11 Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst af de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 6] en [benadeelde 7] ;
veroordeelt de benadeelde partijen [benadeelde 6] en [benadeelde 7] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, zo dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 414.247,- (zegge: vierhonderdveertienduizend tweehonderdzevenenveertig euro), bestaande uit € 14.247,- aan materiële schade en € 400.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van €15.000,- (zegge: vijftienduizend euro), bestaande uit immateriële schade in de vorm van shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij [slachtoffer 2] meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 1], te betalen een bedrag van € 15.000,- (zegge: vijftienduizend euro), bestaande uit immateriële schade in de vorm van shockschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij [benadeelde 1] meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, zo dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 2] , te betalen een bedrag van € 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade in de vorm van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, zo dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 3] , te betalen een bedrag van € 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade in de vorm van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, zo dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 8] , te betalen een bedrag van € 17.500,- (zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade in de vorm van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, zo dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 4] , te betalen een bedrag van € 15.000,- (zegge: vijftienduizend euro), bestaande uit immateriële schade in de vorm van affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij [benadeelde 4] meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, zo dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 5] te betalen een bedrag van € 15.000,- (zegge: vijftienduizend euro), bestaande uit immateriële schade in de vorm van affectieschade. te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij [benadeelde 5] meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [slachtoffer 1] en [benadeelde 5] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 1] te betalen € 414.247,- (hoofdsom, zegge: vierhonderdveertienduizend tweehonderdzevenenveertig), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening: bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 414.247,- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 365 dagen: de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 2] te betalen € 15.000,- (hoofdsom, zegge: vijftienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 15.000,- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 110 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 1] te betalen € 15.000,- (hoofdsom, zegge: vijftienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 15.000,- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 110 dagen: de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 2] te betalen € 17.500,- (hoofdsom, zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening: bepaalt dat indien volledig verhaal van de
hoofdsom van € I 7.5000,- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 122 dagen: de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 3] te betalen € 17.500,- (hoofdsom, zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening: bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € I 7.500,- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 122 dagen: de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 8] te betalen € 17.500,- (hoofdsom, zegge: zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening: bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € I 7.500,- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 122 dagen: de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 4] te betalen € 15.000,- (hoofdsom, zegge: vijftienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening: bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 15.000.- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 110 dagen: de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 5] betalen € 15.000,- (hoofdsom, zegge: vijftienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening: bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 15.000.- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 110 dagen: de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat betaling aan een benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, nu sprake is van een hoofdelijke veroordeling, tevens geldt als een bevrijdende betaling aan de staat ten behoeve van die benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Tuinenburg, voorzitter,
en mrs. C.G. van de Grampel en C.H. van Vuren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. van Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 7 januari 2024 te Vlaardingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven
te beroven
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer 1] met een vuurwapen
door het hoofd heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 289 Wetboek van Strafrecht, art. 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 47 lid 1
ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)