RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 10193137 CV EXPL 22-34759
datum uitspraak: 8 september 2023 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter
[eiser01]
,
wonende te [woonplaats01] ,
eiser,
die zelf procedeert,
Achmea Woninghypotheken B.V.
,
kantoorhoudende te Capelle aan den IJssel,
gedaagde,
gemachtigde: [gemachtigde01] .
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘Achmea’ genoemd.
2
De feiten
2.1.
[eiser01] heeft in oktober 2015 een hypothecaire geldlening afgesloten bij Achmea.
2.2.
Op de hypothecaire geldlening zijn van toepassing de Algemene Voorwaarden voor een hypothecaire lening en hypotheek Hypotrust (hierna: ‘de algemene voorwaarden’). Artikel 31 van de algemene voorwaarden luidt als volgt:
“
31 Toerekening van betaling
31.1
Alle door de Geldverstrekker uit welken hoofde ook van, namens of voor rekening van een Schuldenaar ontvangen gelden zullen ongeacht de betalingsomschrijving strekken tot betaling in mindering op die bedragen welke de Geldverstrekker al dan niet na opeising van hem kan vorderen.
31.2
De Geldverstrekker kan de namens of voor rekening van een Schuldenaar aan hem betaalde gelden met inachtneming van de hierna opgesomde volgorde aanwenden als betaling door de Geldnemer van (een deel van) het Verschuldigde:
(a) aan de Geldverstrekker volgens enig Leningdocument te vergoeden kosten (daaronder begrepen de door de Geldverstrekker voor rekening en risico van de Geldnemer betaalde bedragen);
(b) aan de Geldverstrekker volgens enig Leningdocument verschuldigde vergoedingen wegens vervroegd aflossen of wijzigen van een Rentevastperiode of boete(n);
(c) overige vergoedingen waartoe de Geldverstrekker In verband met enig Leningdocument gerechtigd mocht zijn;
(d) Rente;
(e) de Lening.
De Geldverstrekker kan de ontvangen gelden ook aanwenden voor het doen van betalingen
waartoe de Geldverstrekker krachtens het met de Geldnemer overeengekomene bevoegd is of besluiten een andere volgorde in acht te nemen.”
2.3.
[eiser01] heeft op 24 december 2018 een bedrag van € 6.000,- aan Achmea betaald. Vervolgens heeft [eiser01] op 26 december 2018 een bedrag van € 600,- aan Achmea betaald.
2.4.
Op 28 december 2018 is door Quion Hypotheekbemiddeling (hierna: ‘Quion’) namens Achmea een brief aan [eiser01] gestuurd, waarin de ontvangst van de betaling van 24 december 2018 is bevestigd en verder - voor zover van belang - het volgende is medegedeeld:
“(…) U heeft op 24 december 2018 een extra bedrag terugbetaald. Hierdoor is uw lening lager geworden. De bedragen die u maandelijks betaalt veranderen. (…)”
Op 27 januari 2019 is door Quion namens Achmea een brief met dezelfde inhoud aan [eiser01] gestuurd, maar dan met betrekking tot de ontvangst van de betaling van 26 december 2018.
2.5.
In de loop van 2019 heeft [eiser01] een aantal maandelijkse hypotheektermijnen niet betaald.
2.6.
Op 19 november 2019 heeft Quion namens Achmea een e-mail aan [eiser01] gestuurd met - voor zover van belang - de volgende inhoud:
“(…) Wij zullen in deze email trachten uit te leggen waarom de door u aangeboden oplossingen voor ons geen optie zijn.
Wij willen u er wel op wijzen dat wij niet in onderhandeling zijn met u over de achterstand. U bent een overeenkomst aangegaan en hieruit vloeit een betalingsverplichting uit voort!
1. Afgeloste gedeelte weer opnemen en hiermee de achterstand inlossen.
Hiermee wordt uw maandelijkse lasten hoger, en u hebt reeds een probleem om de maandelijkse hypotheeklasten te betalen. Vanuit onze zorgplicht zou dit een slecht advies richting u zijn.
2. De achterstand voldoen bij een eventuele verkoop van uw woning.
Dit is niets meer dan het probleem van de achterstand vooruit schuiven. Het probleem dient zich nu aan en dient dan ook nu opgelost te worden. Mocht uiteindelijk blijken dat verkoop van de woning voor u de beste oplossing is moet dan bekeken worden hoe met de achterstand die er op dat moment eventueel nog is om te gaan. Maar daar is nu geen sprake van.
Wij vernemen dan ook graag een voorstel van u met een maandelijkse aflossing op de huidige achterstand. (…)”
2.7.
Op verzoek van Achmea is door een gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd op de uitkering van [eiser01] .
2.8.
Op 23 oktober 2022 heeft [eiser01] de op dat moment bestaande volledige betalingsachterstand aan Achmea voldaan.
3
Het geschil
3.1.
[eiser01] eist, letterlijk weergegeven, het volgende:
- -
Ad 1. Hoofdeis: Vordering "achterstand" op het moment van de beslaglegging (september 2019) vernietigd, niet-legitiem, ongegrond en onterecht beoordeeld en/of verklaard of vergelijkbare maatregel;
- -
Ad 2. (Negatief) oordeel over het advies van de gedaagde en het door haar gekozen traject (zorgplicht) of vergelijkbare maatregel;
Aanvullende eisen (Gegeven dat ad 1 of ad 2 worden toegekend, is het aannemelijk dat de gedaagde deze andere gevolgen automatisch gaat wijzigen, aanpassen of toe te kennen; daarom het kan zijn dat sommige van die andere gevolgen niet nodig zijn om uitdrukkelijk te worden geëist of beoordeeld)
- -
Ad 3. Eind van beslaglegging en teruggeven van elk bedrag of eigendom in beslag genomen (indien bevoegd in deze aanleg);
- -
Ad 4. Geen executieverkoop of nieuwe beslaglegging zonder rechterlijke toestemming (indien bevoegd in deze aanleg);
- -
Ad 5. Gedaagde te veroordelen in eventuele procedurekosten (griffierecht, dagvaardingskosten etc);
- -
Ad 6. Gedaagde te veroordelen in schade, boetes/dwangsommen en andere vergoeding toe te kennen;
- Ad 6.a - Primair: € 12.500,- (indien bevoegd en dit niet naar niet-ontvankelijkheid leidt);
- Ad 6.b - Secundair: naar € 5.000,- (indien 6.a niet bevoegd of niet ontvankelijk is);
- Ad 6.c - Tweede secundair: met de gedaagde veroordeeld in deze kosten zonder een precies bedrag te bepalen, zodat partijen kunnen dan overleggen (zodat blijvend een geschil tussen partijen in een procedure apart hun standpunten kunnen voorleggen);
- Ad 6.d - Derde secundair, buiten geschil als de beoordelaar/rechter denkt dat dit in een apart procedure moet worden gevorderd;
- Ad 6.e – Vierde secundair, dat de beoordelaar/rechter zelf een bedrag inschat;
- Ad 6.f - Vijfde secundair, dat aan de eiser een kans wordt toegekend om zijn lange lijst van vorderingen voor te leggen;
- Ad 7.
- Ad 7.a - Gedaagde te veroordelen in de kosten van haar eigen opdrachtverleners
(deurwaarder, taxateur), primair;
- Ad 7.b - Secundair, hetzelfde ongeacht de bepaling van "winnende" of "verliezende" partij;
- Ad 8.a - Gedaagde te veroordelen in renten en aanvullende administratieve kosten (zoals
boetes, grosses, etc) (primair);
- -
Ad 8.b - Secundair, hetzelfde ongeacht de bepaling van "winnende" of "verliezende" partij;
- -
Ad 9. Procedurekosten (zoals griffierecht) verlaagd tot het minimaal mogelijk, nihil indien mogelijk, gezien de onvermogende situatie van de eiser, zie beslissing Raad voor Rechtsbijstand;
- Ad 10. Doorverwijzing naar de bevoegde beoordelaar/rechter indien Ad 1 of Ad 2 niet
kunnen worden beoordeeld in deze aanleg.
3.2.
[eiser01] baseert zijn eisen, kort samengevat, op het volgende. [eiser01] heeft in december 2018 bedragen van € 6.000,- en € 600,- aan Achmea betaald. Deze betalingen waren bedoeld als vooruitbetalingen voor toekomstige maanden, waarin [eiser01] het financieel niet meer zou kunnen opbrengen om de maandelijkse hypotheeklasten te betalen. Achmea heeft deze betalingen verkeerd afgeboekt en stelt ten onrechte dat er sprake is van een betalingsachterstand. In het daaropvolgende incassotraject is [eiser01] op een verkeerde manier behandeld door Achmea en de door haar ingeschakelde deurwaarder. Achmea heeft [eiser01] bovendien een onjuist advies gegeven door [eiser01] af te raden het door hem betaalde bedrag weer op te nemen voor het aflossen van de achterstand.
3.3.
Achmea is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. Omdat er op het moment van de betalingen van [eiser01] van 24 en 26 december 2018 geen sprake was van een betalingsachterstand en [eiser01] bij zijn betalingen geen nadere instructie heeft gegeven zijn de betalingen van € 6.000,- en € 600,- afgeboekt als extra aflossing op de hypotheekschuld. Daarmee heeft Achmea gehandeld in lijn met de algemene voorwaarden. Deze wijze van verwerking is schriftelijk aan [eiser01] bevestigd. [eiser01] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Omdat [eiser01] vervolgens een achterstand heeft laten ontstaan in de betaling van zijn maandelijkse hypotheeklasten heeft Achmea haar vordering terecht ter incasso uit handen gegeven. Enige grondslag voor schadevergoeding is er dan ook niet.
