Arbeidsrecht. Verzoeker is in de gelegenheid gesteld om een deskundigenoordeel over te leggen van het UWV ter onderbouwing van zijn ziekte. zie: ECLI:NL:RBROT:2023:9885. De kantonrechter kan aan het deskundigenoordeel niet de waarde hechten die verzoeker eraan gehecht wil zien. Verzekeringsarts heeft geen hoor en wederhoor toegepast. Ook heeft de verzekeringsarts onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe hij tot zijn oordeel is gekomen dat verzoeker arbeidsongeschikt is voor zijn eigen werk. Loonvordering afgewezen.
[verweerder01] ,
handelend onder de naam [handelsnaam01] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. G. Snippe.
De partijen worden ‘ [verzoeker01] ’ en ‘ [verweerder01] ’ genoemd.
1
De verdere procedure
1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
-
de beschikking van 18 oktober 2023 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
-
het e-mailbericht van [verzoeker01] van 6 januari 2024 met het deskundigenoordeel van het UWV;
-
de akte houdende uitlating met betrekking tot het deskundigenoordeel UWV van [verweerder01] van 22 januari 2024, met bijlagen.
2
De verdere beoordeling
2.1.
In de beschikking van 18 oktober 2023 heeft de kantonrechter beslist op de verzoeken van [verzoeker01] die zien op het einde van de arbeidsovereenkomst tussen partijen en op het door [verzoeker01] gevorderde loon over de periode van over de periode van 25 april tot en met 9 juni 2023. De kantonrechter heeft vervolgens iedere verdere beslissing aangehouden, omdat [verzoeker01] in de gelegenheid is gesteld om een deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen. [verzoeker01] had namelijk ook aanspraak had gemaakt op loon tijdens ziekte over de periode van 10 juni tot en met 5 juli 2023. Dit verzoek kon nog niet in behandeling worden genomen, omdat [verzoeker01] geen deskundigenoordeel van het UWV had overgelegd, terwijl [verweerder01] wel betwist dat [verzoeker01] ziek was. [verzoeker01] is daarom conform artikel 7:629a lid 1 BW in de gelegenheid gesteld om het UWV zich over zijn ziekte uit te laten.
2.2.
Op 6 januari 2024 heeft [verzoeker01] het deskundigenoordeel van het UWV van 4 januari 2024 aan de kantonrechter toegezonden. [verweerder01] heeft vervolgens hierop gereageerd.
2.3.
De verzekeringsarts van het UWV stelt zich op het standpunt dat [verzoeker01] in de periode van 10 juni tot 5 juli 2023 arbeidsongeschikt was voor zijn eigen werk als keukenmedewerker. Volgens de verzekeringsarts leidt de aard van de gezondheidsklachten tot beperkingen ten aanzien van de mentale belastbaarheid. [verzoeker01] was hierdoor niet geheel belastbaar voor zijn eigen werk aanzien hij in het eigen werk te maken had met hectiek, deadlines, productiepieken en flexibiliteit. Het is volgens de verzekeringsarts aannemelijk dat [verzoeker01] ten aanzien van de deze aspecten beperkt was. Volgens de verzekeringsarts is het plausibel dat [verzoeker01] de geclaimde klachten destijds had gezien het doorlopend karakter en aard hiervan.
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat aan het deskundigenoordeel niet de waarde kan worden gehecht die [verzoeker01] hieraan gehecht wil zien. De verzekeringsarts heeft namelijk geen hoor en wederhoor toegepast, want de verzekeringsarts heeft alleen [verzoeker01] maar niet [verweerder01] gehoord. Hierdoor heeft de verzekeringsarts onder andere niet in zijn rapport mee kunnen nemen de betwisting van [verweerder01] van de door [verzoeker01] gestelde werkzaamheden en de gevolgen hiervan voor zijn belastbaarheidsoordeel.
2.5.
Naast het niet toepassen van hoor en wederhoor, heeft de verzekeringsarts ook onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe hij tot zijn oordeel is gekomen dat [verzoeker01] arbeidsongeschikt is voor zijn eigen werk als keukenmedewerker. Uit het deskundigenoordeel volgt dat [verzoeker01] geen recente medische informatie heeft overgelegd, want de overgelegde informatie van zijn huisarts bevatte geen informatie over de huidige problematiek en bevatte het slechts bevindingen uit 2022. Gelet hierop is het onbegrijpelijk waarom de verzekeringsarts, zonder informatie van een arts, een half jaar later kan oordelen dat er duidelijk sprake is van een doorlopend ziektebeeld. Ook heeft de verzekeringsarts onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe hij tot zijn oordeel is gekomen dat de klachten een doorlopend karakter hadden en het daarom plausibel is dat [verzoeker01] de geclaimde klachten had in de periode van 10 juni tot en met 5 juli 2023. Het had op de weg van de verzekeringsarts gelegen om toe te lichten op basis waarvan hij van oordeel is dat er sprake is van een doorlopend ziektebeeld en de klachten een doorlopend karakter hadden, maar dat heeft hij onvoldoende gedaan.
2.6.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat van het deskundigenrapport niet uitgegaan kan worden. Dit betekent dat [verzoeker01] onvoldoende zijn stelling heeft onderbouwd dat hij in de periode van 10 juni tot 5 juli 2023 vanwege arbeidsongeschiktheid verhinderd was om de bedongen arbeid te verrichten. De loonvordering die hierop ziet wordt daarom afgewezen.
2.7.
Dit voorgaande betekent dat [verweerder01] gelet op de beschikking van 18 oktober 2023 alleen veroordeeld wordt om het loon over de periode van 25 april tot en met 9 juni 2023 te betalen, zijnde een bedrag van € 3.593,04 bruto te vermeerderen met 25% wettelijke verhoging. Ook moet [verweerder01] hiervan een deugdelijke bruto-netto specificatie verstrekken aan [verzoeker01] . De gevorderde wettelijke rente wordt eveneens toegewezen, omdat [verweerder01] te laat is met betaling.
2.8.
De kantonrechter ziet voldoende redenen om [verweerder01] te veroordelen in de proceskosten, omdat zij een deel van het loon niet aan [verzoeker01] betaald heeft. Deze kosten worden aan de kant van [verzoeker01] begroot op € 814, aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 949,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als deze beschikking wordt betekend.
3
De beslissing
De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [verweerder01] om aan [verzoeker01] te betalen € 3.593,04 bruto, te vermeerderen met 25% wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW en te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over het achterstallig salaris en de wettelijke verhoging vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele betaling;
3.2.
veroordeelt [verweerder01] om een deugdelijke bruto-netto specificatie te verstrekken aan [verzoeker01] van deze loonbetaling;
3.3.
veroordeelt [verweerder01] in de proceskosten, die aan de kant van [verzoeker01] worden begroot op € 949,-;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C. Halk en in het openbaar uitgesproken.
31688
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: