, 6, eerste en tweede lid, 7, 8, 9, 12, 14, eerste en tweede lid, 15, eerste, tweede
en derde lid, 16, eerste tot en met vierde lid, 17, 19, 21, zesde lid, 24 en 28, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009.
Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 2.2
1. De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
[...]
c. categorie 3: € 2500;
[...]
2. Bij ministeriële regeling worden de bepalingen waarvoor in geval van overtreding een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, ingedeeld overeenkomstig de daarbij aangewezen boetecategorie.
Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 1.2
De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.
Bijlage
als bedoeld in artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren Regeling houders van dieren
Artikel 5.8 [categorie] 3
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:41
Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
2. Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.