4
De beoordeling
4.1.
De kern van het geschil tussen partijen is de vraag of Achmea onjuist heeft gehandeld, zoals door [eiser01] is gesteld. Om die vraag te kunnen beantwoorden moet beoordeeld worden (1) of er - zoals Achmea stelt - sprake was van een betalingsachterstand, (2) of Achmea [eiser01] een juist advies heeft gegeven en (3) of er terecht beslag is gelegd op de uitkering van [eiser01] . Op deze punten zal hieronder achtereenvolgens nader worden ingegaan.
Was er sprake van een betalingsachterstand?
4.2.
Vast staat dat [eiser01] op 24 december 2018 een bedrag van € 6.000,- aan Achmea heeft betaald en op 26 december 2018 een bedrag van € 600,-. Door [eiser01] is bij deze betalingen geen concreet betalingskenmerk vermeld. [eiser01] heeft ook niet op enige andere wijze een duidelijke instructie ten aanzien van de afboeking van deze betalingen gegeven. Dat [eiser01] de betalingen zou hebben bedoeld als ‘vooruitbetaling’ van de maandelijkse hypotheeklasten voor het geval hij in de toekomst in betalingsproblemen zou geraken, was voor Achmea ten tijde van de ontvangst van de betalingen dan ook niet kenbaar.
4.3.
Achmea heeft de betalingen verwerkt als extra aflossing op de hypotheekschuld. Zij heeft deze wijze van afboeken met haar brieven van 28 december 2018 en 27 januari 2019 schriftelijk aan [eiser01] bevestigd. [eiser01] heeft niet gesteld - en uit de overgelegde stukken is ook niet gebleken - dat [eiser01] hiertegen bezwaar heeft gemaakt.
4.4.
De wijze waarop Achmea de betalingen van [eiser01] heeft afgeboekt is in overeenstemming met artikel 31 van de algemene voorwaarden. Uit dat artikel volgt immers dat Achmea betalingen van [eiser01] op de hypotheekschuld mag afboeken. Gelet op de omstandigheden - met name het feit dat [eiser01] geen duidelijke afboekingsinstructie heeft gegeven - is de kantonrechter van oordeel dat Achmea de betalingen van 24 en 26 december 2018 terecht als extra aflossing op de hypotheekschuld heeft aangemerkt en niet als vooruitbetaling van de hypotheeklasten van toekomstige maanden. Omdat daarnaast onbetwist door Achmea is gesteld dat [eiser01] ná december 2018 een aantal maanden zijn maandelijkse hypotheeklasten niet heeft betaald, is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende komen vast te staan dat [eiser01] in de loop van 2019 een betalingsachterstand in de betaling van zijn maandelijkse hypotheeklasten heeft laten ontstaan.
Heeft Achmea een juist advies gegeven?
4.5.
Nadat [eiser01] in 2019 een achterstand heeft laten ontstaan in de betaling van de maandelijkse hypotheeklasten, hebben partijen uitgebreid contact met elkaar gehad, voornamelijk via e-mail. Door [eiser01] is daarbij, onder andere, voorgesteld het door hem betaalde bedrag van in totaal € 6.600,- (€ 6.000,- + € 600,-) weer op te nemen en met dat bedrag de betalingsachterstand af te lossen. Achmea heeft [eiser01] in haar e-mail van 19 november 2019 geadviseerd daarvan af te zien.
4.6.
Met Achmea is de kantonrechter eens dat, indien Achmea [eiser01] zou hebben geadviseerd het afgeloste bedrag van € 6.600,- weer op te nemen en te gebruiken voor de betaling van achterstand in de hypotheeklasten, Achmea daarmee in strijd met de op haar rustende zorgplicht zou hebben gehandeld. Als [eiser01] het afgeloste bedrag weer zou opnemen, zou weliswaar de achterstand in de maandlasten kunnen worden afgelost, maar zou daarmee ook de totale hypotheekschuld weer toenemen en zouden, als gevolg van de hogere hypotheekschuld, de maandelijkse lasten ook weer hoger worden. Zeker gelet op de omstandigheid dat [eiser01] in die betreffende periode al de nodige moeite had om zijn maandelijkse lasten te kunnen betalen, zou Achmea met een dergelijk advies niet in het belang van [eiser01] hebben gehandeld.
4.7.
Gelet op het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat het advies van Achmea om af te zien van het opnemen van het afgeloste bedrag - gelet op de persoonlijke omstandigheden van [eiser01] - als een juist advies kan worden beschouwd. Door [eiser01] zijn voor het overige geen concrete argumenten aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat Achmea op enig moment een onjuist advies aan [eiser01] zou hebben gegeven.
Is er op terechte gronden beslag gelegd op de uitkering van [eiser01] ?
4.8.
Hiervoor is al overwogen dat voldoende is komen vast te staan dat [eiser01] in de loop van 2019 een achterstand in de betaling van de maandelijkse hypotheeklasten heeft laten ontstaan. Niet gesteld of gebleken is dat [eiser01] destijds tot aanzuivering van die achterstand is overgegaan, ook niet nadat hij uitvoerig contact heeft gehad met Achmea. Dat betekent dat het Achmea vrij stond haar vordering op [eiser01] door middel van het inschakelen van een gerechtsdeurwaarder te proberen te incasseren. Omdat de pogingen van Achmea om [eiser01] tot betalen te bewegen niet tot het gewenste effect hebben geleid, is er op terechte gronden voor gekozen om tot executiemaatregelen over te gaan.
4.9.
Anders dan [eiser01] lijkt te willen betogen, was voor het leggen van beslag door Achmea geen toestemming van een rechter noodzakelijk. Als uitgangspunt heeft immers te gelden dat uit het bepaalde in artikel 3:268 lid 1 BW volgt, dat een hypotheekhouder bevoegd is om tot parate executie (dat wil zeggen het uitwinnen van het hypotheekrecht zonder dat hiervoor een executoriale titel van de rechter nodig is) over te gaan, indien de schuldenaar in verzuim is met zijn betalingsverplichtingen. Dit betekent dan ook dat namens Achmea op terechte gronden executoriaal derdenbeslag is gelegd op de uitkering van [eiser01] .
Conclusies ten aanzien van de eisen van [eiser01]
4.10.
Het bovenstaande leidt dan ook tot de slotsom dat niet gebleken is dat Achmea op enige wijze onjuist heeft gehandeld jegens [eiser01] . Nadat er sprake bleek te zijn van een betalingsachterstand heeft Achmea geprobeerd [eiser01] zo juist mogelijk te adviseren. Nadat de pogingen de kwestie op te lossen niet tot resultaat hebben geleid, is Achmea vervolgens terecht tot beslaglegging overgegaan om op die wijze haar vordering te trachten te incasseren. Dat betekent dat de eisen van [eiser01] , zoals door hem onder ‘Ad 1’ en ‘Ad 2’ geformuleerd, worden afgewezen.
4.11.
Omdat Achmea terecht beslag heeft gelegd op de uitkering bestaat er geen aanleiding de uit het beslag ontvangen gelden aan [eiser01] terug te betalen. Achmea heeft onbetwist gesteld dat [eiser01] op 23 oktober 2022 de volledige vordering heeft voldaan en dat het beslag daardoor is opgeheven. Dat betekent dat [eiser01] op dit moment geen belang meer heeft bij zijn eis dat het beslag moet worden beëindigd. Een en ander leidt er toe dat ook het onder ‘Ad 3’ gevorderde wordt afgewezen. Ook de onder ‘Ad 4’ geformuleerde eis van [eiser01] zal niet worden toegewezen. Zoals hiervoor bij r.o. 4.9 al is overwogen heeft Achmea als hypotheekverstrekker immers geen rechterlijke toestemming nodig om tot beslaglegging en eventuele daarop volgende executieverkoop van de woning van [eiser01] over te gaan.
4.12.
[eiser01] heeft ten slotte in zijn dagvaarding bij ‘Ad 5’ tot en met ‘Ad 8b’ gevorderd Achmea te veroordelen tot betaling van ‘eventuele procedurekosten’, ‘schade, boetes/dwangsommen en andere vergoedingen’, ‘kosten van de opdrachtverleners van Achmea (deurwaarder, taxateur)’ en ‘rente en aanvullende administratieve kosten’. Omdat uit het voorgaande geconcludeerd moet worden dat Achmea noch de door haar ingeschakelde deurwaarder op enigerlei wijze onjuist heeft gehandeld, bestaat er geen aanleiding om Achmea te veroordelen tot vergoeding van door [eiser01] geleden schade of door hem gemaakte kosten. Daarbij komt dat [eiser01] de door hem genoemde schade, boetes/dwangsommen, kosten en andere vergoedingen op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Ook deze eisen worden dan ook afgewezen.
4.13.
[eiser01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt de proceskosten aan de kant van Achmea tot vandaag vast op € 792,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 396,-). De kantonrechter ziet in de financiële situatie van [eiser01] onvoldoende aanleiding deze kosten tot een zo minimaal mogelijk bedrag te verlagen, zoals door [eiser01] is verzocht.
4.14.
Voor kosten die Achmea maakt na deze uitspraak moet [eiser01] een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.