4.1.
Op grond van artikel 10:7 Wvggz kan een betrokkene, binnen zes weken na de dag waarop de beslissing van de klachtencommissie aan de verzoekster is meegedeeld, een schriftelijk en gemotiveerd verzoekschrift indienen bij de rechter ter verkrijging van een beslissing over de klachten.
4.4.
In de kern gaat de klacht over de vraag welke rol de rechter heeft bij een klacht over de invulling van de zorgvorm ‘het toedienen van medicatie’. In het verweerschrift stelt verweerder dat een oordeel over de keuze van een medicijn een geneeskundig oordeel betreft, waarbij de rechtbank zich terughoudend dient op te stellen. Tijdens de mondelinge behandeling voegt verweerder hieraan toe dat verweerder meent dat de rechter hier geen rol heeft. De rechtbank heeft in de zorgmachtiging bepaald dat verplicht medicatie mag worden toegediend. Het is volgens verweerder aan de arts om te beoordelen of medicatie nodig is en ook welke medicatie. Een arts moet zich vrij voelen om over te stappen op een ander middel zonder dat de rechter daar een oordeel over geeft. Anders gaat de rechter in feite op de stoel van de arts zitten, aldus verweerder.
Tijdens de mondelinge behandeling stelt verzoekster dat deze klacht wel aan de rechter voorgelegd kan worden.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is er ruimte voor een toetsing. De rechtbank leest de klacht zo dat bij het verplicht toedienen van medicatie niet is voldaan aan de wettelijke criteria. De wettelijke criteria bieden een algemeen kader waaraan de rechter het verplicht toedienen van een bepaald type medicatie kan toetsen. Hierbij moet de rechter zich terughoudend opstellen en ervoor waken dat een geneeskundig oordeel wordt gegeven. Dit klinkt ook door in de wetsgeschiedenis. Hierin valt onder meer te lezen: “Als de zorgverantwoordelijke een bepaald medicijn in bepaalde hoeveelheid voorschrijft, kan de rechter daar niet van afwijken, tenzij hij een gedegen medisch advies heeft van
een andere deskundige die gemotiveerd en overtuigend iets anders voorstelt(…)”,1 en “de
rechter trekt (…) geen witte jas aan, want de rechter neemt geen medische beslissingen.”2 Dit kan verklaard worden doordat de rechter geen deskundige is. Maar in het kader van de rechtsbescherming – een van de pijlers waarop de Wvggz is gestoeld – is het noodzakelijk dat er een rechterlijke toetsing plaatsvindt, ook met betrekking tot welke medicatie wordt toegediend. Mocht dat anders zijn, dan zou in feite de arts op de stoel van de rechter zitten. Dat is uiteraard niet de bedoeling. Een en ander klinkt ook door in (Bopz-)rechtspraak, waarin in het kader van een klachtprocedure is overwogen dat de rechtbank “in volle omvang” onderzoekt of een dwangbehandeling noodzakelijk is.3
4.5.1.
Verweerder heeft toegelicht dat verzoekster voorafgaand aan haar opname al langere tijd in een slechte toestand verkeerde, wat heeft geleid tot frequente meldingen van overlast door buren bij politie en woningbouw. Ze was moeilijk bereikbaar voor haar behandelteam en stond niet open voor zorg van het GGZ-team. Op 21 mei 2024 werd verzoekster met een crisismaatregel opgenomen wegens een manisch psychotisch beeld. In de weken voor haar opname was ze twee keer opgepakt op Schiphol, waar ze naar Israël wilde reizen om kinderen te redden. Haar gedrag was daarbij zeer verward, wat uiteindelijke leidde tot haar opname bij verweerder op 21 mei 2024.
4.5.2.
Bij opname werd haar thuismedicatie, lithium 800 mg, herstart. Ongeveer een week na opname ontsnapte zij tijdens begeleide vrijheden en was zij een week ongeoorloofd afwezig. In deze periode reisde zij in een psychotische toestand naar Israël, waar zij op het vliegveld van Tel Aviv werd vastgehouden. Na enkele dagen werd zij teruggestuurd naar Praag en keerde zij via omwegen terug naar Nederland, waar zij op 4 juni 2024 opnieuw werd opgenomen.
