Rechtbank Rotterdam
toepassing schuldsaneringsregeling
insolventienummer: [nummer01]
uitspraakdatum: 15 februari 2024
[verzoeker01]
,
[adres01] ,
[postcode01] [plaats01] ,
verzoeker.
1
De procedure
Verzoeker heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft het verzoek behandeld ter zitting van
15 februari 2024.
Daarbij zijn verschenen en gehoord:
- [verzoeker01] , verzoeker;
- Ex-vrouw van verzoeker;
- Dochter van verzoeker;
- E. Groeneveld, beschermingsbewindvoerder.
De uitspraak is bepaald op heden.
2
De beoordeling
Toelating tot de schuldsaneringsregeling
Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Verzoeker verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, dan wel dat redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met betaling van zijn schulden. Er is geen, althans onvoldoende grond gebleken voor afwijzing van het verzoek. Verzoeker zal daarom worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Voorts dient voldoende aannemelijk te zijn dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
In dit geval heeft de rechtbank in het bijzonder gekeken naar de schuld aan Rijksdienst voor ondernemend Nederland van € 56.109,51. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verzoeker een eigen onderneming had van 4 maart 2019 tot 30 juli 2021. De schuld heeft betrekking op een lening die verzoeker heeft ontvangen ten behoeve van zijn onderneming. Het geld is destijds niet besteed aan de onderneming van verzoeker. Deze schuld is naar zijn aard niet te goeder trouw ontstaan, althans onbetaald gelaten, en staat in beginsel aan toelating in de weg, zoals deze rechtbank bij een eerder afwijzend vonnis in september 2022 ook al had vastgesteld.
Het verzoek kan ingevolge artikel 288, derde lid, van de Faillissementswet, ondanks het ontbreken van goede trouw, wel worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoeker de omstandigheden, die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, onder controle heeft gekregen. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke situatie sprake is.
Verzoeker heeft zijn situatie inmiddels veranderd. Verzoeker heeft de eigen onderneming gestaakt en deze is financieel afgewikkeld. Hier zullen geen schulden meer uit voortvloeien. Daarnaast heeft verzoeker zich onder beschermingsbewind laten stellen en spaart hij consistent sinds het beschermingsbewind is uitgesproken. De beschermingsbewindvoerder heeft dan ook ter zitting verklaard dat verzoeker goed meewerkt en zijn financiële situatie stabiel is. Verzoeker toont een saneringsgezinde houding. Door het vorenstaande is bij de rechtbank het vertrouwen ontstaan dat verzoeker de verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen.
Bevoegdheid rechtbank
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verzoeker in Nederland ligt.
3
De beslissing
- spreekt per de datum van dit vonnis de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoeker01]
,
geboren op [geboortedatum01] -1966 te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ),
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ;
- stelt de termijn van de regeling vast op 18 maanden, te rekenen vanaf
15 februari 2024, waardoor deze termijn eindigt op 15 augustus 2025;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. M. Aukema
en tot bewindvoerder E.A. de Snoo,
gevestigd te Postbus 187,
3330 AD Zwijndrecht;
- kent toe, voor zover de boedel dit toelaat, een voorschot op de vergoeding van de bewindvoerder van een telkens aan het eind van de maand opeisbaar bedrag. Dit bedrag is gelijk aan 1/19e deel van de overeenkomstig artikel 2 van het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering (Staatsblad 2013, 308) te berekenen vergoeding, verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2024.
1