12 Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt als bijkomende straf op aan de verdachte:
- ontzetting van het recht tot het bekleden van het ambt van gemeenteambtenaar
voor de duur van 2 (twee) jaren;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met haar mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij de gemeente Den Haag, te betalen een bedrag van € 640.970,12 (zegge: zeshonderdveertig duizend negenhonderdzeventig euro en twaalf cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de gemeente Den Haag te betalen € 640.970,12 ((hoofdsom, zegge: zeshonderdveertig duizend negenhonderdzeventig euro en twaalf cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 november 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 640.970,12 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 360 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. J.M.L. van Mulbregt en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2019 tot en met 12 november 2020 te Den Haag, althans in Nederland, als ambtenaar (van de gemeente Den Haag), meermalen opzettelijk geld of geldswaardig papier dat zij in haar bediening onder zich had, tot een bedrag van in totaal 640.970,12 euro, heeft verduisterd;
(art 359 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2019 tot en met 12 november 2020 te Den Haag, althans in Nederland,
opzettelijk en of meer geldbedragen tot een bedrag van in totaal 640.970,12 euro, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehoorde aan de Gemeente Den Haag, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten (balie)medewerker bij de Gemeente Den Haag, elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(art 321 Wetboek van Strafrecht, art 322 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2019 tot en met 12 november 2020 te Den Haag, althans in Nederland,
een of meer geldbedragen tot een bedrag van in totaal 640.970,12 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Gemeente Den Haag, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht)
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2019 tot en met 12 november 2020 te Den Haag, althans in Nederland,
(telkens) (van) (een) voorwerp(en), te weten (van) een of meer geldbedrag(en) van in totaal 640.970,12 euro, althans enig geldbedrag - heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad,
terwijl zij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was/waren uit enig misdrijf en zij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt;
(art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht)
2
zij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2019 t/m 6 januari 2021, te 's-Gravenhage,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/of alleen,
(telkens) (van) (een) voorwerp(en), te weten (van) een of meer geldbedrag(en) van in totaal 640.970,12 EURO, althans enig geldbedrag heeft overgedragen, heeft omgezet en/of
- gebruik heeft gemaakt terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en zij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
(art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond bWetboek van Strafrecht, art 420ter lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 420ter lid 2 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)