Beoordeling door de voorzieningenrechter
Waar gaat het in deze zaak om?
2.1.
Verzoeker was toegelaten tot de maatschappelijke opvang en kreeg sinds de zomer van 2022 begeleiding van het Centrum voor Dienstverlening (CVD). In mei 2023 is er een multidisciplinair overleg geweest, waarbij er is gesproken over het verloop van de ondersteuning en verzoekers inzet. Er is ook gesproken over de vraag of verzoekers pas van Centraal Onthaal (CO-pas) nog wel verlengd moest worden. Het college heeft besloten om verzoekers CO-pas te verlengen tot 26 augustus 2023. Bij brief van 22 juni 2023 heeft het CVD aan verzoeker laten weten dat hij nog een laatste kans krijgt en dat hij zich aan bepaalde afspraken moet houden. Zo moet verzoeker voor 26 augustus 2023 een woning hebben gevonden. Als verzoeker zich niet aan de afspraken houdt, dan komt zijn CO-pas te vervallen en raakt hij zijn huisvesting kwijt.
2.2.
Verzoeker verbleef in augustus 2023 op de verpleegafdeling Havenzicht vanwege een ELV-indicatie. Eerstelijnsverblijf (ELV) is een kortdurend verblijf in een zorginstelling. Uit een e-mail van 24 augustus 2023 blijkt dat de ELV-indicatie zou komen te vervallen, omdat er geen somatische doelen meer waren om verzoeker op de verpleegafdeling te houden. Verzoeker heeft voor 26 augustus 2023 geen andere woning gevonden. Zijn CO-pas is op 26 augustus 2023 komen te vervallen en hij heeft sindsdien geen opvang meer.
2.3.
Verzoeker heeft zich op 28 augustus 2023 weer gemeld bij Centraal Onthaal voor maatschappelijke opvang. Het college heeft deze aanvraag afgewezen. Verzoeker is het daar niet mee eens. Hij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat hij wordt toegelaten tot de maatschappelijke opvang.
Is er een spoedeisend belang?
3.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening wordt alleen getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift.
3.2.
De voorzieningenrechter vindt dat een spoedeisend belang voldoende aannemelijk is. Verzoeker is 71 jaar, dakloos en leeft al een maand op straat. Het college heeft het spoedeisend belang niet betwist. Daarom zal de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening inhoudelijk beoordelen.
Wat vindt de voorzieningenrechter inhoudelijk van deze zaak?
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5.1.
De voor deze uitspraak relevante artikelen in de Wmo 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Rotterdam 2018, en Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2018, zoals geldend ten tijde van het bestreden besluit en voor zover van belang, zijn opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
5.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat iemand die feitelijk geen onderdak heeft, niet alleen al om die reden voor een maatwerkvoorziening opvang in aanmerking komt (vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1651). Een maatwerkvoorziening opvang als bedoeld in de Wmo 2015 is bedoeld voor personen die niet in staat zijn zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk te handhaven in de samenleving. Gelet op de hulpvraag van verzoeker moet in de eerste plaats worden beoordeeld of hij door problemen bij het zich handhaven in de samenleving niet in staat is zelf in onderdak te voorzien.
5.3.
De voorzieningenrechter vindt dat verzoeker in staat moet worden geacht (met gebruikelijke hulp) zelf in onderdak te kunnen voorzien. Verzoeker heeft immers de Nederlandse nationaliteit en ontvangt een AOW-uitkering en een pensioen. Hij heeft dus voldoende financiële middelen om in zijn levensonderhoud te voorzien en woonruimte te bekostigen. Niet is gebleken van psychische of lichamelijke klachten die verzoeker zodanig beperken dat geen sprake is van zelfredzaamheid. Verzoeker verbleef sinds november 2021 in een beschermde woonvoorziening. Op 30 juni 2022 heeft verzoeker deze woonvoorziening echter op eigen initiatief verlaten omdat hij niet openstond voor de gegeven ondersteuning. Hij heeft zich vervolgens opnieuw gemeld bij Centraal Onthaal en is gedurende een jaar (uit coulance) toegelaten tot de maatschappelijke opvang. Tijdens het herindicatiegesprek op 27 februari 2023 is vastgesteld dat verzoeker onder voorwaarden kan uitstromen naar zelfstandige woonruimte waarbij hij het recht op ambulante ondersteuning behoudt. Verzoeker verbleef in augustus 2023 tijdelijk op de verpleegafdeling Havenzicht vanwege een ELV-indicatie. De ELV-indicatie is komen te vervallen, omdat er geen somatische doelen meer waren om verzoeker op de verpleegafdeling te houden. Verzoeker heeft gesteld noch onderbouwd dat er andere hulpvragen zijn dan huisvesting en monitoring of dat zijn psychische gesteldheid sinds het herindicatiegesprek en het vervallen verklaren van de ELV-indicatie is gewijzigd. Het college mocht er onder deze omstandigheden van uitgaan dat verzoeker met gebruikelijke hulp van derden zich op eigen kracht kan handhaven in Nederland.
5.4.
Daarnaast hanteert het college in aanvulling op vorenstaande voorwaarde dat de noodzaak tot het verstrekken van een voorziening niet aan verzoeker is te verwijten. Ook als verzoek(st)er zijn of haar hulpvraag redelijkerwijs van tevoren had kunnen voorzien en voorkomen, kan de aanvraag worden afgewezen. De voorzieningenrechter vindt dat bij de huidige stand van zaken het ervoor moet worden gehouden dat het onderhavige verzoek om toelating tot maatschappelijke opvang het directe gevolg is van het onvoldoende meewerken van verzoeker aan de gemaakte afspraken, in het bijzonder het niet reageren op geschikte woningen. Het CVD heeft samen met verzoeker een budgetplan opgesteld ten behoeve van het doorstromen van verzoeker naar zelfstandige woonruimte. Daarbij is zijn financiële situatie in kaart gebracht en zijn specifiek op verzoekers situatie toegesneden huurnormen vastgesteld. Een afschrift van het budgetplan ligt volgens verzoeker in zijn opslagbox waar hij nog steeds toegang toe heeft. Dat betekent dat het budgetplan kenbaar is voor verzoeker. Uit de stukken en het op de zitting besprokene blijkt dat bij het in kaart brengen van verzoekers financiële situatie is vastgesteld dat verzoeker een te hoog inkomen heeft voor een reguliere sociale huurwoning. Verzoeker wil daar echter in wezen niet aan. Afgesproken is dat verzoeker zich inschrijft voor woningen waarvoor hij in aanmerking komt, naar afspraken voor bezichtigingen gaat en de eerste woning die wordt toegewezen accepteert. Niet is gebleken dat verzoeker (in voldoende mate) heeft meegewerkt aan het traject. Verzoeker erkent dat hij de door Woonstad aangedragen woningen niet heeft geaccepteerd, maar voert aan dat hij daarvoor goede redenen had. Hij heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de door Woonstad aangedragen woningen (ver) boven zijn budget zijn. Dat had wel gemoeten, omdat het gaat om een aanvraagsituatie en de bewijslast op verzoeker als aanvrager rust. Daarnaast staat de Algemene verordening gegevensbescherming eraan in de weg dat het college zelf een afschrift van het budgetplan bij het CVD opvraagt. Verder stelt verzoeker te vrezen niet meer financieel rond te kunnen komen als de huurtoeslaggrens wordt gewijzigd en hij als gevolg daarvan huurtoeslag misloopt. Voor zover verzoeker op dit moment al in aanmerking zou komen voor huurtoeslag, heeft hij niet gesteld en geconcretiseerd dat een wijziging van de relevante regelgeving op handen is. Het eventueel wegvallen van mogelijke huurtoeslag betreft een onzekere toekomstige gebeurtenis. Bovendien blijkt uit de toelichting van verweerder ter zitting dat de in het budgetplan vastgestelde huurnormen gebaseerd zijn op het huidige inkomen van verzoeker en dat bij die vaststelling rekening is gehouden met een bedrag voor onvoorziene kosten. Verzoeker heeft dus ruimte om eventuele (toekomstige) financiële tegenvallers op te vangen. Verzoeker heeft gereageerd op woningen waar hij gezien zijn inkomen dan wel om andere redenen niet voor in aanmerking komt, terwijl hem tijdens het traject herhaaldelijk duidelijk is gemaakt wat voor hem passende huisvesting is. De problemen waar verzoeker tegenaan loopt, lijken dus eerder te maken te hebben met de schaarste op de woningmarkt. Het is immers voor veel mensen in Nederland moeilijk om (betaalbare) woonruimte te vinden. De maatschappelijke opvang is echter niet bedoeld om hiervoor een oplossing te bieden. Tot slot geeft de omstandigheid dat het – zoals verzoeker verklaart - in de afgelopen drie maanden zou zijn misgegaan in de begeleiding van verzoeker met betrekking tot het bezichtigen van aangeboden woningen omdat zijn vaste begeleidster bij het CVD is vertrokken, geen aanleiding tot een andersluidend oordeel. Verzoeker heeft gedurende een jaar lang de gelegenheid gehad om een geschikte woning te zoeken en te accepteren en daarbij heeft hij (in ieder geval) gedurende negen maanden adequate ondersteuning gehad. Uit de stukken blijkt dat verzoeker sinds januari 2023 meermalen (al dan niet formeel) is gewaarschuwd omdat hij zich niet aan de afspraken heeft gehouden.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
10 oktober 2023.
griffier
|
voorzieningenrechter
|
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Op grond van artikel 1.2.1, aanhef en onder c, komt een ingezetene van Nederland overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit: opvang, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, indien hij de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolgd van huiselijk geweld, en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Rotterdam 2018
Op grond van artikel 3.2.2, tweede lid, kan een cliënt alleen in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening indien naar het oordeel van het college bij de cliënt de mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk, of met gebruikmaking van algemene voorzieningen of andere voorzieningen afwezig of ontoereikend zijn om:
a. de beperkingen die de cliënt ondervindt in de zelfredzaamheid of participatie te verminderen of weg te nemen en de cliënt met een, al dan niet aanvullende, maatwerkvoorziening in staat wordt gesteld zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te blijven functioneren; of
b. de problemen die de cliënt ondervindt bij het zich handhaven in de samenleving, als sprake is van een cliënt met psychische of psychosociale problemen of die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, te verminderen of weg te nemen en de cliënt met de, al dan niet aanvullende, maatwerkvoorziening in staat wordt gesteld om zich uiteindelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Op grond van artikel 3.2.3, eerste lid, onder f, hanteert het college in aanvulling op artikel 3.2.2 voor een maatwerkvoorziening, voor zover relevant, de volgende criteria:
f. de noodzaak tot het verstrekken van een voorziening is niet aan de cliënt te verwijten.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2018
Op grond van artikel 2.3.3 vormt een maatwerkvoorziening het sluitstuk van de Wmo 2015. Een maatwerkvoorziening is dus pas aan de orde als na onderzoek blijkt dat de situatie van de betrokkene niet (volledig) kan worden verbeterd op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met (niet-afdwingbare) mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of met algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen.