De incassokosten en wettelijke rente zijn terecht bij gedaagde in rekening gebracht. De betalingsherinneringen en aanmaningen zijn verstuurd naar zowel het huisadres als mailadres van gedaagde. Eiseres heeft uitgelegd dat gedaagde pas op 31 oktober 2024 kenbaar heeft gemaakt dat hij haar correspondentie per post wenst te ontvangen. Voor die periode had hij de voorkeur om de correspondentie per mail te ontvangen. Daarmee is voldoende duidelijk dat gedaagde bekend was of had moeten zijn met de brieven. Omdat gedaagde de hoofdsom pas na het uitbrengen van de dagvaarding heeft betaald, komen de wettelijke rente en proceskosten ook voor zijn rekening.
De partijen worden hierna ‘CZ’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.
1 De procedure
1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
-
de dagvaarding van 18 september 2024, met bijlagen;
-
het antwoord, met een bijlage;
-
de repliek en eisvermindering, met bijlagen.
1.2.
[gedaagde] is nog in de gelegenheid gesteld om te reageren, maar heeft dat niet gedaan.
2 De beoordeling
Waar gaat de zaak over?
2.1.
CZ heeft met [gedaagde] een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst moet [gedaagde] eigen risico betalen. Omdat hij ondanks aanmaningen het verschuldigde eigen risico van € 266,38 niet betaald, eist CZ betaling daarvan met rente van € 7,25 tot 18 september 2024 en kosten. Die kosten bestaan onder meer uit € 40,- aan incassokosten. Na het uitbrengen van de dagvaarding heeft [gedaagde] op 31 oktober 2024 in totaal € 313,63 betaald, namelijk het eigen risico en ook de rente en incassokosten van samen € 47,25. Dit laatste bedrag onder protest, omdat [gedaagde] het daarmee niet eens is. Volgens hem heeft hij namelijk voor de dagvaarding geen aanmaningen per post ontvangen, terwijl dat wel had gemoeten. Omdat de hoofdsom inmiddels is betaald, gaat het in deze zaak nog over de vraag of CZ terecht aanspraak heeft gemaakt op rente en incassokosten. Geoordeeld wordt dat dat het geval is. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Incassokosten
2.2.
De incassokosten zijn terecht bij [gedaagde] in rekening gebracht. CZ en haar gemachtigde hebben in totaal zes herinneringen en aanmaningen, waaronder een brief van 4 april 2024 die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW), verstuurd naar zowel het huisadres als mailadres van [gedaagde]. CZ heeft daarbij uitgelegd dat [gedaagde] pas op 31 oktober 2024 kenbaar heeft gemaakt dat hij haar correspondentie per post wenst te ontvangen. Voor die periode had [gedaagde] de voorkeur om de correspondentie per mail te ontvangen. Omdat [gedaagde] hierop niet meer heeft gereageerd, wordt ervan uitgegaan dat het klopt wat CZ heeft aangevoerd. Dat betekent dat zij voldoende duidelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] bekend was of had moeten zijn met de brieven.
Rente
2.3.
De wettelijke rente komt ook voor rekening van [gedaagde], omdat hij het eigen risico niet op tijd heeft betaald en dus in verzuim is geraakt. Hij is daarom op grond van artikel 6:119 BW wettelijke rente verschuldigd over de tijd dat hij met de betaling in verzuim was. CZ heeft gesteld dat dat tot 18 september 2024 € 7,25 is en [gedaagde] heeft dat niet betwist.
Proceskosten
2.4.
[gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten, omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Deze kosten zijn namelijk niet ten onrechte gemaakt. [gedaagde] heeft verklaard dat hij de post van de gemachtigde van CZ wel heeft ontvangen. De eerste brief die zij heeft verstuurd is van 3 mei 2024. Hij wist dus ruim voor het starten van de procedure dat hij het verschuldigde eigen risico nog niet had betaald en toch heeft hij deze onbetaald gelaten totdat CZ deze procedure is begonnen. Dat zij deze procedure is begonnen kan haar niet worden verweten. De kosten daarvan komen daarom voor rekening van [gedaagde].
2.5.
De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan CZ moet betalen op € 137,39 aan dagvaardingskosten, € 130,- aan griffierecht, € 164,- aan salaris voor de gemachtigde
(2 punten x € 82,-) en € 41,- aan nakosten. Dat is in totaal € 472,39. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.6.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat CZ dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd.
3 De beslissing
De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van CZ worden begroot op € 472,39;
3.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.F. Milders en in het openbaar uitgesproken.
53954
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: