RECHTBANK ROTTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2025 in de zaak tussen
[eiser], uit [plaatsnaam], eiser
(gemachtigde: mr. P.J.B. Heemskerk)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(gemachtigde: [naam 1]).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is hierbij vastgesteld op 60,33%.
1.1.
Met het bestreden besluit van 21 mei 2024 op het bezwaar van eiser heeft het UWV dat besluit aangepast en de voor eiser vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 17 april 2023 gewijzigd naar 59,83%.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn echtgenote en de gemachtigden van partijen.
Totstandkoming van het besluit
2. Eiser is ten gevolge van gezondheidsklachten op 19 april 2021 uitgevallen voor zijn werk als magazijnmedewerker voor gemiddeld 32 uur per week. Ten behoeve van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft de arts van verweerder op 18 april 2023 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Daarin zijn beperkingen aangegeven ten aanzien van persoonlijk functioneren, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Bij de werktijden is opgenomen dat eiser ten aanzien van uren per dag licht beperkt is en per dag ongeveer 6 uur kan werken en in totaal 30 uur per week. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen drie gangbare functies geduid. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden, ligt 60,33% lager dan het maatmaninkomen van eiser.
2.1.
Na het verstrijken van de toepasselijke wachttijd heeft het UWV met het primaire besluit van 13 juni 2023, op grond van deze rapportages eiser een Wet WIA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 60,33%.
2.2.
In het kader van de heroverweging heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 10 mei 2024 geconcludeerd dat het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig en volledig is geweest en dat de beperkingen die uit dat onderzoek naar voren zijn gekomen voldoende zijn onderkend bij het opstellen van de FML. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft blijkens het rapport van 14 mei 2024 twee van de voor eiser geduide functies gelet op de gestelde opleidingseisen niet geschikt geacht. Het CBBS-systeem is opnieuw geraadpleegd, waarbij vier andere voor eiser geschikte functies zijn gevonden. Eiser wordt geschikt geacht voor de functies huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334), productiemedewerker confectie, kleermaken (SBC-code 272042), medewerker kleding en textielreiniging (SBC-code 111161) en medewerker binderij, grafisch nabewerker (SBC-code 268030).
Gronden van beroep
3. Eiser voert aan dat onvoldoende beperkingen voor hem zijn vastgesteld. Eiser heeft als gevolg van longcovid ernstige lichamelijke en psychische klachten. En in verband met extreme energetische beperkingen moet eiser, ook bij geen inspanning vele malen rusten per dag (recuperatieperioden). Diverse behandelingen waaronder een multidisciplinair traject bij BeLife hebben geen verbetering gebracht. Tijdens zijn re-integratie heeft eiser getracht passende werkzaamheden gedurende enkele uren te hervatten, maar dit heeft nadelige gevolgen gehad. Tijdens het primaire onderzoek werkte eiser 1 uur per dag en moest hij extra rusten, ook na de heen en terugreis van een half uur fietsen. Dit volgt ook duidelijk uit de conclusie en de inspanningstest van BeLife. Zijn hulpvraag bij het BeLife was: “Hij wil meer energie zodat hij in en om het huis zijn activiteiten beter kan uitvoeren”. Zelfs daarin is hij niet geslaagd. Ter ondersteuning heeft eiser het eindrapport van BeLife van 24 april 2023, rapportages in het kader van de re-integratie en algemene informatie over longcovid overgelegd. Eiser voert aan dat hij meer beperkt is dan in de FML is vastgesteld en dat hij niet in staat is 6 uur per dag te werken. Daarnaast is het mogelijk dat de arts zijn mogelijkheden heeft overschat. Ten aanzien hiervan heeft hij verwezen naar het rapport van BeLife waarin is aangegeven: “Zijn welwillendheid in het verder komen en meer leveren voor anderen maakt dat hij mooier weer speelt voor de buitenwereld dan daadwerkelijk het geval is. Dit maakt dat hij makkelijk overschat kan worden bij zijn belastbaarheid.” Er is onvoldoende rekening gehouden met de informatie van de behandelend fysiotherapeut, longarts, het arbeidskundig rapport van register-arbeidsdeskundige [naam 2] (JQ advies) neuroloog, revalidatiearts, psycholoog en ergotherapeut.
Beoordeling door de rechtbank
4. Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
4.1.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
4.2.
De rechtbank dient te beoordelen of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht met ingang van 17 april 2023 heeft vastgesteld naar een mate van 59,83%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het UWV de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de aan hem voorgehouden functies te verrichten.
4.3.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese, eigen onderzoek en informatie van de behandelend sector. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek en de rapportages van de arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep op voldoende zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen.
4.4.
Eiser stelt dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met de klachten die hij heeft als gevolg van longcovid. Hij heeft meer beperkingen dan is aangenomen en op de voorgrond staat een gebrek aan energie waardoor er een te lichte urenbeperking is aangenomen. Voor de onderbouwing verwijst eiser naar het rapportages van zijn behandelaren.
4.5.
Uit het dossier volgt dat eiser in april 2020 covid heeft opgelopen waarna hij zich ziek heeft gemeld. Na 5 weken heeft hij zijn werk hervat voor 4x4 uur per week. Dit werkritme ging niet goed en eiser heeft in juli 2020 3 weken verlof opgenomen. Daarna is hij weer hervat in eigen werk voor 4x4 uur per week. Naar zeggen van eiser ging het niet, omdat hij te weinig energie had. In overleg met de bedrijfsarts en de fysiotherapeut is het re-integratietraject in eigen werk in november 2021 stopgezet. In januari 2022 is eiser in overleg met zijn werkgever opnieuw begonnen met werken voor 4x1 uur per week. Op maandag, dinsdag en donderdag werkte hij op locatie en op woensdag deed hij thuis dingen om in het ritme te blijven. Het is niet gelukt om dit verder uit te breiden. In augustus 2022 is eiser op advies van de ergotherapeut en in overleg met de bedrijfsarts overgegaan naar 3x1 uur per week werken. Eiser heeft medische hulp gezocht bij een fysiotherapeut, een ergotherapeut, een longarts, een neuroloog, een psycholoog en een revalidatiearts. Bij laatstgenoemde heeft hij een multidisciplinair traject gevolgd. Dit heeft voor eiser geen verbetering in zijn situatie gebracht.
4.6.
Uit de rapportages van de arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat de beperkingen van eiser worden veroorzaakt door longcovid. De arts overweegt dat de klachten van eiser vaker worden gezien na het doormaken van een covidinfectie en passen binnen de consensusdefinitie: “Optreden van klachten bij personen met een vermoedelijke of aangetoonde SARS-Cov2-infectie. Gewoonlijk treden de klachten 3 maanden later op en de symptomen houden minimaal 2 maanden aan. Ze kunnen niet verklaard worden door een alternatieve diagnose.” De arts stelt vast dat er sprake is van ziekte. Ook geeft hij aan dat de oorzaak onduidelijk is evenals het werkingsmechanisme en wat ten grondslag ligt aan het onderhouden van de klachten. Verder stelt hij vast dat bij eiser geen aanwijzingen voor aggravatie zijn of een demonstratieve presentatie en schetst eiser een consistent beeld van de ervaren klachten en belemmeringen. De arts komt tot de conclusie dat er nog veel onduidelijkheid bestaat over longcovid. Vervolgens stelt de arts vast dat eiser belastbaar is voor ongeveer 6 uur per dag en 30 uur per week. De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt na eigen aanvullend onderzoek en bestudering van de stukken van de behandelend specialist tot de conclusie dat hij het oordeel van de arts onderschrijft. Onder verwijzing naar de rapportage van BeLife van 24 april 2023, waarin geconcludeerd wordt dat er sprake is van een normale energetische belastbaarheid bij een normale mate van getraindheid, sluit hij aan bij de vastgestelde beperkingen en urenbeperking in de primaire fase. In beroep rapporteert de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog nader.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in het geval van eiser geen verdergaande urenbeperking is aangenomen vanwege energetische redenen. Uit de medische rapportages van de behandelend sector volgt een consistent beeld van eiser die kampt met forse energetische beperkingen en ondanks zijn re-integratie inspanningen heeft hij zijn werkzaamheden rondom datum in geding niet verder kunnen uitbreiden en is hij blijven steken op 3x1 uur per week. Bij de verwijzing naar de conclusie uit het rapport van BeLife van 24 april 2023 van het multidisciplinair onderzoek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep belangrijke informatie weggelaten. Deze conclusie ziet niet op de energetische belastbaarheid van eiser in het werk of in zijn algemeenheid, maar op zijn long- en hartfunctie en dat is niet hetzelfde. Deze verwijzing kan dan ook niet zonder meer vertaald worden naar een lichte urenbeperking zonder nadere motivering. De rechtbank vindt hierbij nog van belang het door eiser overgelegde rapport van Cure Plus waarin geconcludeerd wordt dat volgens de moderne wetenschappelijke opvatting over hartslagvariabiliteit in relatie tot het functioneren van het autonoom zenuwstelstel hier duidelijk sprake is van tekenen van een dysfunctioneel autonoom zenuwstelsel welke bekend is bij postcovid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de medische beoordeling van het UWV in zoverre niet juist is en het bestreden besluit niet berust op een voldoende draagkrachtige motivering. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het UWV zal eiser opnieuw medisch moeten beoordelen en, indien dat is aanwezen, de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nieuwe arbeidskundige beoordeling moeten laten uitvoeren.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is gegrond. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Het UWV zal opnieuw een medische beoordeling moeten doen. Na het medisch onderzoek moet het UWV, als dat nodig is, de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nieuwe arbeidskundige beoordeling laten uitvoeren. Op grond van de verkregen onderzoeksgegevens moet het UWV vervolgens een nieuw besluit op het bezwaar nemen, dat betrekking heeft op de datum in geding. Nu nog een nader medisch onderzoek moet plaatsvinden, ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen.
5.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het UWV aan eiser het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Eiser heeft zelf zijn beroepschrift ingediend. Tijdens de zitting heeft hij zich laten bijstaan door een advocaat. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vastgesteld op € 907,- (1 punt voor verschijnen ter zitting, waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.