Rechtbank Rotterdam
Parketnummer: 10.163914.23
Parketnummer vordering TUL: 10.278085.21
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
,
geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsvrouw mr. L.A. Sjadijeva, advocaat te Rotterdam.
7 Motivering straf
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft van korte afstand zes kogels in het lichaam van het slachtoffer geschoten, als gevolg waarvan het slachtoffer is komen te overlijden. Zelfs toen het slachtoffer weerloos op de grond lag, is de verdachte doorgegaan met schieten. Naar zijn eigen verklaring was dit omdat het slachtoffer nog bewoog. Daarmee heeft de verdachte laten blijken dat hij niet wilde stoppen met schieten voor het bereiken van zijn doel: het doden van het slachtoffer.
De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan doodslag, één van de zwaarste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Hij heeft het slachtoffer het meest fundamentele recht, het recht op leven, ontnomen. Het slachtoffer was destijds 30 jaar oud en bevond zich in de bloei van zijn leven. Met zijn handelen heeft de verdachte een groot en onherstelbaar verlies en verdriet toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. Het verlies van hun geliefde zoon en neef grijpt diep op hun levens in. Dit blijkt ook uit de verklaring die namens de familie ter terechtzitting is afgelegd door een tante van het slachtoffer. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf de pijn en het verdriet van het gemis van het slachtoffer kan wegnemen.
Dat de schietpartij plaatsvond op klaarlichte dag, in een woonwijk waar op dat moment kinderen op straat speelden, maakt het handelen van de verdachte des te schokkender.
De verdachte heeft bovendien een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Hij heeft verklaard dat hij het vuurwapen met munitie al langere tijd bij zich droeg, ter bescherming. In deze zaak is pijnlijk duidelijk geworden dat vuurwapenbezit meer dan eens leidt tot het gebruik daarvan, met alle nare gevolgen van dien.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Daarnaast weegt de rechtbank de relatief jonge leeftijd van de verdachte mee en de omstandigheid dat hij ter zitting berouw heeft getoond. Hij lijkt welgemeende spijt te hebben van wat hij heeft gedaan, hoewel het beroep op een vorm van noodweer er niet op duidt dat hij volledig verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van de gedragingen van de verdachte en de gevolgen daarvan, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De officier van justitie heeft zich bij het formuleren van de strafeis mede gebaseerd op een wetswijziging per 1 juli 2023, waarbij het strafmaximum voor doodslag is verhoogd van
15 naar 25 jaar gevangenisstraf. Met die verhoging wordt, volgens de officier van justitie, recht gedaan aan de veranderde maatschappelijke opvatting over de strafwaardigheid van levensdelicten. Uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel blijkt dat de verhoging van het strafmaximum tot doel heeft om de rechter voldoende armslag te geven om ook de ernstigste gevallen van doodslag proportioneel te kunnen bestraffen, waarbij het oude strafmaximum niet zou volstaan.
Onderzoek naar rechterlijke uitspraken leert dat doodslag doorgaans wordt bestraft met gevangenisstraffen binnen een bandbreedte van acht tot twaalf jaren. De rechtbank ziet – althans in deze zaak – in de wetswijziging geen aanleiding om dit algemene uitgangspunt te verlaten. Op grond van straffen die zijn opgelegd in soortgelijke zaken en de hiervoor genoemde omstandigheden, acht de rechtbank alles afwegend een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
12 Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 ten laste gelegde moord heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 ten laste gelegde doodslag en het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
benadeelde partij [benadeelde 1]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 1] , te betalen een bedrag van € 18.902,64 (zegge: achttienduizend negenhonderdtwee euro en vierenzestig cent), bestaande uit € 1.402,64 aan materiële schade en € 17.500,- aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 1] te betalen € 18.902,64 (zegge: achttienduizend negenhonderdtwee euro en vierenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 130 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
benadeelde partij [benadeelde 2]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 2] , te betalen een bedrag van € 23.879,60 (zegge: drieëntwintigduizend achthonderdnegenenzeventig euro en zestig cent), bestaande uit € 6.379,60 aan materiële schade en € 17.500,- aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 2] te betalen € 23.879,60 (zegge: drieëntwintigduizend achthonderdnegenenzeventig euro en zestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 155 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 17 februari 2022 van de politierechter van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 2 (twee) weken (parketnummer: 10.278085.21).
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. C. Sikkel en F. Wegman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Hessing, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 3 juli 2023 te Vlaardingen,
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, (van
korte afstand) met een vuurwapen meerdere, althans een, kogel(s) op en/of in de
richting van voornoemde [slachtoffer] afgevuurd/geschoten, waardoor voornoemde
[slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal, in het lichaam is geraakt en tengevolge
waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2
hij op of omstreeks 3 juli 2023 te Vlaardingen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II en/ of Categorie III van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die
wet in de vorm van een automatisch vuurwapen / pistool / geweer/ revolver en/of
(voor dat vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4° van de Wet
wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van
de Categorie II en/of Categorie III, te weten meerdere kogelpatronen,
voorhanden heeft gehad.