Zorgovereenkomst; Richtlijn Consumentenrechten is niet van toepassing op verzekeringen, waaronder zorgverzekeringen, zodat niet hoeft te worden getoetst of is voldaan aan de informatieverplichtingen van artikel 6:230m BW. Wel moet ambtshalve worden onderzocht of de bedingen die in de tussen partijen gesloten overeenkomst staan niet oneerlijk zijn in de zin van Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn). VGZ verwijst in de dagvaarding wel naar de polisvoorwaarden, maar heeft deze niet in het geding gebracht. Op basis van de voorwaarden van 2022 is de kantonrechter ambtshalve bekend dat het relevante artikel 3 van de polisvoorwaarden een kernbeding is en daarom moet voldoen aan het transparantievereiste. Naar het oordeel van de kantonrechter is artikel 3.3 voldoende transparant. Uit artikel 3.3 volgt duidelijk dat er naast premie eigen risico en eigen bijdrage betaald moeten worden. Het eigen risico en de eigen bijdrage zijn ook wettelijk verplichte onderdelen van een zorgverzekering. Dit wordt nog verder uitgewerkt in artikel 7 en 8 van de polisvoorwaarden. Nu artikel 3 duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd, is het rechtsgeldig. Het is de kantonrechter verder ambtshalve bekend dat de bepaling over de buitengerechtelijke kosten oneerlijk is. Artikel 3.5.2 luidt namelijk “Wij brengen de volgende kosten bij u in rekening in geval van niet-tijdig betalen:
De partijen worden hierna ‘VGZ’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.
1 De procedure
1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
-
de dagvaarding van 7 maart 2023, met bijlagen;
-
het antwoord;
-
de akte van VGZ, met bijlagen.
1.2.
[gedaagde] heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet gereageerd op de laatste akte en de bijlagen van VGZ.
2 Het geschil
2.1.
VGZ vordert een hoofdsom van € 219,26. Dit bedrag ziet op het eigen risico en/of de eigen bijdrage voor verstrekte medicatie op 9 juni 2023. Verder vordert VGZ € 7,21 aan verschenen rente tot 22 februari 2024 en € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten. Dit is in totaal € 274,87. Op de vordering wordt in mindering gebracht een bedrag van € 155,03, resteert € 119,84.
2.2.
[gedaagde] betwist de vordering. Volgens haar wordt de premie automatisch via de Sociale Dienst voldaan maar houdt de Sociale Dienst elke maand € 180,- in op haar uitkering terwijl er maar € 140,- aan VGZ wordt betaald.
3 De beoordeling
3.1.
VGZ baseert haar vordering op nakoming van de tussen haar en [gedaagde] gesloten zorgovereenkomst. De Richtlijn Consumentenrechten is niet van toepassing op verzekeringen, waaronder zorgverzekeringen, zodat niet hoeft te worden getoetst of is voldaan aan de informatieverplichtingen van artikel 6:230m BW.
3.2.
Wel moet ambtshalve worden onderzocht of de bedingen die in de tussen partijen gesloten overeenkomst staan niet oneerlijk zijn in de zin van Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn).
VGZ verwijst in de dagvaarding wel naar de polisvoorwaarden, maar heeft deze niet in het geding gebracht. Op basis van de voorwaarden van 2022 is de kantonrechter ambtshalve het volgende bekend, waarbij wordt opgemerkt dat als er andere of latere polisvoorwaarden van toepassing zouden zijn, dit voor rekening en risico van VGZ komt nu zij deze niet in het geding heeft gebracht.
3.3.
Het relevante artikel 3 van de polisvoorwaarden is een kernbeding en moet daarom voldoen aan het transparantievereiste. Naar het oordeel van de kantonrechter is artikel 3.3 voldoende transparant. Uit artikel 3.3 volgt duidelijk dat er naast premie eigen risico en eigen bijdrage betaald moeten worden. Het eigen risico en de eigen bijdrage zijn ook wettelijk verplichte onderdelen van een zorgverzekering. Dit wordt nog verder uitgewerkt in artikel 7 en 8 van de polisvoorwaarden. Nu artikel 3 duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd, is het rechtsgeldig.
3.4.
Op grond van de zorgovereenkomst met VGZ moet [gedaagde] de overeengekomen premie en overige genoemde kosten aan VGZ betalen. [gedaagde] heeft niet betwist dat deze kosten niet betaald zijn, maar voert aan dat dit via de Sociale Dienst betaald had moeten worden. VGZ heeft aangevoerd dat zij elke maand van de Sociale Dienst een bedrag van
€ 180,22 ontvangt. Hiervan wordt € 140,- afgeboekt op de maandelijkse premie, het overige wordt afgeboekt op openstaande posten betreffende het eigen risico en de eigen bijdrage. [gedaagde] is door VGZ schriftelijk geïnformeerd dat er daarnaast nog een openstaand saldo resteerde volgens VGZ. [gedaagde] heeft dit alles niet tegengesproken.
Het komt voor rekening en risico van [gedaagde] als de stortingen door de Sociale Dienst niet voldoende zijn om alle openstaande posten te betalen. Dit is een probleem van [gedaagde] zelf en niet van VGZ. Zij moet er voor zorgen dat alle kosten op welke wijze dan ook (door haar zelf of door de Sociale Dienst) worden betaald aan VGZ. Dit maakt dat de gevorderde hoofdsom toewijsbaar is.
3.5.
Het is de kantonrechter verder ambtshalve bekend dat de bepaling over de buitengerechtelijke kosten oneerlijk is. Artikel 3.5.2 luidt namelijk “Wij brengen de volgende kosten bij u in rekening in geval van niet-tijdig betalen:
incassokosten vanaf de dag na de uiterste betaaldatum van de aanmaning.”
Deze bepaling wijkt in het nadeel van de consument af van de wettelijke regeling (artikel 6:96 BW) of wekt die indruk. Een bepaling die de handelaar recht geeft op buitengerechtelijke kosten is op zich toegestaan, maar dan moet wel zijn voldaan aan de volgende voorwaarden. De bepaling mag de handelaar geen recht geven op een hoger bedrag dan is toegestaan op grond van de wet. Wel is toegestaan dat in de bepaling geen bedragen worden genoemd als voor de hoogte van de vergoeding wordt verwezen naar de wet. Artikel 3.5.2 noemt geen bedragen en verwijst niet naar de wet voor een (maximum) bedrag. De bepaling is daarom oneerlijk zodat de gevorderde vergoeding voor incassokosten wordt afgewezen.
3.6.
De kantonrechter heeft onderzocht of er nog andere oneerlijke bepalingen in de polisvoorwaarden staan, voor zover in deze zaak van belang. Dat is niet het geval. De gevorderde rente op grond van artikel 3.5.2 wordt toegewezen.
3.7.
Dit alles leidt tot de conclusie dat [gedaagde] een hoofdsom van € 219,26 verschuldigd is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de factuur, minus de betalingen/verrekeningen voor een totaal bedrag van € 155,03.
3.8.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van VGZ op
€ 137,39 aan dagvaardingskosten, € 130,- aan griffierecht, € 80,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 40,-) en € 20,- aan nakosten. Dat is in totaal € 367,39.
Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
3.9.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).
4 De beslissing
De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ te betalen € 64,23 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over de hoofdsom die na iedere wijziging vanaf de vervaldatum van de factuur van 9 juni 2023 heeft opengestaan tot de dag dat volledig is betaald;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van VGZ worden begroot op € 367,39;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en in het openbaar uitgesproken.
745
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: