Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBROT:2024:7395

Rechtbank Rotterdam
08-08-2024
13-08-2024
C/10/682336 / KG ZA 24-682
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Kort geding. Verzet. Publicatieverbod en rectificatie. Toewijzing. Artikel 8 en 10 EVRM. Belangenafweging. Dwangsommen en lijfsdwang.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/682336 / KG ZA 24-682

Vonnis in verzet in kort geding van 8 augustus 2024

in de zaak van

[persoon A] ,

woonplaats: Dordrecht,

oorspronkelijk eiseres, gedaagde in het verzet,

advocaat mr. M.R. Dill te Dordrecht,

tegen

[persoon B] ,

woonplaats: Dordrecht,

oorspronkelijk gedaagde, eiser in het verzet,

advocaat mr. J.M.C. Wessels te Hendrik-Ido-Ambacht.

Partijen worden hierna [persoon A] en [persoon B] genoemd.

1 Waar gaat de zaak over?

1.1.

[persoon A] heeft Stichting [naam stichting] (de Stichting) opgericht en zij is daar bestuurder van. Voor de Stichting werken meerdere vrijwilligers. [persoon B] heeft als vrijwilliger voor de Stichting gewerkt. Hij verbleef, in de periode dat hij dat deed, vaak en veel in de woning van [persoon A] . Op 4 mei 2024 is de politie de woning van [persoon A] binnengevallen, nadat [persoon B] een foto van hemzelf met – onder andere – een vuurwapen op Snapchat had geplaatst. [persoon A] heeft [persoon B] vervolgens de toegang tot haar huis ontzegd waarna [persoon B] zijn werkzaamheden voor de Stichting heeft gestaakt. Hierna heeft [persoon B] via verschillende sociale media platforms beschuldigingen over [persoon A] geuit. [persoon B] beschuldigt [persoon A] ervan dat zij:

  • -

    in het kader van haar werkzaamheden voor de Stichting fraude pleegt, haar geheimhoudingsplicht schendt en de regels van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) overtreedt;

  • -

    haar aanstaande ex-man wil omleggen;

  • -

    zichzelf prostitueert; en

  • -

    harddrugs en drank gebruikt.

1.2.

[persoon A] is vanwege de hiervoor genoemde beschuldigingen een kort geding tegen [persoon B] gestart. In dat kort geding, met zaaknummer 680466 KG ZA 24-534, is op 14 juni 2024 een verstekvonnis (het verstekvonnis) gewezen. De beslissing in het verstekvonnis luidt als volgt:

4. De beslissing

De voorzieningenrechter:

4.1.

verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagde;

4.2.

verbiedt gedaagde, gedurende zes maanden na betekening van dit vonnis, om zich via Facebook, Instagram, X, Snapchat, Linkedin en Whatsapp negatief uit te laten over eiseres in de zin dat hem verboden is om eiseres ervan te beschuldigen:

- dat zij in het kader van haar werkzaamheden voor de Stichting fraude pleegt, haar geheimhoudingsplicht schendt en de regels van de AVG overtreedt;

- dat zij haar aanstaande ex-man wil omleggen;

- dat zij zichzelf prostitueert;

- dat zij harddrugs en drank gebruikt.

4.3.

gebiedt gedaagde om, binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, de foto’s van blote borsten en het heimelijk gemaakte filmpje van de seks tussen partijen te verwijderen van door gedaagde gebruikte opslagmogelijkheden en verwijderd te houden;

4.4.

verklaart onderdelen 4.2. en 4.3. van deze beslissing uitvoerbaar bij lijfsdwang als gedaagde niet aan (één van) de daarin vermelde veroordelingen voldoet, waarbij de duur van de lijfsdwang voor iedere afzonderlijke overtreding wordt bepaald op een periode van één dag, met een maximumduur van in totaal 100 dagen voor alle overtredingen;

4.5.

veroordeelt gedaagde om, binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, een rectificatie te plaatsen op Instagram, Facebook, X, Snapchat en Linkedin, met de volgende tekst:

“Bij deze bericht ik u, [persoon B] , dat alle berichten die ik over [persoon A] heb geopenbaard door mij worden ingetrokken. Het spreekt voor zich dat zij niet waar zijn en door mij ten onrechte zijn geopenbaard.”

