Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen twee boetes voor overtredingen van de Wet dieren.
1.1.
Bij besluiten van 28 december 2018 (het primaire besluit I) en 27 november 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van respectievelijk € 5.000,- en € 2.500,-.
1.2.
Bij besluit van 17 december 2020 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard maar het boetebedrag gematigd tot € 4.250,-. Bij besluit van 11 mei 2021 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit II deels gegrond verklaard maar de boete in stand gelaten.
1.3.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten I en II beroep ingesteld, respectievelijk onder kenmerk ROT 21/432 en ROT 21/3469.
1.4.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft ook schriftelijke gereageerd.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] en [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] en [naam] , toezichthouders bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
1.6.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld de rapporten van bevindingen die ten grondslag liggen aan twee eerdere waarschuwingen over te leggen. Dit heeft verweerder op 26 april 2022 gedaan waarop eiseres bij brief van 16 mei 2022 heeft gereageerd. Op 28 juni 2022 heeft verweerder een nadere reactie gegeven. Bij bericht van 21 juli 2022 heeft eiseres de rechtbank gevraagd een nieuwe zitting te plannen.
1.7.
Op 23 november 2023 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Hieraan hebben namens eiseres deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, bijgestaan door [naam] en [naam] . Namens verweerder waren aanwezig: de gemachtigde van verweerder, bijgestaan door [toezichthouder] .
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres de beboetbare feiten heeft gepleegd en of verweerder eiseres daarvoor terecht de boetes heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de overtreding ten aanzien van het bewustzijn van de dieren terecht vastgesteld?
6. Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft dat de dieren nog bij bewustzijn waren. Het komt vaker voor dat dieren in de restrainer bewegen maar dit zijn stuiptrekkingen en geen tekenen van bewustzijn. De afwezigheid van bewustzijn moet worden vastgesteld met tests (controle van de dreigreflex, de corneareflex en de ooglidreflex) maar onduidelijk is hoe de toezichthouders dit hebben vastgesteld. Daarbij is met een van de betreffende toezichthouders vaker discussie geweest over de vraag of dieren nog wel bij bewustzijn waren; zij is op dat punt ook door andere toezichthouders bijgeschoold en gecorrigeerd. Eiseres vindt de rapporten van bevindingen te summier. Zo is in het rapport van 20 april 2020 niet duidelijk om welk schaap het precies gaat en is in beide rapporten niet beschreven hoe lang het dier al in de restrainer lag, hoe lang de toezichthouder bij het dier was en op welke plek de toezichthouder stond. Ook is in de rapporten onvoldoende informatie opgenomen over het al dan niet ingrijpen door een medewerker. Verder voert eiseres aan dat, ook als de dieren nog enig bewustzijn zouden hebben gehad, dit nog niet betekent dat hen vermijdbaar lijden is berokkend. Eiseres heeft alle juiste handelingen verricht, de dieren correct bedwelmd en er is gecontroleerd of ze bewusteloos waren voordat de halsslagaders zijn doorgesneden. De overtredingen kunnen haar niet worden verweten. Bovendien heeft de medewerker, nadat hij op de geit of het schaap werd gewezen, direct gecontroleerd of het verbloedingsproces was afgerond en de dieren bovendien nog een keer gestroomd. Verder wijst eiseres erop dat zij dieren halal mag slachten en dus ook de halsslagaders mag doorsnijden zonder dat het dier bedwelmd is.
6.1.
Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer ECLI:NL:CBB:2021:477 mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door hiertoe bevoegde toezichthouders en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig worden voorbijgegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent, aldus het CBb.
6.2.
De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid van de rapporten van bevindingen te twijfelen. In beide rapporten is beschreven dat een dier nog bij bewustzijn was en is dit ook met waarnemingen onderbouwd. Zo beschrijft de ene toezichthouder dat de geit haar aankeek, knipperde met de ogen en een ritmische ademhaling had en de andere toezichthouder dat het schaap een oprichtreflex had, spontaan knipperde en de corneareflex aanwezig was. Deze tekenen zijn ook in de NVWA-werkinstructie2 en het artikel3 waarnaar eiseres heeft verwezen beschreven als tekenen van bewustzijn. De toezichthouder is niet gehouden specifieke tests uit te voeren om vast te stellen dat een dier nog tekenen van bewustzijn vertoont. Daarbij acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat een toezichthoudend dierenarts gelet op zijn expertise afdoende kan vaststellen of een dier nog tekenen van bewustzijn vertoont. In wat eiseres heeft aangevoerd over een van de toezichthouders ziet de rechtbank geen enkele aanleiding om aan de bekwaamheid van die toezichthouder te twijfelen. In het verweerschrift en op de zitting van 14 april 2022 is door verweerder en de toezichthouder toegelicht dat van een correctie door een collega-toezichthouder geen sprake is geweest en dat bovendien niet alleen door deze toezichthouder maar door meerdere toezichthouders bij eiseres vaker onregelmatigheden bij de bedwelming zijn geconstateerd. Daarbij heeft eiseres haar stelling dat de betreffende toezichthouder tekenen van bewustzijn onjuist of anders beoordeelde in het geheel niet onderbouwd. Voor de rechtbank staat ook vast dat de toezichthouders vanuit de plaats waar ze stonden de dieren voldoende hebben kunnen waarnemen. Op de zitting van 14 april 2022 is door de toezichthouders aan de hand van een plattegrond van de slachterij uitgelegd op welke plek zij hun waarnemingen hebben gedaan (na de restrainerband op twee meter afstand en naast de restrainerband). Dat in de rapporten niets staat over de bedwelming van de dieren dan wel dat dit niet door de toezichthouders is waargenomen, is niet van belang. Ter zitting is erkend dat sprake was van bedwelmde slacht en dat dit schaap en deze geit ook waren bedwelmd. Hoe lang de dieren in de restrainer lagen en hoe lang de toezichthouders de dieren hebben gezien is evenmin van belang; in beide rapporten staat dat de halsslagaders van het schaap en de geit al waren doorgesneden en bij bedwelmde slacht mogen dieren bij het aansnijden al geen tekenen van bewustzijn meer vertonen. Ook vindt de rechtbank een vermelding van het oornummer van het schaap in het rapport van 20 april 2020 niet nodig reeds omdat voor eiseres voldoende duidelijk moet zijn geweest om welk schaap het ging. De toezichthouder heeft immers volgens het rapport direct na haar constatering de bedwelmer gewezen op het betreffende schaap. De rechtbank concludeert dat de rapporten van bevindingen voldoende informatie bevatten om vast te stellen dat eiseres bij een schaap en een geit de toestand van bewusteloosheid niet heeft aangehouden tot het intreden van de dood.
6.3.
Verweerder stelt terecht dat eiseres daardoor de dieren vermijdbaar lijden heeft berokkend. Eiseres stelt dat zij alle juiste handelingen in het slachtproces heeft verricht maar duidelijk is dat een schaap en een geit nog tekenen van bewustzijn vertoonden terwijl de halsslagaders al waren aangesneden. Dat dit onvermijdelijk zou zijn kan niet worden gevolgd. Op grond van artikel 4, eerste lid, van Verordening 1099/2009 mogen dieren uitsluitend worden gedood nadat zij zijn bedwelmd. Het is dus aan eiseres om te controleren of een dier buiten bewustzijn is voordat het wordt gedood. Kennelijk is in deze gevallen die controle niet (goed) uitgevoerd dan wel is daarop geen adequate actie ondernomen. Pas nadat de toezichthouders de medewerker op het schaap en de geit wezen, werd door die medewerker actie ondernomen.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dus terecht vastgesteld dat eiseres de beboetbare feiten genoemd onder 2.2.1. en 3.2. heeft begaan en dat de overtredingen haar kunnen worden verweten.
Is de overtreding ten aanzien van de vakbekwaamheid terecht vastgesteld?
7. Over het beboetbaar feit 2 in 21/432 voert eiseres aan dat de medewerker die de geit heeft bedwelmd en gesneden wel het vereiste vakniveau heeft; hij heeft de vereiste opleiding gedaan en beschikt over het voorgeschreven certificaat. In het rapport zijn ook geen opmerkingen geplaatst over het bedwelmen en snijden van de geit. Daarnaast heeft de medewerker wel direct actie ondernomen toen hij de geit zag, aldus eiseres.
7.1.
In het rapport van bevindingen van 22 mei 2018 staat dat de snijder, nadat de toezichthouder hem op de geit met tekenen van bewustzijn attendeerde, nogmaals de keel van de geit doorsneed in dezelfde wond en met de hand eventuele bloedproppen weghaalde uit de wond. Dit is door eiseres niet betwist. Volgens de toezichthouder is de geit door deze handelingen ernstig lijden berokkend. Toen bleek dat een geit nog tekenen van bewustzijn vertoonde heeft de snijder dus niet besloten de geit (opnieuw) te bedwelmen maar bij het (bij bewustzijnde) dier nogmaals in de wond te snijden en de wond aan te raken. Terecht stelt verweerder dat dit getuigt van onbekwaam handelen. Daaraan kan niet afdoen dat de snijder wel over het vereiste certificaat beschikt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dus ook terecht vastgesteld dat eiseres het beboetbaar feit genoemd onder 2.2.2. heeft begaan en dat de overtreding haar kan worden verweten.
Mocht verweerder voor de overtredingen boetes aan eiseres opleggen?
8. Eiseres voert aan dat de boetes niet mochten worden opgelegd omdat verweerder volgens het eigen interventiebeleid eerst moet waarschuwen en de twee eerdere schriftelijke waarschuwingen waarnaar verweerder verwijst ten onrechte zijn gegeven. Overigens zijn de constateringen die aan de waarschuwingen ten grondslag zijn gelegd erg lang geleden waardoor eiseres zich niet goed meer kan verweren. Voorts bevatten de rapporten van bevindingen onvoldoende bewijs van de in de waarschuwingen gestelde overtredingen. Zo staat in beide rapporten niet wie aanwezig waren en mist het rapport bij de waarschuwing van 15 juni 2017 een beschrijving van het aantal dieren en de tijd dat ze in de fixatievoorziening zaten. Bovendien voldoet de fixatievoorziening en -werkwijze van eiseres aan de regelgeving. Onjuist is dat elk schaap afzonderlijk moet worden gefixeerd en verbloed. Het is gangbaar en ook door de NVWA goed bevonden dat meerdere schapen tegelijk in de fixatie worden geplaatst; dit voorkomt juist stress bij deze kuddedieren. Daarnaast mogen schapen met de hand bij de kop worden vastgehouden bij het verbloeden.
Tot slot voert eiseres aan dat de boetes ook niet op de waarschuwingen kunnen worden gebaseerd omdat de in de waarschuwingen gestelde overtredingen zien op andere feiten dan waarvoor de boetes zijn gegeven en gaan over onbedwelmde slacht terwijl dat in de boetezaken niet het geval is. Bovendien kan het voornemen van 2 november 2017 niet gelden als schriftelijke waarschuwing. De boete voor deze feiten is immers door de rechtbank herroepen in de uitspraak van 6 juni 20194 en het was voor eiseres niet duidelijk dat de schriftelijke waarschuwing daar geen onderdeel van uitmaakte, aldus eiseres.
8.1.
Op grond van het Specifiek interventiebeleid doden van gehouden dieren gelezen in combinatie met het Algemeen interventiebeleid mocht verweerder pas een boete opleggen voor de beboetbare feiten onder 2.2.1. en 3.2. na een eerdere waarschuwing en voor het beboetbare feit onder 2.2.2 na twee eerdere waarschuwingen. Eiseres betwist de twee eerdere waarschuwingen waarnaar verweerder in dit kader heeft verwezen. Volgens vaste jurisprudentie5 kan tegen de waarschuwingen als hier aan de orde op zichzelf geen rechtsmiddel worden aangewend maar kan in een procedure tegen een nadien genomen handhavingsbesluit (waarin een nadelig gevolg aan de eerdere waarschuwing wordt verbonden) alsnog aan de orde worden gesteld of de eerdere waarschuwing terecht is gegeven.
8.2.1.
In de schriftelijke waarschuwing van 20 juli 2017 wordt eiseres gewaarschuwd omdat zij artikel 3, eerste en derde lid, en artikel 9, derde lid, van Verordening 1099/2009 heeft overtreden. Volgens verweerder werd er bij het doden en daarmee verband houdende activiteiten niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard, bleek bovendien dat de voorziening voor het doden van dieren niet zodanig werd gebruikt dat de naleving van de verplichtingen in de leden 1 en 2 gewaarborgd was en bleek dat er niet voor gezorgd was dat dieren pas in fixatieapparatuur werden geplaatst, op het moment dat de met bedwelming of verbloeding belaste persoon gereed was om de dieren zo snel mogelijk te bedwelmen of verbloeden.
8.2.2.
De schriftelijke waarschuwing van 20 juli 2017 is gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 15 juni 2017 is opgesteld door een toezichthouder van de NVWA. De toezichthouder schrijft daarin onder meer het volgende.
“Datum en tijdstip van de bevinding: 15 juni 2017 omstreeks 10:00 uur.
In het bedrijf aangesproken: [naam] , functie: Bedrijfsleider
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij ter hoogte van de fixatievoorziening die gebruikt wordt om schapen onbedwelmd te slachten. Ik zag daar dat er meerdere dieren in de fixatieapparatuur werden geplaatst terwijl de met verbloeding belaste persoon alleen het voorste dier kon verbloeden. Ik zag dat de andere gefixeerde de schapen spartelden en een verhoogde ademhaling hadden. Ik zag dat de met verbloeding belaste persoon niet gereed was al deze dieren zo snel mogelijk te verbloeden. Daarnaast zag ik dat de kop van de schapen niet werd gefixeerd waardoor de kop direct na het verbloeden tegen de randen van de fixatievoorziening sloeg. Door deze wijze van fixeren is het dier/de dieren (ernstig) vermijdbaar lijden berokkend.
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met Vo (EG) nr. 1099/2009:
Artikel 3 lid 1, bij het doden en daarmee verband houdende activiteiten wordt ervoor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard;
Artikel 3 lid 3, voorzieningen voor het doden van dieren worden zodanig ontworpen, gebouwd onderhouden en gebruikt dat de naleving van de verplichtingen in de leden 1 en 2 gewaarborgd is.
Artikel 9 lid 3, de bedrijfsexploitanten zorgen ervoor dat dieren pas in fixatieapparatuur worden geplaatst,(...), wanneer de voor met bedwelming of verbloeding belaste persoon gereed is om het dier zo snel mogelijk te bedwelmen of verbloeden.”
8.3.1.
Op 2 november 2017 heeft verweerder een voornemen tot boeteoplegging uitgebracht en daarin is tevens aan eiseres een schriftelijke waarschuwing gegeven omdat zij artikel 2.10, tweede en derde lid, van de Wet dieren gelezen in samenhang met artikel 5.9, eerste lid, van het Besluit houders van dieren zou hebben overtreden. Volgens verweerder gebeurde het toebrengen van de halssnede niet door een persoon die tevens belast is met het fixeren van de dieren.
8.3.2.
De schriftelijke waarschuwing van 2 november 2017 is gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 3 juli 2017 door een toezichthouder van de NVWA is opgesteld. De toezichthouder schrijft daarin onder meer het volgende.
“Datum en tijdstip van de bevinding: 3 juli 2017 omstreeks 10:30 uur.
In het bedrijf aangesproken en gelegitimeerd aan: [naam] , functie: bedrijfsleider.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij ter hoogte van de fixatievoorziening die gebruikt wordt om schapen en geiten onbedwelmd te slachten.
Ik zag daar dat er meerdere levende dieren in de fixatievoorziening geplaatst waren. Ik zag dat de persoon die met de halssnede belast was alleen het voorste dier kon verbloeden en dat deze persoon niet gereed was bij alle dieren in de fixatievoorziening de verbloeding zo spoedig mogelijk uit te voeren. Ik zag dat de overige gefixeerde dieren spartelden met hun poten en een verhoogde ademhaling hadden. Ik zag dat 1 van deze dieren zodanig spartelde dat het schaap uit de fixatievoorziening viel. Door deze wijze van fixeren is het dier/de dieren (ernstig) vermijdbaar lijden berokkend.
Tevens zag ik dat de met de halssnede belaste persoon tevens de persoon was die de handmatige fixatie uitvoerde.
Verder zag ik dat de voor het slachten verantwoordelijke persoon niet stelselmatig controles uitvoerde om zich ervan te verzekeren dat de schapen geen tekenen van bewustzijn vertoonden voordat ze uit de fixatie werden losgemaakt.
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met Vo (EG) nr. 1099/2009:
Artikel 3 lid 1, bij het doden en daarmee verband houdende activiteiten wordt ervoor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard.
Artikel 5 lid 2, indien dieren onbedwelmd ritueel worden geslacht voert de voor het slachten verantwoordelijke persoon stelselmatig controles uit om zich ervan te verzekeren dat de dieren geen tekenen van bewustzijn of gevoeligheid vertonen voordat zij uit de fixatie worden losgemaakt.
Artikel 9 lid 3, de bedrijfsexploitanten zorgen ervoor dat dieren pas in fixatieapparatuur worden geplaatst,(...), wanneer de voor met bedwelming of verbloeding belaste persoon gereed is om het dier zo snel mogelijk te bedwelmen of verbloeden.
[…]
Bovendien werd gehandeld in strijd met het Besluit houders van dieren:
Artikel 5.9 lid 1, het toebrengen van de halssnede gebeurt (...) door een persoon die niet tevens belast is met het fixeren van de dieren.”
8.4.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat zij zich vanwege het tijdsverloop sinds de gedane constateringen niet zou kunnen verweren. Weliswaar zijn de constateringen enige jaren geleden gedaan, maar eiseres is hiervan al veel eerder op de hoogte gebracht dan in deze beroepsprocedure. Zij heeft namelijk één dan wel vier maanden na de constateringen het rapport van bevindingen ontvangen en uit de rapporten blijkt ook dat de toezichthouders ter plekke een medewerker van eiseres op de hoogte hebben gebracht van de bevindingen. Verder bevatten de rapporten van bevindingen naar het oordeel van de rechtbank voldoende informatie om de overtredingen te kunnen vaststellen.
8.5.
In het rapport van 15 juni 2017 staat beschreven dat er meerdere dieren in de fixatieapparatuur werden geplaatst terwijl de met verbloeding belaste persoon alleen het voorste dier kon verbloeden. Verweerder heeft daaruit terecht geconcludeerd dat eiseres er niet voor heeft gezorgd dat de dieren pas in fixatieapparatuur werden geplaatst op het moment dat de met bedwelming of verbloeding belaste persoon gereed is om het dier zo snel mogelijk te bedwelmen of verbloeden, zoals in artikel 9, derde lid, van Verordening 1099/2009 is voorgeschreven. Er was sprake van onbedwelmde slacht en eiseres heeft erop gewezen dat daarbij de kop van een schaap handmatig door de met verbloeding belaste persoon werd gefixeerd totdat het niet meer bij bewustzijn is, zoals is toegestaan in de werkinstructie van de NVWA6. De toezichthouder heeft op de zitting van 23 november 2022 onbetwist gesteld dat het bij onbedwelmde slacht tenminste 30 seconden duurt tot een schaap na de halssnede het bewustzijn verliest. Er zaten in dit geval meerdere schapen in de fixatie terwijl de met verbloeding belaste persoon een aangesneden schaap nog tenminste 30 seconden heeft moeten vasthouden. Daardoor was deze persoon niet gereed om de andere schapen die in de fixatie zaten zo snel mogelijk te verbloeden; zo moet het tweede in de fixatie aanwezige schaap door deze handelwijze meer dan een minuut in de fixatie hebben gewacht voordat het kon worden aangesneden. Dat betekent, naar het oordeel van de rechtbank, dat dat niet zo snel mogelijk kon worden gedaan. Daarbij merkt de rechtbank op dat het hierbij gaat om een beoordeling van het specifieke geval en niet om een oordeel over het aantal dieren dat in het algemeen in de fixatie mag worden geplaatst. Zo is op de zitting door de toezichthouder ook toegelicht dat bij bedwelmde slacht de wachttijd in de fixatie bij twee schapen maximaal 10 seconden is. Door de handelwijze van eiseres hebben de schapen in de fixatie zo lang moeten wachten dat moet worden geoordeeld dat zij daarin zijn geplaatst toen de met verbloeding belaste persoon nog niet gereed was om de schapen zo snel mogelijk te verbloeden en dat eiseres dus de overtreding heeft begaan. Voor vaststelling van deze overtreding is niet van belang wat eiseres verder nog heeft aangevoerd over het spartelen van de dieren, de verhoogde ademhaling en de kopfixatie. Daar gaat de rechtbank dus verder niet meer op in.
8.6.
In het rapport van 3 juli 2017 staat onder meer dat de toezichthouder zag dat de met de halssnede belaste persoon tevens de persoon was die de handmatige fixatie uitvoerde. Eiseres wijst erop dat er meerdere personen bij het proces van doden betrokken waren, maar dat doet niet af aan de waarneming van de toezichthouder dat de dezelfde persoon belast was met de halssnede én de fixatie. In artikel 5.9, eerste lid, van het Besluit houders van dieren stond destijds dat het toebrengen van de halssnede gebeurt met een vlijmscherp mes door een persoon die niet tevens belast is met het fixeren van de dieren. Verweerder heeft gelet op de waarnemingen van de toezichthouder in het rapport van bevindingen terecht geconcludeerd dat eiseres dit voorschrift heeft overtreden.
8.7.
Verweerder heeft dus terecht beide overtredingen vastgesteld en eiseres daarvoor een waarschuwing gegeven. Voor eiseres had redelijkerwijs ook duidelijk moeten zijn dat de brief van 2 november 2017 zowel een voornemen bevatte om eiseres een boete op te leggen voor twee beboetbare feiten als een schriftelijke waarschuwing voor een derde feit. Dit volgt duidelijk uit de tekst en opbouw van de brief. Ook in de door eiseres genoemde uitspraak van 6 juni 2019 wordt alleen de boete en de twee beboetbare feiten waarvoor de boete is opgelegd besproken; het voornemen waar de waarschuwing deel van uitmaakte lag ook niet ter beoordeling voor. Eiseres had dus redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de gegrondverklaring van het beroep niet tevens zag op de gegeven waarschuwing.
8.8.
In overeenstemming met zijn interventiebeleid heeft verweerder vanwege de terecht gegeven eerdere waarschuwingen aan eiseres in de primaire besluiten I en II boetes mogen opleggen. Dat de waarschuwingen zijn gegeven voor andere feiten en slachtwijze dan waar de boetes op zien, maakt in dit geval geen verschil. Op grond van het Algemeen interventiebeleid van verweerder is sprake van een herhaalde overtreding als opnieuw een overtreding wordt begaan van wetgeving binnen hetzelfde toezichtdomein en dat is hier het geval.
Zijn de opgelegde boetes evenredig?
9. Eiseres voert aan dat de boetes te hoog zijn. Ten onrechte is in 21/432 twee keer een boete van € 2.500 opgelegd op grond van dezelfde feiten. Daarnaast is de boete gelet op alle omstandigheden te hoog; het gaat om slechts één geit terwijl de apparatuur goed werkte en werd toegepast en er hooguit sprake was van een incident. Daarbij wijst eiseres erop dat in een uitspraak van 7 september 20187 een boete van € 1.500,- is opgelegd terwijl daarin sprake was van een groot aantal kuikens, meerdere eerdere waarschuwingen en bedwelmingsapparatuur die niet goed werkte, aldus eiseres.
9.1.
De rechtbank overweegt dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met Verordening 1099/2009 gediende doel, het waarborgen van dierenwelzijn, staat voorop. Op grond van de Bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren is de boete bij deze overtredingen € 2.500. De rechtbank vindt dit als zodanig niet onredelijk. Verder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van een gelijk geval als in de uitspraak waarnaar zij verwijst. Overigens ging het in die uitspraak om overtredingen die in 2016 zijn vastgesteld en begin 2016 was in de Regeling handhaving en overige zaken voor deze overtreding de boete vastgesteld op € 1.500,-. De overtredingen van eiseres zijn nadien begaan. Dat het in beide zaken om slechts één dier gaat vindt de rechtbank geen reden voor matiging, er mag immers geen enkel dier lijden worden berokkend. Verweerder heeft bovendien terecht geen samenloop aangenomen in 21/432. Het gaat om losstaande handelingen die ook afzonderlijk van elkaar kunnen worden begaan. De rechtbank vindt de opgelegde boetes evenredig en is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder het boetebedrag had moeten matigen.