4.5.3.
Aangezien de manische psychose ondanks een therapeutische lithiumspiegel aanhield en er sprake was van een langdurige psychose zonder stemmingscomponent, werd besloten om antipsychotische medicatie toe te voegen, waarbij rekening werd gehouden met de voorkeuren van verzoekster. Eerder had verzoekster bijwerkingen ervaren van haloperidol, waardoor werd gestart met aripiprazol. Toen aripiprazol, na verhoging tot 20 mg, geen effect liet zien, werd besloten om te switchen naar olanzapine. In overleg met verzoekster, die de voorkeur gaf aan olanzapine boven haldol, werd gestart met 10 mg olanzapine, ’s avonds toegediend om slaperigheid te verminderen.
4.5.4.
De volgende dag werd verzoekster beoordeeld vanwege lage bloeddruk en zich niet lekker voelen, vermoedelijk als bijwerking van olanzapine. De dosering werd verdeeld over de dag: 5 mg in de ochtend en 5 mg voor het slapen, waarna de klachten afnamen en de
bloeddruk stabiel bleef. Vanwege het uitblijven van effect werd de olanzapine verhoogd
naar 15 mg, wederom verdeeld over de dag (7,5 mg in de ochtend en 's avonds). Ten tijde
van het indienen van de klacht leek de manie enigszins af te nemen, hoewel de psychose
nog steeds aanwezig was.
4.5.5.
Verzoekster ontving herhaaldelijk noodmedicatie op de afdeling vanwege onhandelbaarheid door haar manie. Verzoekster had schulden, betaalde haar rekeningen niet en haar woning was bijna leeg, wat aantoont dat ze niet in staat was om haar leven te organiseren. Ze had geen ziektebesef of -inzicht. Verzoekster leed onder haar psychotische wanen, waaronder belaging (stalking) door een voetballer en een winkelmedewerker, en ervaarde pesterijen van medepatiënten en buren. Haar leven werd volledig beheerst door deze wanen, wat haar in gevaarlijke situaties bracht, zoals haar reis naar Israël om het conflict in Gaza op te lossen. Daarnaast was er sprake van maatschappelijke teloorgang; het lukte haar niet om te werken of sociale contacten te onderhouden, hoewel ze die wens wel uitte.
4.5.6.
Vanwege haar gedrag op de afdeling, maatschappelijke teloorgang, problemen in
familiebanden, financiële moeilijkheden en haar lijden onder de manische psychose,
achtte verweerder het rechtmatig om haar stoornis te behandelen met antipsychotica. Gezien
de stemmingscomponent was gekozen voor olanzapine, met aandacht voor de
bijwerkingen die verzoekster ervaart.
4.5.7.
De rechtbank volgt niet het standpunt van verzoekster dat er niet naar haar geluisterd is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voldoende ingespannen om rekening te houden met de wensen en voorkeuren van verzoekster. Zo is rekening gehouden met het feit dat verzoekster geen haldol wilde innemen en zijn vanwege de bijwerkingen aanpassingen gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende onderbouwd dat bij het toedienen van medicatie (olanzapine) is voldaan aan de wettelijke criteria. Gelet op het feit dat andere typen medicatie, waaronder bepaalde antipsychotica, een onvoldoende psychiatrisch stabiliserend effect hadden, was het toedienen van olanzapine naar het oordeel van de rechtbank proportioneel en waren er op dat moment geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hadden. De rechtbank begrijpt dat het voor verzoekster zwaar moet zijn geweest dat zij zoveel bijwerkingen heeft ervaren. Dat betekent echter nog niet dat die medicatie uit verhouding is tot het doel dat de medicatie heeft, namelijk dat het goed gaat met verzoekster. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de psychiater verklaard dat de behandelaren vanwege deze mondelinge behandeling zijn gestopt met de medicatie, maar ook omdat het depot moeilijk leverbaar is. Na de mondelinge behandeling zal mogelijk een ander depot overwogen worden.
4.8.
Omdat de door verzoekster ingediende klacht ongegrond wordt verklaard, is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor toekenning van de verzochte schadevergoeding ten aanzien van verzoekster. De rechtbank wijst het verzoek om een schadevergoeding dan ook af.