4.6.

veroordeelt gedaagde om aan eiseres een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 4.5. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 1.500,00 is bereikt; zodra het maximumbedrag is bereikt, is onderdeel 4.5. van deze beslissing uitvoerbaar bij lijfsdwang, indien gedaagde niet (geheel) aan de daarin vermelde veroordeling voldoet, waarbij de duur van de lijfsdwang per afzonderlijke overtreding wordt bepaald op een periode van vijf dagen, met een maximumduur van in totaal 90 dagen voor alle overtredingen;

4.7.

veroordeelt gedaagde in de proceskosten van € 1.349,72; als het vonnis wordt betekend, moet gedaagde € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;

4.8.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

4.9.

wijst het meer of anders gevorderde af.”.

1.3.

[persoon B] is het niet eens met het verstekvonnis en daarom komt hij daartegen in verzet. In de eerste plaats is volgens [persoon B] ten onrechte verstek tegen hem verleend, omdat hij op tijd schriftelijk in de procedure was verschenen. Verder moeten de vorderingen van [persoon A] volgens [persoon B] alsnog worden afgewezen. Op de redenen die [persoon B] daarvoor aanvoert, wordt hierna – voor zover dat voor de beoordeling van belang is – ingegaan.

1.4.

[persoon A] heeft haar vorderingen inmiddels gewijzigd. De gewijzigde vorderingen van [persoon A] luiden primair (de subsidiaire vorderingen van [persoon A] zijn niet relevant, omdat, zoals hierna blijkt, de voorzieningenrechter daar niet aan toekomt) als volgt:

I. [persoon B] te verbieden, met onmiddellijke ingang, zich in het openbaar op enigerlei wijze negatief, althans bedreigend, althans intimiderend, althans beledigend, althans schade toebrengend of schadelijk, steeds in de ruimste zin van het woord, uit te laten over [persoon A] , en/of, al dan niet met artificial intelligence bewerkte, berichten op social media en websites, waaronder, Facebook, lnstagram, Threads, X, Sotwe, Snapchat, LinkedIn, Tiktok, Jouw Web, Steempro, Medium en Youtube te plaatsen, althans te openbaren, met betrekking tot [persoon A] , alsmede alle door hem geplaatste berichten over [persoon A] van social media en websites te verwijderen en verwijderd te houden, alsmede de foto's van blote borsten en de heimelijk gemaakte filmpjes van de seks tussen partijen te verwijderen van door [persoon B] gebruikte opslagmogelijkheden en verwijderd te houden, op straffe van een lijfsdwang van twee weken per overtreding, wanneer zulks niet het geval is binnen twee dagen na betekening van dit vonnis;

II. [persoon B] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, een rectificatie te plaatsen op social media, waaronder Facebook, lnstagram, Threads, X, Sotwe, Snapchat, LinkedIn, Tiktok, Jouw Web, Steempro, Medium en Youtube, althans alle door [persoon B] gebruikte social media, luidende:


Bij deze bericht ik u, [persoon B] , dat alle berichten die ik over [persoon A] heb geopenbaard, door mij worden ingetrokken. Deze berichtgeving verdient niet de schoonheidsprijs. Het spreekt voor zich dat zij niet waar zijn en door mij ten onrechte zijn geopenbaard.”,

danwel een zodanige tekst als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren, zulks op straffe van een lijfsdwang van twee weken per overtreding, en/of een dwangsom ad € 2.000,00 per dag dat [persoon B] hiermee in gebreke blijft, tot een maximum ad € 50.000,00, althans zodanige termijnen en/of bedragen als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren, wanneer zulks niet is geschied binnen twee dagen na betekening van dit vonnis.

2. De procedure

2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de inleidende dagvaarding van 11 juni 2024, met bijlagen 1 tot en met 12;

  • -

    de mondelinge behandeling op 14 juni 2024;

  • -

    het verstekvonnis dat op 14 juni 2024 door de voorzieningenrechter in deze rechtbank is gewezen (met zaaknummer 680466 KG ZA 24-534);

  • -

    de verzetdagvaarding van 11 juli 2024, met bijlagen 1 tot en met 5;

  • -

    de akte eiswijziging, met bijlagen 13 tot en met 20;

  • -

    de mondelinge behandeling op 25 juli 2024;

  • -

    de pleitaantekeningen van mr. Dill;

  • -

    de pleitnotities van mr. Wessels.

3 De beoordeling

Een paar opmerkingen vooraf

3.1.

In een kort gedingprocedure kan de gedaagde partij alleen zelf (in het geval van een bedrijf: door een bevoegd vertegenwoordiger) of bijgestaan of vertegenwoordigd door een advocaat in de procedure verschijnen (artikel 255 lid 1 Rv en artikel 10.2 van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken). In tegenstelling tot wat [persoon B] betoogt, kon hij niet schriftelijk in de procedure verschijnen. Dit geldt ook in het geval dat de dagvaarding kort voor de mondelinge behandeling aan de gedaagde partij wordt betekend. In het verstekvonnis is dus terecht verstek verleend tegen [persoon B] .

3.2.

Tegen een verstekvonnis staat verzet open voor de gedaagde partij (artikel 143 lid 1 Rv) dat in kort geding moet worden gedaan bij de voorzieningenrechter (artikel 259 Rv). Tegen een vonnis op tegenspraak staat, op bepaalde uitzonderingen na, hoger beroep open (artikel 332 lid 1 Rv). Het is niet aan partijen in een procedure om te bepalen of een vonnis bij verstek of op tegenspraak is gewezen. Dat volgt in principe uit het vonnis, waarbij wordt opgemerkt dat niet-relevante uitzonderingen op dit uitgangspunt gesteld noch aannemelijk geworden zijn. Anders dan [persoon A] blijkbaar ook meent, kan de omstandigheid dat [persoon B] meent dat hij schriftelijk in de kort gedingprocedure kon verschijnen niet tot de conclusie leiden dat geen verstekvonnis, maar een vonnis op tegenspraak is gewezen (de consequentie daarvan zou overigens zijn dat er hoger beroep in plaats van verzet had moeten worden ingesteld). [persoon B] kan dus in verzet komen.

3.3.

[persoon A] heeft alleen vorderingen met betrekking tot berichtgeving over haarzelf ingesteld. Het standpunt van [persoon B] dat [persoon A] ook vorderingen namens de Stichting heeft ingesteld en dat [persoon A] om die reden gedeeltelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard, volgt de voorzieningenrechter dus niet. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter daarbij op dat tussen [persoon A] en de Stichting wel een zekere verwevenheid bestaat en dat [persoon B] beschuldigingen met betrekking tot de Stichting aan het adres van [persoon A] maakt, zodat het begrijpelijk is dat [persoon A] in de inleidende dagvaarding ook de gang van zaken binnen (het bestuur van) de Stichting benoemt.

[persoon B] is op tijd in verzet gekomen tegen het verstekvonnis

3.4.

Geen van partijen gaat in op de vraag of [persoon B] op tijd in verzet is gekomen tegen het verstekvonnis. Maar omdat verzettermijnen van openbare orde zijn, beoordeelt de voorzieningenrechter ambtshalve of [persoon B] op tijd in verzet is gekomen. Dat is het geval. Hoewel de datum van betekening van het verstekvonnis aan [persoon B] onbekend is, staat wel vast dat het verstekvonnis op 14 juni 2024 is gewezen en dat [persoon B] met zijn dagvaarding van 11 juli 2024 in verzet is gekomen. Tussen die twee data zit minder dan de termijn van vier weken die voor het in verzet komen tegen het verstekvonnis geldt (artikel 143 lid 2 Rv).

Botsing tussen grondrechten: een belangenafweging

3.5.

In deze zaak is sprake van een botsing tussen grondrechten, aan de ene kant het recht op vrijheid van meningsuiting van [persoon B] en aan de andere kant het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [persoon A] . De voorzieningenrechter moet in zo’n geval alle relevante omstandigheden van het geval afwegen om te bepalen welke van deze rechten in dit geval zwaarder weegt. Bij deze afweging geldt als uitgangspunt dat aan geen van beide rechten voorrang toekomt. Bovendien brengt het oordeel dat één van beide rechten zwaarder weegt dan het andere recht mee dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van artikel 8 lid 2 EVRM, dan wel artikel 10 lid 2 EVRM (Hoge Raad 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230, r.o. 3.2.5.2).

3.6.

Tussen de partijen is niet in geschil dat [persoon B] in zijn berichtgeving over [persoon A] (onder meer) onderwerpen van openbaar belang aansnijdt, zoals fraude met subsidiegelden. Om het publiek te informeren over of te waarschuwen voor dergelijke misstanden mag [persoon B] tot op zekere hoogte overdrijven of zelfs provoceren; dat is journalistieke vrijheid, waarbij de voorzieningenrechter het antwoord op de vraag of [persoon B] als (burger)journalist kan worden aangemerkt, in het midden laat. Er is weinig ruimte voor beperkingen van het debat over aangelegenheden van openbaar belang en dat heeft tot gevolg dat een hoog niveau van bescherming aan de vrijheid van meningsuiting wordt toegekend; de rechter beschikt in zo’n geval over een bijzonder kleine margin of appreciation. De mogelijke ernst van bepaalde uitlatingen doet niets af aan het recht op een hoog niveau van bescherming, gezien het bestaan van een kwestie van openbaar belang. Dit brengt mee dat [persoon A] onder omstandigheden moet gedogen dat haar naam in berichtgeving over fraude binnen de Stichting wordt gebruikt.

3.7.

Maar de voorzieningenrechter is van oordeel dat deze omstandigheden zich in dit geval niet voordoen. [persoon B] beschuldigt [persoon A] er in zijn berichtgeving namelijk van dat zij in het kader van haar werkzaamheden voor de Stichting fraude pleegt met subsidiegeld en door vrijwilligers geen vergoeding te betalen, terwijl die beschuldigingen op geen enkele manier door feiten of zelfs maar expliciete aanwijzingen of vermoedens worden ondersteund.

3.7.1.

De beschuldiging dat [persoon A] in het kader van haar werkzaamheden voor de Stichting fraude met subsidiegelden pleegt, onderbouwt [persoon B] slechts met een brief van 25 maart 2024 van de Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid aan de Stichting. In die brief wordt een aan de Stichting verleende subsidie ingetrokken, omdat (1) activiteiten waarvoor de subsidie was verleend niet (geheel) naar verwachting en afspraak hebben plaatsgevonden en (2) niet was voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen omtrent verantwoording over 2023. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [persoon A] toegelicht dat de Stichting zelf had besloten om de subsidie terug te geven, omdat de Stichting vanwege haar omvang niet aan de verantwoordingsplicht kon voldoen die aan de subsidie was gekoppeld (een accountantsverklaring). Deze uitleg van [persoon A] wordt ondersteund met de door [persoon B] in het geding gebrachte notulen van een op 18 maart 2024 gehouden bestuursvergadering van de Stichting waarin staat “Morgenochtend zal [persoon A] met het Dagelijks Bestuur een brief opstellen waarin we afzien van de subsidieverstrekking vanwege de onprettige samenwerking. Tevens zullen we het voorschot terugbetalen minus de gemaakte kosten.”. Tegen deze achtergrond kan de, een week later verzonden, brief van 25 maart 2024 heel goed aansluiten op het aan de Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid bekend gemaakte afzien van subsidie. Die brief bevat in ieder geval geen concreet fraudeverwijt. Gelet hierop heeft [persoon B] zijn stelling dat [persoon A] in het kader van haar werkzaamheden voor de Stichting fraude met subsidiegelden pleegt onvoldoende met feiten of zelfs maar expliciete aanwijzingen of vermoedens ondersteund.

3.7.2.

De beschuldiging dat [persoon A] in het kader van haar werkzaamheden voor de Stichting fraude pleegt door vrijwilligers geen vergoeding te betalen, onderbouwt [persoon B] met de door [persoon A] als bijlage 4b in het geding gebrachte flyer van de Stichting getiteld “Jongeren met ervaring in de jeugdhulp gezocht”. Op die flyer staat – onder meer – : “(…) Je krijgt een vrijwilligersvergoeding. (…)”. Volgens [persoon B] hebben hij en een andere vrijwilliger geen vrijwilligersvergoeding ontvangen voor hun werkzaamheden en blijkt ook hieruit dat [persoon A] in het kader van haar werkzaamheden voor de Stichting fraude pleegt. De voorzieningenrechter volgt [persoon B] niet in dat standpunt. De enkele vermelding in de flyer dat een vrijwilligersvergoeding wordt betaald, betekent naar haar voorlopig oordeel niet (zonder meer) dat aan die vergoeding geen voorwaarden zijn verbonden, zoals [persoon A] heeft uitgelegd. De hoogte van de vrijwilligersvergoeding kan afhankelijk zijn van het aantal uren dat een vrijwilliger werkt en het succesvol afronden van trainingen. De toepassing van het zogenaamde Haviltex-criterium leidt niet tot een andere voorlopige conclusie. [persoon B] en andere vrijwilligers mogen enkel en alleen op grond van de hiervoor geciteerde zin in de flyer niet verwachten dat zij zonder enige voorwaarden een vrijwilligersvergoeding ontvangen.

3.7.3.

De beschuldigingen dat [persoon A] (1) haar geheimhoudingsplicht schendt, (2) de regels van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) overtreedt, (3) haar aanstaande ex-man wil omleggen, (4) zichzelf prostitueert en (5) harddrugs en drank gebruikt, heeft [persoon B] in het geheel niet met feiten of zelfs maar expliciete aanwijzingen of vermoedens ondersteund, nog daargelaten dat ook niet duidelijk is op welke geheimhoudingsplicht [persoon B] doelt. Daarbij laat de voorzieningenrechter in het midden het antwoord op de vraag of deze beschuldigingen zijn aan te merken als misstanden en of ten aanzien van deze beschuldigingen dan ook een hoog niveau van bescherming aan de vrijheid van meningsuiting moet worden toegekend.

3.7.4.

De voorzieningenrechter stelt [persoon B] niet in de gelegenheid om, zoals hij in de verzetdagvaarding heeft verzocht, zijn beschuldigingen aan het adres van [persoon A] (verder) te onderbouwen. In de eerste plaats leent een kort geding zich niet voor het horen van getuigen, vanwege de daarmee, en met een contra-enquête die daarbij hoort, gemoeide tijd. Bovendien heeft [persoon B] tussen het ontvangen van het verstekvonnis en de mondelinge behandeling op 25 juli 2024 ruim voldoende de tijd gehad om zijn beschuldigingen te onderbouwen. Dat hij dat niet heeft gedaan, komt voor zijn rekening en risico.

3.8.

Tegen de achtergrond van het toetsingskader zoals dat is geschetst in r.o. 3.5. wordt de berichtgeving van [persoon B] over [persoon A] als onrechtmatig aangemerkt. Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [persoon A] weegt in dit geval dus zwaarder dan het recht op vrijheid van meningsuiting van [persoon B] .

De foto’s van blote borsten en filmpjes van seks

3.9.

Dat [persoon B] foto’s van de blote borsten van [persoon A] en filmpjes van de seks tussen partijen in bezit houdt, is in de gegeven omstandigheden onrechtmatig. [persoon B] heeft geen enkele rechtsgrond om daar tegen de wil van [persoon A] over te blijven beschikken, te meer omdat [persoon A] gelet op de verstoorde verstandhouding tussen partijen maar ook gelet op wat [persoon B] al eerder op onder andere Snapchat heeft gezet, de gerechtvaardigde vrees heeft dat [persoon B] die foto’s en/of filmpjes (verder) verspreidt. Dat [persoon B] ontkent foto’s en/of filmpjes te hebben verspreid, is, gelet op de verklaringen die [persoon A] heeft overgelegd, niet geloofwaardig.

De dwangsommen en lijfsdwang

3.10.

[persoon B] heeft geen verweer gevoerd tegen het toewijzen van dwangsommen of lijfsdwang in het geval dat de vorderingen van [persoon A] toewijsbaar zijn.

De gewijzigde primaire vorderingen van [persoon A] worden grotendeels toegewezen

3.11.

[persoon A] heeft in het verzet haar eis gedeeltelijk gewijzigd door een vordering te laten vervallen, en vorderingen enerzijds te beperken en anderzijds uit te breiden met niet in het verstekvonnis genoemde sociale media platforms. De gewijzigde primaire vordering wordt, met vernietiging van het verstekvonnis, grotendeels, maar niet volledig toegewezen.

3.12.

Het gevorderde verbod om zich negatief uit te laten is ook nu te ruim geformuleerd. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om het verbod te begrenzen. De primaire vordering wordt toegewezen in die zin dat [persoon B] wordt verboden om zich negatief uit te laten als bedoeld in 1.1. en 3.7.1., 3.7.2. en 3.7.3. [persoon A] heeft gesteld en onderbouwd dat [persoon B] na het wijzen van het verstekvonnis de daarin vermelde verboden zo’n 2400 keer heeft overtreden en dat [persoon B] daarvoor – voornamelijk – andere dan in de uitgesproken veroordeling genoemde sociale media platforms zoals Steempro, JouwWeb, Snapchat, X en Sotwe gebruikt, in plaats van de platforms waarvoor in het verstekvonnis een verbod is uitgesproken (Facebook, Instagram, X, Snapchat, LinkedIn en Whatsapp). [persoon B] heeft dit niet weersproken. Omdat op voorhand niet uit te sluiten is dat [persoon B] opnieuw andere platforms gaat gebruiken om beschuldigingen te uiten, wordt, in dit bijzondere geval, een generieke omschrijving, met voorbeelden, in de veroordeling opgenomen. Voor alle duidelijkheid wordt overwogen dat daarmee bedoeld wordt alle mogelijke en denkbare sociale media en/of websites, zoals – maar niet beperkt tot – Facebook, Instagram, X, Snapchat, LinkedIn, Whatsapp, Steempro, JouwWeb en Sotwe.

Het deel van de vordering dat ziet op tot het plaatsen of openbaren van al dan niet met AI bewerkte berichten over [persoon A] wordt afgewezen. Dat [persoon A] gegronde vrees heeft dat [persoon B] met behulp van AI geluidsopnames van haar bewerkt en plaatst, is niet aannemelijk geworden.

Aan het verbod worden dezelfde dwangmiddelen verbonden als in 4.4. van het verstekvonnis staan vermeld. Daartoe wordt overwogen dat [persoon B] zich niet specifiek heeft uitgelaten over de gevorderde dwangmiddelen en niet heeft gereageerd op de stellingen van [persoon A] dat hij schulden heeft en niet of nauwelijks inkomen geniet. Dat betekent dat te verwachten valt dat een financiële prikkel om zich te houden aan het verbod niet of nauwelijks effect zal hebben. Gelet daarop, wordt de gevorderde lijfsdwang toegewezen, maar dan in beperkte en gemaximeerde vorm zoals in de beslissing vermeld.

3.13.

Verder wordt [persoon B] veroordeeld om alle door hem geplaatste berichten over [persoon A] van sociale media en websites te verwijderen en verwijderd te houden. Aan deze veroordeling worden ook dezelfde dwangmiddelen verbonden als in 4.4. van het verstekvonnis staan vermeld.

3.14.

In de inleidende dagvaarding vorderde [persoon A] om [persoon B] te veroordelen om een heimelijk gemaakt filmpje van de seks tussen partijen te verwijderen. Na wijziging van haar eis vordert [persoon A] dat [persoon B] wordt veroordeeld om de heimelijk gemaakte filmpjes van de seks tussen partijen te verwijderen. Kennelijk is sprake van meer dan een filmpje. [persoon B] betwist dat de filmpjes heimelijk zijn gemaakt. Dat is geen betwisting van het bestaan van de filmpjes. Of ze heimelijk gemaakt zijn, kan de voorzieningenrechter niet controleren. Dat is ook niet nodig, omdat [persoon B] verder geen, specifiek, verweer voert tegen de verwijderingsvordering. Hij wordt daarom ook veroordeeld om de (heimelijk) gemaakte filmpjes van de seks tussen partijen te verwijderen. Aan deze veroordeling worden dezelfde dwangmiddelen verbonden als in 4.4. van het verstekvonnis om dezelfde redenen als hiervoor in 3.12. genoemd zijn.

3.15.

De vordering tot rectificatie wordt ook in dit vonnis uitgesproken, met, ten opzichte van het verstekvonnis, een uitbreiding van de sociale media platforms waarvoor de veroordeling geldt. Aan deze veroordeling worden dezelfde dwangmiddelen verbonden als in 4.6. van het verstekvonnis staan vermeld. Als prikkel tot nakoming worden aan deze veroordeling trapsgewijs een dwangsom en lijfsdwang verbonden. Dat wil zeggen dat [persoon B] wordt veroordeeld om € 100,00 te voldoen voor elke dag of gedeelte daarvan dat hij niet voldoet aan de veroordeling. Wanneer een bedrag van € 1.500,00 is bereikt, en daarmee duidelijk is dat de prikkel tot nakoming niet werkt, dan kan [persoon B] worden gegijzeld voor vijf dagen voor iedere volgende overtreding, tot een maximum van 90 dagen is bereikt.

De proceskosten

3.16.

[persoon B] is in deze verzetprocedure, opnieuw, in het ongelijk gesteld en daarom moet hij de proceskosten van het verstek en het verzet (inclusief nakosten) betalen. De totale proceskosten van [persoon A] in beide procedures worden begroot op:

- dagvaarding € 136,72

- griffierecht € 320,00

- salaris advocaat € 1.822,00 (verstek en verzet)

- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal € 2.456,72

Uitvoerbaarheid bij voorraad

3.17.

Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4. De beslissing

De voorzieningenrechter:

4.1.

vernietigt het op 14 juni 2024 met zaaknummer 680466 KG ZA 24-534 tussen partijen gewezen verstekvonnis;

en opnieuw rechtdoende:

4.2.

verbiedt [persoon B] , gedurende zes maanden na betekening van dit vonnis, om zich via sociale media en/of websites, waaronder – maar niet beperkt tot – Facebook, Instagram, X, Snapchat, LinkedIn, Whatsapp, Threads, TikTok, Medium, Youtube Steempro, JouwWeb en Sotwe, negatief uit te laten in de zin dat hem verboden is om [persoon A] ervan te beschuldigen:

- dat zij in het kader van haar werkzaamheden voor de Stichting fraude pleegt, haar geheimhoudingsplicht schendt en de regels van de AVG overtreedt;

- dat zij haar aanstaande ex-man wil omleggen;

- dat zij zichzelf prostitueert; en

- dat zij harddrugs en drank gebruikt;

4.3.

gebiedt [persoon B] om, binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, de foto’s van blote borsten en de (heimelijk) gemaakte filmpjes van de seks tussen partijen te verwijderen van door hem gebruikte opslagmogelijkheden en verwijderd te houden;

4.4.

veroordeelt [persoon B] alle door hem geplaatste berichten over [persoon A] van sociale media en websites te verwijderen en verwijderd te houden;

4.5.

verklaart de onderdelen 4.2., 4.3. en 4.4. van deze beslissing uitvoerbaar bij lijfsdwang als [persoon B] niet aan (één van) de daarin vermelde veroordelingen voldoet, waarbij de duur van de lijfsdwang voor iedere afzonderlijke overtreding wordt bepaald op een periode van één dag, met een maximumduur van in totaal 100 dagen voor alle overtredingen;

4.6.

veroordeelt [persoon B] om, binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, een rectificatie te plaatsen op Instagram, Facebook, X, Snapchat, Linkedin, Threads, Sotwe, Tiktok, Jouw Web, Steempro, Medium en Youtube, met de volgende tekst:

Bij deze bericht ik u, [persoon B] , dat alle berichten die ik over [persoon A] heb geopenbaard door mij worden ingetrokken. Het spreekt voor zich dat zij niet waar zijn en door mij ten onrechte zijn geopenbaard.”;

4.7.

veroordeelt [persoon B] om aan [persoon A] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 4.6. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 1.500,00 is bereikt; zodra het maximumbedrag is bereikt, is onderdeel 4.6. van deze beslissing uitvoerbaar bij lijfsdwang, indien [persoon B] niet (geheel) aan de daarin vermelde veroordeling voldoet, waarbij de duur van de lijfsdwang per afzonderlijke overtreding wordt bepaald op een periode van vijf dagen, met een maximumduur van in totaal 90 dagen voor alle overtredingen;

4.8.

veroordeelt [persoon B] in de proceskosten van € 2.456,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [persoon B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [persoon B] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;

4.9.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

4.10.

wijst al het andere af.

Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2024.

3349 / 2009

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.