Wvggz. Schadevergoeding. Art. 10:12 lid 2 Wvggz. Rb. staat o.a. stil bij de uitleg van de bepaling dat bepaalde zorgvormen telkens voor de duur van maximaal twee weken mogen worden toegepast.
Beschikking van 25 oktober 2023 betreffende een schadevergoeding als bedoeld in artikel 10:12 lid 2 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
op het verzoek van:
[verzoeker]
,
geboren op [geboortedatum] 1973, [geboorteplaats] , [geboorteland] ,
hierna: verzoeker,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. J. Veelen-de Hoop te Hoogvliet-Rotterdam.
tegen:
de zorgaanbieder [naam kliniek] te [plaats] , hierna: verweerder.
1 Procesverloop
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het verzoekschrift van verzoeker met bijlagen, ontvangen op 1 september 2023;
-
het verweerschrift van verweerder, ontvangen op 19 september 2023;
-
het bericht van verzoeker, ontvangen op 19 september 2023;
-
het bericht van de hiervoor genoemde advocaat, ontvangen op 22 september 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 27 september 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
-
de hiervoor genoemde advocaat van verzoeker;
-
mr. P.F. Pors, jurist bureau geneesheer-directeuren, en [persoon A] , behandelaar, beiden verbonden aan verweerder.
1.3.
Verzoeker is, zoals aangekondigd in het bericht van 22 september 2023 van zijn advocaat, niet verschenen, omdat hij het te spannend vindt om naar de rechtbank te komen.
De advocaat heeft verklaard dat ze met verzoeker heeft overlegd en dat ze gemachtigd is om namens hem het woord te voeren.
2 Feiten
2.1.
Bij beschikking van 16 december 2022 heeft deze rechtbank ten aanzien van verzoeker een zorgmachtiging verleend tot en met 16 juni 2023 (hierna: de zorgmachtiging). In de zorgmachtiging is bepaald dat bij wijze van verplichte zorg de maatregelen zoals opgenomen in rechtsoverweging 2.6. kunnen worden getroffen. In rechtsoverweging 2.6. van de zorgmachtiging is overwogen:
“Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de volgende vormen van verplichte zorg noodzakelijk om het ernstig nadeel af te wenden:
-
het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles;
-
het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het accepteren en nakomen van ambulante behandelafspraken.
Tijdens de mondelinge behandeling stelt de advocaat van betrokkene zich op het standpunt dat een eventuele heropname en de bijbehorende vormen van verplichte zorg moet worden beperkt tot maximaal twee weken per keer, omdat eerdere opnames altijd maar een paar dagen hebben geduurd. De behandelaar onderschrijft dit.
De rechtbank volgt de advocaat hierin.
Indien er sprake is van decompensatie en het (dreigend) ernstig nadeel niet langer kan worden afgewend in de ambulante setting, kunnen de volgende vormen van verplichte zorg worden toegepast, telkens voor de duur van maximaal twee weken:
-
het opnemen in een accommodatie;
-
het beperken van de bewegingsvrijheid;
-
het insluiten, en
-
het uitoefenen van toezicht op betrokkene.”
2.2.
Op 19 april 2023 heeft de zorgverantwoordelijke - zoals blijkt uit de schriftelijke artikel 8:9 Wvggz beslissing - besloten om verplichte zorg te gaan verlenen aan verzoeker, bestaande uit het toedienen van medicatie, het beperken van de bewegingsvrijheid en het opnemen in een accommodatie.
2.3.
De advocaat van verzoeker heeft op 2 augustus 2023 een afschrift van de hiervoor genoemde artikel 8:9 Wvggz beslissing van 19 april 2023 van de geneesheer-directeur ontvangen.
2.4.
Vanaf 20 april 2023 tot 26 april 2023 is verzoeker ongeoorloofd afwezig geweest.
2.5.
Vanaf 26 april 2023 tot (in ieder geval) 31 mei 2023 is verzoeker in [naam kliniek] verbleven.
2.6.
Na 19 april 2023 heeft de zorgverantwoordelijke geen artikel 8:9 Wvggz beslissing meer genomen.
2.7.
Bij beschikking van 31 mei 2023 heeft deze rechtbank ten aanzien van verzoeker een aansluitende zorgmachtiging verleend tot en met 1 december 2023.
3 Verzoek en verweer
3.1.
Verzoeker stelt dat de zorgverantwoordelijke de wet niet in acht heeft genomen bij de toepassing van verplichte zorg op verzoeker en hij verzoekt de rechtbank een schadevergoeding toe te kennen op grond van artikel 10:12 lid 2 Wvggz. Verzoeker voert daartoe twee gronden aan.
3.2.
Ten eerste stelt verzoeker dat de opname, het beperken van de bewegingsvrijheid en het uitoefenen van toezicht in [naam kliniek] in de periode van 3 mei 2023 tot 31 mei 2023 onrechtmatig is geweest, aangezien er geen titel meer was voor zijn verblijf nu hij op grond van de zorgmachtiging vanaf 19 april 2023 voor ten hoogste twee weken opgenomen had mogen worden. Volgens verzoeker had hij in die periode ook niet ingestemd met een vrijwillige behandeling omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat er sprake was van verplichte zorg.
Verzoeker stelt dat hij immateriële schade heeft geleden omdat hij zonder recht of titel van zijn vrijheid is beroofd, beperkt is in zijn bewegingsvrijheid en er toezicht op hem is uitgeoefend. Hij meent dat een redelijke vergoeding gesteld kan worden op € 100,- per dag, dus in totaal € 2.800,-.
3.3.
Ten tweede stelt verzoeker dat de geneesheer-directeur niet heeft voldaan aan zijn verplichting op grond van artikel 8:9 lid 3 Wvggz door de advocaat niet gelijk op
19 april 2023 een afschrift te verstrekken van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg. Verzoeker stelt dat hij door dit nalaten immateriële schade heeft geleden en hij meent dat een redelijke vergoeding gesteld kan worden op € 100,-.
3.4.
Verweerder betwist dat de opname van verzoeker van 3 mei 2023 tot 31 mei 2023 onrechtmatig was. Op basis van de toen geldige zorgmachtiging was voortzetting van de opname op zowel 3 mei als op 17 mei 2023 mogelijk zonder dat daarvoor een wijziging van de zorgmachtiging vereist was. In de zorgmachtiging staat namelijk dat de vormen waarover verzoeker zich beklaagt telkens voor maximaal twee weken verleend mogen worden. Hieruit volgt volgens verweerder dat verzoeker in opeenvolgende periodes van telkens twee weken opgenomen mocht worden. Pas als een langdurige klinische behandeling – wat hier niet het geval was – noodzakelijk zou zijn geweest, had het volgens verweerder op zijn weg gelegen een aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging in te dienen. Anders dan verzoeker betoogt, was de zorgverantwoordelijke wel op de hoogte van het feit dat de opname was beperkt in duur, maar is daar onvoldoende rekening mee gehouden. Verweerder benadrukt dat de opname gedurende de gehele periode medisch noodzakelijk was en dat er dagelijks op de afdeling is getoetst of verzoeker nog zorg nodig had.
Verweerder erkent wel dat aan iedere voortzetting van verplichte zorg voor de duur van twee weken (op 3 mei 2023 en op 17 mei 2023) een aanvullende artikel 8:9 Wvggz beslissing door de zorgverantwoordelijke ten grondslag had moeten liggen. Dit is ten onrechte niet gebeurd, maar volgens verweerder leidt dit formele gebrek niet tot de conclusie dat de opname onrechtmatig was. Hooguit zou voor iedere niet op schrift gestelde uitvoeringsbeslissing een schadevergoeding van € 75,- redelijk en billijk zijn.
3.5.
Verweerder erkent ook dat de geneesheer-directeur niet heeft voldaan aan zijn verplichting op grond van artikel 8:9 lid 3 Wvggz zoals gesteld door verzoeker. Hiervoor kan de enkele vaststelling dat de geneesheer-directeur deels niet voldaan heeft aan zijn informatieverplichting als een voldoende genoegdoening worden aangemerkt.
4 Beoordeling
4.1.
Op grond van artikel 10:12 lid 2 Wvggz kan betrokkene, indien de wet niet in acht is genomen door de geneesheer-directeur of de zorgverantwoordelijke, de rechter verzoeken tot schadevergoeding door de zorgaanbieder of de zorgverantwoordelijke. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
Toepassen verplichte zorgvormen van 3 mei 2023 tot 31 mei 2023
4.2.
De rechtbank is het met verzoeker eens dat de beschikking van deze rechtbank van 16 december 2022 zo moet worden gelezen dat hiermee uitdrukkelijk is beoogd een opname in duur te beperken tot maximaal twee weken. Deze beperking in duur is immers opgenomen naar aanleiding van het verweer van de advocaat van verzoeker dat eerdere opnames van verzoeker nooit langer hebben geduurd dan enkele dagen. Gelet hierop is de uitleg van verweerder dat de zorgmachtiging voorziet in de mogelijkheid dat opnames van telkens twee weken kunnen aansluiten, aantoonbaar onjuist. De zorgverantwoordelijke had, als hij de opname langer had willen laten voortduren dan twee weken, een aanvraag tot wijziging van deze zorgmachtiging moeten indienen bij de geneesheer-directeur. Dat er volgens verweerder een medische noodzaak was voor de opname, doet aan deze verplichting niet af. Door dit niet te doen, heeft er geen rechterlijke toetsing plaats kunnen vinden van het voortduren van de opname vanaf 3 mei 2023. Dit klemt temeer nu het vrijheidsbenemende maatregelen betreft.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de zorgverantwoordelijke in de periode van
3 mei 2023 tot 31 mei 2023 bij de opname artikel 3:1 Wvggz niet heeft nageleefd.
Hoogte van de schadevergoeding
4.3.
In beginsel is het reguliere aansprakelijkheidsrecht van toepassing. Verzoeker moet stellen dat hij schade heeft geleden en dat er een causaal verband bestaat tussen zijn schade en de normschending. De wetgever heeft met artikel 10:12 lid 2 Wvggz een laagdrempelige regeling in de wet opgenomen ten aanzien van een verzoek om schadevergoeding door een belanghebbende. Om die reden stelt de rechtbank geen al te hoge eisen aan het bewijs van schade, zolang er maar enige onderbouwing is en voldoende aannemelijk is dat er schade is.
4.4.
De rechtbank volgt niet het standpunt van verzoeker dat bij de schadevergoeding aansluiting gezocht moet worden bij het tarief dat gebruikelijk is in strafzaken. De reden hiervoor is dat het onvrijwillig onder beschuldiging vastzitten in een politiecel of een huis van bewaring in het algemeen een andere en zwaardere situatie is dan een opname in een psychiatrisch ziekenhuis, teneinde zorg aan iemand te verlenen. Daar tegenover staat dat onvrijwillige vrijheidsbeneming een zeer ingrijpende maatregel is en slechts wordt toegestaan nadat een rechter heeft geoordeeld dat wordt voldaan aan de wettelijke vereisten daarvoor. Het schenden van de wettelijke norm kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet zonder gevolgen blijven.
Bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding neemt de rechtbank enerzijds in aanmerking dat de behandelaar heeft verklaard dat verzoeker in de periode van 2 mei 2023 tot 8 mei 2023 op enig moment, de rechtbank kan niet vaststellen wanneer dat was, zonder juridische grondslag onvrijwillig ingesloten is geweest. Anderzijds kreeg verzoeker na verloop van tijd wel meer vrijheden. Zo heeft hij op 16 mei 2023 verlof gekregen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een schadevergoeding van € 80,- per dag redelijk en billijk. Nu het een periode van 28 dagen betreft, zal de rechtbank in totaal € 2.240,- aan schadevergoeding toekennen.
Naleven artikel 8:9 lid 3 Wvggz
4.5.
Vast staat dat de geneesheer-directeur niet tijdig heeft voldaan aan zijn verplichting op grond van artikel 8:9 lid 3 Wvggz door de advocaat niet op 19 april 2023, maar pas op
2 augustus 2023 een afschrift te verstrekken van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoeker voldoende onderbouwd dat hij vanwege het niet in acht nemen van de wettelijke voorschriften schade heeft geleden. Het niet verstrekken van het uitvoeringsbesluit verplichte zorg aan de advocaat heeft immers tot gevolg gehad dat verzoeker verstoken is geweest van rechtsbijstand, terwijl de advocaat hem er op had kunnen wijzen dat de opname slechts maximaal twee weken mocht duren.
Hoogte van de schadevergoeding
4.7.
Toekennen van een schadevergoeding van € 100,- acht de rechtbank echter niet gerechtvaardigd. Niet kan worden vastgesteld dat de opname korter zou hebben geduurd als de advocaat daar tijdig over zou zijn geïnformeerd. Daarbij is onweersproken komen vast te staan dat verzoeker zelf op 19 april 2023 wel gemotiveerd in kennis is gesteld van de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg en gewezen is op zijn klachtrecht of de mogelijkheid tot ondersteuning van de patiëntenvertrouwenspersoon. De schade die uit het niet naleven van de informatieverplichting is voortgekomen, stelt de rechtbank daarom in redelijkheid en billijkheid vast op € 20,-.
Proceskosten
4.8.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.
5 Beslissing
De rechtbank:
5.1.
veroordeelt verweerder tot betaling van een bedrag van € 2.260,- aan verzoeker;
5.2.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is op 25 oktober 2023 gegeven door mr M.C. Woudstra, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. McFedries, griffier.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: