Wrakingsverzoek afgewezen. Procesbeslissingen: geen nader onderzoek naar de (on)partijdigheid van de deskundige; geen grond het voorliggende voorwaardelijke wrakingsverzoek in handen te stellen van de wrakingskamer; vonnis is niet vervroegd uitgesproken; geen concrete aanknopingspunten dat aan het standpunt van verzoekers over de eerdere (mogelijke) benoeming van een andere deskundige verhoudingsgewijs minder gewicht is toegekend dan aan dat van haar tegenpartij. Van al deze beslissingen – op zichzelf, of in onderlinge samenhang bezien – kan niet gezegd worden dat deze alleen kunnen worden begrepen als een blijk van vooringenomenheid van de rechter.
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
1 [naam verzoeker 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [naam verzoeker 2] ,
hierna te noemen: verzoekers,
advocaat: mr. R. Benneker te Rotterdam,
strekkende tot de wraking van
mr. J.B. Smits,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
1 De procedure
1.1.
Het verzoek van verzoekers strekt tot wraking van de rechter in de civiele zaak met nummer C/10/611734/ HA ZA 21-60. Die zaak betreft een geschil tussen verzoekers en EDS Rotterdam C.V. en Stichting Bewaarder Kralust (hierna: EDS en Kralust). Het dossier van deze zaak is ter beschikking gesteld van de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt verder uit:
-
het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoekers van 24 maart 2023;
-
de schriftelijke reactie van EDS en Kralust van 5 mei 2023;
-
het e-mailbericht van de rechter van 11 mei 2023, met één bijlage;
-
de zittingsaantekeningen van de advocaat van verzoekers.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek zijn verschenen:
-
verzoeker J.M.C. van der Slot en zijn hiervoor genoemde advocaat;
-
de rechter.
2 Het wrakingsverzoek
2.1.
Verzoekers hebben samengevat het volgende aangevoerd.
In de procedure waarin verzoekers eisers zijn moet de rechtbank een deskundige benoemen. Al op 19 december 2022 hebben verzoekers de rechter bij brief verzocht aan de uiteindelijk beoogde deskundige specifieke vragen te stellen over zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Op 13 maart 2023 heeft de rechter bericht dat hij op dat punt voldoende is geïnformeerd. Daarop hebben verzoekers per brief van 14 maart 2023 de rechter erop geattendeerd dat hij enkele aspecten over het hoofd heeft gezien met het verzoek dat alsnog aan die deskundige voor te leggen. Wanneer de rechter dat niet zou doen, zo is daarbij aangetekend, gold die brief als wrakingsverzoek. Nadat de rechter op 22 maart 2023 vonnis heeft gewezen en daarin aan het gestelde in de brief voorbij is gegaan, hebben verzoekers het thans voorliggende wrakingsverzoek ingediend.
De gronden voor het verzoek zijn enigszins verkort weergegeven de volgende.
1. Ten onrechte heeft de rechter geweigerd vragen te stellen aan de te benoemen deskundige over zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid, hoewel daarvoor wel aanleiding bestond.
2. De rechter heeft partijen in het nadeel van verzoekers ongelijk behandeld bij de beoordeling van over en weer aangedragen bezwaren tegen individuele voorgestelde deskundigen die eerder waren voorgesteld.
3. Hoewel verzoekers op 14 maart 2023 hebben aangegeven dat nog aanvullende stukken volgen als onderbouwing van de noodzaak voor vragen aan de deskundige over zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid, heeft de rechter met spoed al op 22 maart 2023 vonnis gewezen. Daarbij heeft de rechter ten onrechte zelf het voorwaardelijke wrakingsverzoek afgedaan en de deskundige benoemd.
2.2.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.
3 De beoordeling
3.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procespartij vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde vrees voor) partijdigheid.
3.2
In de kern genomen komen alle punten die verzoekers aandragen erop neer dat zij het niet eens zijn met enkele (processuele) beslissingen van de rechter in hun zaak. De wrakingskamer vindt het voorstelbaar dat de gang van zaken zoals verzoekers die hebben geschetst bij verzoekers de indruk heeft gewekt dat zij niet volledig zijn gehoord in hun zorg over de (on)partijdigheid van de nu benoemde deskundige. Dat op zichzelf kan niet, ook niet wanneer de aangekaarte kwesties in onderlinge samenhang worden bezien, tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden. De reden daarvoor is de volgende.
3.3
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het is niet aan de wrakingskamer om een oordeel te geven over de juistheid van de (tussen)beslissing of over een verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.4
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er ook tegen dat de motivering van een of meer (tussen)beslissingen grond kan vormen voor wraking, ook als het gaat om een motivering die volgens de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier is, of om het ontbreken van een motivering.
3.5
Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. In dat licht weegt de wrakingskamer de punten die verzoekers aandragen als volgt.
De rechter heeft in het vonnis van 22 maart 2023 gemotiveerd dat en waarom er naar zijn oordeel geen voldoende concreet onderbouwde aanwijzingen zijn gegeven die aanleiding geven voor nader onderzoek naar de (on)partijdigheid van de deskundige. Verder heeft de rechter onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:155 en het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 29 maart 2022,
ECLI:NL:GHDHA:2022:532 uiteengezet dat en waarom er naar zijn oordeel geen grond is het toen voorliggende voorwaardelijke wrakingsverzoek in handen te stellen van de wrakingskamer. Ten slotte heeft de rechter ter zitting van de wrakingskamer toegelicht dat het vonnis niet vervroegd is uitgesproken, en dat de roldatum van 5 april 2023 een administratieve datum was en niet de datum die oorspronkelijk bepaald was voor het wijzen van dit vonnis. Tot slot biedt het dossier in de bodemzaak er geen concrete aanknopingspunten voor dat aan het standpunt van verzoekers over de eerdere (mogelijke) benoeming van een andere deskundige verhoudingsgewijs minder gewicht is toegekend dan aan dat van haar tegenpartij.
3.6
Van al deze beslissingen – op zichzelf, of in onderlinge samenhang bezien – kan niet gezegd worden dat deze alleen kunnen worden begrepen als een blijk van vooringenomenheid van de rechter. De aangevoerde gronden halen de hiervoor bedoelde hoge drempel dus niet.
3.7
Het verzoek wordt daarom afgewezen.
4 De beslissing
De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
Deze beslissing is gegeven door de mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
mr. A.M.H. Geerars en mr. W.P.M. Jurgens, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. H.C.C. Kan, griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: