uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 september 2024 in de zaak tussen
[naam verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster
(gemachtigde: [persoon A] en [persoon B] ),
en
Het College ter beoordeling van geneesmiddelen
(gemachtigde: mr. M.K. Polano).
Inleiding
1.1
Bij brief van 1 oktober 2023 heeft verzoekster het College gesommeerd om vier handelsvergunningen voor vaccins te schorsen op grond van de artikelen 51 en 79 van de Geneesmiddelenwet.
1.2
Met een e-mail van 3 oktober 2023 heeft het College Stichting voor Waarheid verwezen naar de Europese Commissie en de European Medicines Agency (EMA) als de bevoegde organen.
1.3
Met het besluit op bezwaar van 9 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft het College het daartegen gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Stichting voor Waarheid heeft daartegen beroep ingesteld. Daarnaast heeft zij op 20 februari 2024 de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.4
Met de uitspraak van 16 april 2024 (ECLI:NL:RBROT:2024:3286) heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen wegens het ontbreken van voldoende spoedeisend belang. Volgens de voorzieningenrechter was evenmin sprake van een evident onrechtmatig besluit. De voorzieningenrechter heeft daartoe opgemerkt dat het College niet bevoegd is om handelsvergunningen te schorsen en de voorzieningenprocedure zich niet leent voor een nadere inhoudelijke discussie op dit punt.
1.5
Op 13 augustus 2024 heeft verzoekster een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
1.6
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verzoekster en de gemachtigde van het College.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Waar gaat deze zaak over?
2. Primair wil verzoekster met deze procedure bereiken dat de handelsvergunningen voor de vaccins Conditional Marketing Authorisation Pfizer (Comirnaty) van 21 december 2020, Conditional Marketing Authorisation Moderna (Spikevax) van 6 januari 2021, de verlenging Marketing Authorisation Pfizer (Comirnaty-tozinameran) van 31 augustus 2023 en de verlenging Marketing Authorisation Moderna (Spikevax-elasomeran) van 15 september 2023, onverwijld worden geschorst. Subsidiair wil verzoekster dat het College in de gelegenheid wordt gesteld om alsnog op het handhavingsverzoek van 1 oktober 2023, waarin verzoekster het College heeft gesommeerd om de handelsvergunningen te schorsen, te beslissen. Verzoekster vraagt de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak te doen in de hoofdzaak (zaaknummer ROT 24/2237). Meer subsidiair verzoekt verzoekster om te bepalen dat de handelsvergunningen worden geschorst totdat op het beroepschrift is beslist.
Het standpunt van verweerder
3.1
Het College stelt zich op het standpunt dat niet hij, maar de Europese Commissie en het EMA de bevoegde organen zijn. Verzoekers bezwaar heeft het College kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat verweerders e-mailbericht van 3 oktober 2023 volgens hem geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb1.
3.2
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening stelt het College zich op het standpunt dat dit een herhaald verzoek betreft en er door verzoekster geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd ten opzichte van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 april 2024.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.1
Het is vaste rechtspraak dat als hangende het bezwaar of beroep opnieuw om een voorlopige voorziening wordt verzocht, terwijl verweerders standpunt ongewijzigd is gebleven, er in beginsel geen aanleiding is het eerder gegeven voorlopig oordeel over de uitkomst van de bodemprocedure opnieuw te bezien. Dit lijdt slechts uitzondering als er sprake is van ernstige onvolkomenheden in de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter dan wel van een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden.
4.2
Los van de vraag of sprake is van een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de eerdere uitspraak van 16 april 2024 (ECLI:NL:RBROT:2024:3286) een ernstige onvolkomenheid bevat. De voorzieningenrechter licht dit als volgt toe.
Het College stelt dat hij niet bevoegd is en dus geen besluit kan nemen. De e-mail van 3 oktober 2023 is daarom volgens het College geen besluit, maar alleen een feitelijke mededeling, zodat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het bestreden besluit acht het College gelet daarop rechtmatig. Echter, de voorzieningenrechter merkt op dat als verweerder wél (krachtens een publiekrechtelijke grondslag) bevoegd zou zijn, het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk zou zijn verklaard. Het College heeft evenwel ook in de bezwaarfase, gelet op wat verzoekster in dat kader had aangevoerd, niet gemotiveerd dat hij niet bevoegd is tot het nemen van de gevraagde op rechtsgevolg gerichte beslissing(en). Daarmee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een evident gebrek in het bestreden besluit, met als gevolg dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit - ook in deze procedure - niet kan worden beoordeeld. De mondelinge toelichting van verweerder ter zitting acht de voorzieningenrechter in dat kader niet voldoende, evenmin als de mondelinge verwijzing naar jurisprudentie2. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding voor een belangenafweging.
4.3
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om de onder punt 2 genoemde (primair, subsidiair en meer subsidiair verzochte) voorlopige voorziening te treffen. Daarvoor is van belang dat de bodemzaak op 24 oktober 2024 zal worden behandeld en op dit moment de bevoegdheid van het College aangaande het schorsen van de handelsvergunningen niet kan worden vastgesteld. Het komt de voorzieningenrechter in dat kader gerade voor dat het College daarover in de aanstaande bodemprocedure voorshands een nader standpunt inneemt. De voorzieningenrechter acht verder van belang dat op dit moment geen vaccinatieplicht geldt, ook niet indirect. Dat dit anders kan worden ervaren, zoals verzoekster ter zitting heeft gesteld, leidt de voorzieningenrechter niet tot een andere uitkomst. Individuen kunnen met alle bekende informatie zelf een afweging maken. Reeds nu gelet op het voorgaande nog nader onderzoek dient plaats te vinden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb te beslissen op het beroep zoals is verzocht.
4.4
De voorzieningenrechter wijst na afweging van de betrokken belangen het verzoek om voorlopige voorziening af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Eertink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.
1 In dit artikel is onder meer bepaald dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.Een publiekrechtelijke rechtshandeling betekent – kort gezegd - dat het bestuursorgaan de bevoegdheid tot het nemen van een besluit ontleent aan een wettelijke grondslag die speciaal voor het bestuursorgaan in het leven is geroepen. Als deze publiekrechtelijke grondslag ontbreekt, kan het bestuursorgaan dus ook geen besluit nemen.
2 Zijnde de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 juli 2023 (ECLI:NL:RVS:2013:245) en de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 november 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:12992).
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: