WSNP verzoek niet-ontvankelijk verklaart. Ten onrechte minnelijke traject overgeslagen. Niet voldoende gebleken dat het minnelijk traject bij voorbaat geen kans van slagen had.
De rechtbank heeft op 6 juni 2024 een verzoekschrift met bijlagen ontvangen tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De mondelinge behandeling van het verzoekschrift is bepaald op 4 november 2024.
Ter zitting van 4 november 2024 zijn verschenen en gehoord:
-
de heer [verzoeker] , verzoeker;
-
mevrouw [persoon A] , partner van verzoeker;
-
de heer N.A. Belo, beschermingsbewindvoerder.
De uitspraak is bepaald op heden.
2 De beoordeling
Achtergrond
Volgens de aan de rechtbank overgelegde schuldenlijst is sprake van een totale schuldenlast van € 23.542,16. Verzoeker werkte tot 7 oktober 2024 fulltime in loondienst als vloerverwarmingsmonteur. Zijn arbeidsovereenkomst is na drie jaarcontracten op 7 oktober 2024 niet verlengd. Verzoeker heeft een ZW-uitkering aangevraagd bij het UWV. Verzoeker is samenwonend met zijn vriendin. Het lukt de vriendin van verzoeker nauwelijks om het kostgeld iedere maand te voldoen. Dit komt doordat de vriendin (door het samenwonen) geen recht meer heeft op toeslagen. Hierdoor komt zij met haar eigen inkomsten en uitgaven (bijna) niet meer rond.
Op 13 september 2023 heeft de Sociale Dienst Drechtsteden verzoeker een schuldhulpverleningstraject aangeboden. Na inventarisatie van de schulden en het berekenen van de afloscapaciteit heeft de Sociale Dienst Drechtsteden verzoeker bij brief van 11 januari 2024 laten weten dat zij de schuldenlast van verzoeker niet problematisch vinden. Zij zijn hiertoe gekomen doordat de vriendin van verzoeker ook inkomen genereert. De woonlasten zijn daardoor naar rato verdeelt. Gelet op de afloscapaciteit van verzoeker, zou hij zijn schulden binnen 36 maanden volledig kunnen aflossen.
De 285-verklaring
De vraag die eerst moet worden beantwoord is of de verklaring ex artikel 285 lid 1 Fw die bij het verzoekschrift is gevoegd, correct is.
Artikel 285 lid 1 sub f Fw bepaalt dat er bij een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen moet worden overgelegd. Per 1 juli 2023 is aan dit artikel toegevoegd dat als aannemelijk is dat er onvoldoende aflossingsmogelijkheden bij schuldenaar of andere omstandigheden het onmogelijk maken om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, voor de afgifte van deze verklaring niet eerst een poging hoeft te zijn gedaan om tot een dergelijke regeling te komen. Met de wijziging is beoogd om schuldenaren direct te kunnen doorgeleiden naar de schuldsaneringsregeling, zodra duidelijk is dat het beproeven van een buitengerechtelijke schuldregeling zinloos is. De rechtbank is van oordeel dat hier in het voorliggende geval geen sprake van is. De rechtbank is hiertoe als volgt gekomen.
Verzoeker heeft tot op heden geen poging gedaan om tot een buitengerechtelijke schuldregeling zoals hiervoor bedoeld te komen. In de 285-verklaring, gevoegd bij het verzoekschrift, staat dat er geen reële mogelijkheden zijn dat verzoeker tot een buitengerechtelijke regeling komt met zijn crediteuren. In die verklaring staat verder dat er geen aanbod is gedaan aan de schuldeisers, omdat verzoeker volgens schuldhulpverlening tot een 100% uitbetaling van zijn schuldeisers kon komen. Dit komt doordat verzoeker samenwoont met zijn vriendin, die ook inkomen genereert. Volgens schuldhulpverlening (bij brief van 11 januari 2024) zou er voldoende draagkracht moeten zijn voor verzoeker om zijn schulden binnen 36 maanden af te lossen. Schuldhulpverlening is dan ook tot de conclusie gekomen dat de schuldenlast van verzoeker niet problematisch is. De beschermingsbewindvoerder verklaart dat verzoeker over onvoldoende geld per maand beschikt om tot 100% betaling van zijn schuldeisers te kunnen komen en dat de schuldenlast wel degelijk problematisch is. Ook is er een grote dreiging voor loonbeslag. In 2023 heeft verzoeker het moeilijk gehad om rond te komen vanwege de gelegde beslagen.
De rechtbank is van oordeel dat het buitengerechtelijke traject ten onrechte is overgeslagen. Voor de rechtbank is onvoldoende gebleken dat er geen sprake zou zijn van een problematische schuldenlast, waardoor een poging tot een minnelijk akkoord voor de hand ligt. De rechtbank merkt op dat de vraag of sprake is van een problematische schuldenlast op meerdere manieren kan worden beantwoord. De wet geeft hiervoor geen definitie. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het schuldhulpverleningstraject in dit geval na 1 juli 2023 is begonnen en volgens de Gedragscode Schuldhulpverlening de looptijd van een schuldregeling sinds die tijd 18 maanden is in plaats van 36 maanden. Daarmee is beoogd de looptijd van het minnelijke traject te laten aansluiten bij het wettelijke traject. De schuldhulpverlener heeft onvoldoende onderbouwd dat verzoeker met een betalingsregeling zijn schulden zou kunnen regelen en dat er om die reden geen schuldbemiddeling zou hoeven plaats te vinden. Ook is niet gebleken dat het doen van een minnelijk aanbod bij voorbaat kansloos was. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het doen van een minnelijk aanbod nu in ieder geval voor de hand ligt, omdat de inkomenssituatie van verzoeker is gewijzigd.
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om een uitzondering te maken op de hoofdregel dat verzoeker eerst een reële poging doet om tot een minnelijk akkoord te komen. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek in de gegeven omstandigheden niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen, waardoor zij verzoeker niet-ontvankelijk verklaart in zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 11 november 2024. 1
1Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: