Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een boete van € 2.500,- die aan haar is opgelegd voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van 2 juli 2021 heeft verweerder eiseres de boete opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 26 oktober 2021 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.
Totstandkoming van het besluit
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 19 november 2020 is opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De toezichthouder schrijft in het rapport dat naar aanleiding van een melding over een website met medische claims, hij op 6 oktober 2020 een onderzoek heeft ingesteld en op de website [website] zag staan:
“[Product A] voor gezonde sterke hoeven.
[Product A] , geneest de straal volledig en zorgt voor een gezonde en sterke hoefstraal. Het is specifiek ontwikkeld voor de behandeling en preventie van rotstraal bij paarden en pony's.
[Product A] draagt bij tot de vorming en herstel van een gezonde en sterke hoefstraal.”
Volgens de toezichthouder werd [Product A] gepresenteerd als te beschikken over therapeutische (behandeling) en profylactische (preventie) eigenschappen met betrekking tot ziekten (rotstraal) bij dieren (paarden) en is het daarom aan te merken als een diergeneesmiddel.
De toezichthouder heeft daarop de website van het CBG/BD geraadpleegd en vastgesteld dat er geen vermelding was van een afgegeven vergunning aan [het bedrijf] , [Product A] of [eiseres] .
Vervolgens heeft de toezichthouder op 26 oktober 2020 aan eiseres per e-mail een rapport met zijn bevindingen toegestuurd waarin eiseres een aantal vragen is gesteld. Eiseres heeft daarop gereageerd.
Verder staat in het rapport dat de toezichthouder op 17 november 2020 opnieuw de website van eiseres heeft bezocht en daarop nog steeds genoemde tekst zag staan.
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“Het op een website aanprijzen van een geneesmiddel waarvoor geen vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van het Besluit diergeneesmiddelen (of vergunning voor in de handel brengen) is verstrekt.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.19, eerste en tweede lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.1, eerste lid, van het Besluit diergeneesmiddelen.
Verweerder heeft eiseres daarvoor een boete opgelegd van € 2.500,-. Dit is een halvering van het standaardboetebedrag dat daarvoor geldt op grond van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres voert aan dat als gevolg van eerdere contacten met een toezichthouder van de NVWA de claim op haar website dat [Product A] geneest, al was aangepast. Het contact met deze toezichthouder heeft toen niet tot een boete geleid; de toezichthouder was juist behulpzaam bij het vinden van toegelaten claims ten aanzien van het aanvullend diervoeder van eiseres. Echter op één plaats op de website is ten onrechte blijven staan dat [Product A] geneest en eiseres erkent dat dit fout was. Er is evenwel geen sprake van een ernstige overtreding. [Product A] wordt namelijk niet door het paard ingenomen en komt dus nooit in de voedselketen terecht. Bovendien is de samenstelling van [Product A] in 2000 toegelaten in Nederland om toegevoegd te worden aan proceswater waarin vissen worden bewerkt. Het middel vormt dus geen gevaar voor de voedselveiligheid, voor de volksgezondheid of het dierenwelzijn en is bovendien milieuvriendelijk. Daarbij merkt eiseres op dat er geen doeltreffende medische behandeling of medicijnen tegen rotstraal beschikbaar zijn, anders dan een middel dat in de straal moet worden gespoten nadat de hoefsmid de straal heeft schoongemaakt en aangetaste delen heeft weggesneden. Een van de hoefsmeden die [Product A] gebruikt heeft aangegeven dat bij het gebruik van [Product A] het snijden tot een minimum beperkt kan blijven. Eiseres vindt de opgelegde boete niet proportioneel. Eiseres is een stichting die al het geld dat met [het bedrijf] wordt verdiend gebruikt om haar ontwikkelingsproject in Colombia te financieren. Weliswaar is de boete door verweerder gematigd met 50 procent maar € 2.500,- is nog steeds een zeer hoog bedrag voor eiseres. De totale omzet van het middel in 2020 bedroeg € 514,- en in de eerste helft van 2021 was de totale omzet van [het bedrijf] € 2.319,-. Daarbij wijst eiseres ook op berichten over overtredingen met gevaarlijke stoffen en milieucriminelen die, als ze al gestraft worden, geringere boetes krijgen. Bovendien is de boete te hoog omdat de overtreding geen gevolgen heeft gehad voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu, aldus eiseres.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet betwist dat zij [Product A] op haar website heeft aangeprezen zoals de toezichthouder in het rapport heeft omschreven. Ook is niet in geschil dat eiseres daarmee [Product A] heeft gepresenteerd als te beschikken over therapeutische en profylactische eigenschappen met betrekking tot ziekten bij paarden. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat [Product A] door de wijze van presentatie van eiseres moet worden aangemerkt als een diergeneesmiddel in de zin van artikel 1.1 van de Wet dieren (zoals die tot 28 januari 2022 gold). Verder is niet in geschil dat voor dit diergeneesmiddel geen handelsvergunning is afgegeven. Door het middel desondanks aan te prijzen en in de handel te brengen heeft eiseres een overtreding begaan van het destijds geldende artikel 2.19, eerste lid, van de Wet dieren.
6.2.
Op grond van artikel 8.7 van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 8.6, eerste lid (zoals dit voorheen gold) was verweerder bevoegd eiseres voor deze overtreding een boete op te leggen. In het Specifiek interventiebeleid diergeneesmiddelen1 heeft verweerder vastgelegd op welke wijze met deze boetebevoegdheid wordt omgegaan. Daarin staat dat deze overtreding als een ernstige overtreding wordt aangemerkt (categorie B) en dat daarvoor direct een boete wordt opgelegd (en dus niet eerst wordt gewaarschuwd). In de bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren (zoals die destijds gold) was de boete voor deze overtreding vastgesteld op € 5.000,-. Verweerder heeft dit boetebedrag in dit geval gematigd met 50 procent vanwege bijzondere omstandigheden en daarbij gewezen op de omstandigheid dat eiseres met het diergeneesmiddel weinig omzet heeft behaald en dat de gelden die verdiend worden met de verkoop van producten naar het ontwikkelingsproject in Colombia gaan.
6.3.
De rechtbank ziet in hetgeen door eiseres is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder de boete van € 2.500,- nog verder had moeten matigen. Ook als eiseres is vergeten de betreffende claim op één plek op haar website weg te halen, maakt dat nog niet dat haar geen verwijt treft. Zij is als professionele verkoper van dierenproducten ervoor verantwoordelijk dat die verkoop volgens de regels gebeurt en de informatie op haar website ook aan de regelgeving voldoet. Daarbij was eiseres naar eigen zeggen al eerder door een toezichthouder ingelicht over claims op haar website die niet zouden voldoen; in zoverre was zij dus ook al gewaarschuwd en op de hoogte van het belang van een juiste aanprijzing van de producten op haar website. Daarnaast heeft verweerder terecht van belang geacht dat de overtreding een risico betekent voor het dierenwelzijn. In het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat door de wijze waarop eiseres het product aanprijst, consumenten [Product A] als diergeneesmiddel kunnen zien met het risico dat zij dan een paard een doeltreffende medische behandeling kunnen onthouden waardoor het welzijn of de gezondheid van het dier geschaad kan worden. Een consument kan vanwege de aanprijzing denken dat het middel de problemen aan de hoef van een paard zal genezen en dan geen noodzaak meer zien om een dierenarts of een hoefsmid te raadplegen. Dat brengt niet alleen het risico dat een paard met rotstraal niet de juiste behandeling krijgt (zoals het wegsnijden van aangetaste delen door een hoefsmid), maar ook het risico dat niet wordt onderkend dat het paard een ander hoefprobleem heeft (bijvoorbeeld rotkanker) en een medische behandeling daarvoor blijft onthouden. Ook als eiseres wordt gevolgd dat de overtreding geen gevolgen heeft voor de volksgezondheid of het milieu doet dat niet af aan de gevaren die het in elk geval oplevert voor het dierwelzijn. Reeds gelet op die gevaren vindt de rechtbank de opgelegde boete van € 2.500,- niet onevenredig. Verder heeft verweerder al rekening gehouden met de geringe omzet van eiseres en de omstandigheid dat de winst van eiseres naar een ontwikkelingsproject gaat. Hoewel het om een zeer geringe omzet gaat ziet de rechtbank geen reden, mede gelet op de aard en ernst van de overtreding, om de boete nog verder te matigen. De rechtbank is ook niet gebleken dat eiseres door de boete daadwerkelijk in financiële problemen is geraakt. De door verweerder opgelegde boete van € 2.500,- is in dit geval passend en geboden.
7. De rechtbank stelt vast dat de in deze zaak relevante regelgeving is gewijzigd tijdens de beroepsprocedure en zal toetsen of de huidige regelgeving voor eiseres gunstiger is, als bedoeld in artikel 5:46, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Op 28 januari 2022 is de nieuwe EU-diergeneesmiddelenverordening, Verordening 2019/6, van kracht geworden en zijn naar aanleiding daarvan artikel 2.19 van de Wet dieren en het Besluit diergeneesmiddelen vervallen. Ook is toen de definitie van ‘diergeneesmiddel’ in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet dieren gewijzigd en wordt sindsdien verwezen naar de definitie van ‘diergeneesmiddel’ in artikel 4, eerste lid, van Verordening 2019/6. In die definitie is onder meer sprake van een diergeneesmiddel als ze wordt aangeboden als hebbende therapeutische of profylactische eigenschappen met betrekking tot ziekten bij dieren. De rechtbank stelt vast dat het door eiseres aangeprezen [Product A] ook op basis van de definitie in Verordening 2019/6 zou worden aangemerkt als diergeneesmiddel. Het beboetbaar feit ziet op het aanprijzen en daarmee het in de handel brengen van een diergeneesmiddel waarvoor geen vergunning is verstrekt. De rechtbank stelt vast dat dit ook in de huidige regelgeving niet is toegestaan, namelijk in artikel 5, eerste lid, van Verordening 2019/6. Het niet voldoen aan dit voorschrift van Verordening 2019/6 is in artikel 1.14, aanhef en onder al, van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren aangemerkt als een overtreding en op grond van de bijlage bij deze Regeling wordt voor deze overtreding ook in beginsel een boete opgelegd van € 5.000-. Het voorgaande betekent dat ook op basis van de huidige regelgeving sprake is van een overtreding waarvoor eenzelfde boete zou zijn opgelegd; van voor eiseres gunstigere regelgeving is dus geen sprake.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2023.
de rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.