Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBROT:2025:2692

Rechtbank Rotterdam
11-03-2025
14-03-2025
11437970 CV EXPL 24-10151
Arbeidsrecht
Beschikking

arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht?

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2025-0325
Viditax (FutD) 2025031910
Sdu Nieuws Arbeidsrecht 2025/108
FutD 2025-0630

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam

zaaknummer: 11437970 VZ VERZ 24-10151

datum uitspraak: 11 maart 2025

beschikking van de kantonrechter

in de zaak van

[persoon A] ,

woonplaats: Rotterdam,

verzoeker in conventie,

verweerder in reconventie,

gemachtigde: mr. D. Bakker,

tegen

OUTDOOR ALPINE B.V.,

vestigingsplaats: Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,

verweerster in conventie,

verzoekster in reconventie,

gemachtigde: mr. G.L. Gijsberts.

Partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’ respectievelijk ‘Outdoor Alpine’ genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

  • -

    het verzoekschrift van [persoon A] , met bijlagen;

  • -

    het verweerschrift met tegenverzoeken van Outdoor Alpine, met bijlagen;

  • -

    de pleitnota van de gemachtigde van [persoon A] ;

  • -

    de pleitnota van de gemachtigde van Outdoor Alpine.

1.2.

De zaak is mondeling behandeld op de zitting van 18 februari 2025. Daarbij is [persoon A] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde mr. D. Bakker. Namens Outdoor Alpine waren aanwezig de heer [persoon B] en mevrouw [persoon C] , bijgestaan door de gemachtigde mr. G.L. Gijsberts. De aanwezigen zijn in de gelegenheid gesteld een mondelinge toelichting te geven en vragen van de kantonrechter te beantwoorden. Van wat er (verder) ter zitting is verhandeld, heeft de griffier aantekening gehouden.

1.3.

Ter zitting heeft de kantonrechter aan de orde gesteld dat zij, als zij tot het oordeel zou komen dat hier geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, de zaak onder toepassing van artikel 69 Rv zou moeten doorleiden naar een dagvaardingsprocedure. Daarop hebben partijen beide verklaard dat zij, ter voorkoming daarvan, deze zaak onder toepassing van artikel 96 lid 1 Rv door deze kantonrechter beslist willen zien. Daarbij hebben zij zich de mogelijkheid van hoger beroep uitdrukkelijk voorbehouden.

2 De feiten

2.1.

Vanaf 1 juni 2024 tot 5 oktober 2024 heeft [persoon A] als ‘Bedrijfsleider’ voor Outdoor Alpine werkzaamheden verricht in haar restaurant ‘De Pannenkoekhut’.

2.2.

In een gesprek op 5 oktober 2024 heeft Outdoor Alpine [persoon A] ervan beticht dat hij geld heeft weggenomen en hem daarbij gezegd dat hij moest ‘wegwezen en nooit meer [moest] terugkomen’. Per e-mail van 8 oktober 2024 heeft zij hem schriftelijk bevestigd dat hun samenwerking wegens ‘ernstige verdenkingen van diefstal’ per direct was beëindigd.

3 Het geschil

3.1.

[persoon A] heeft (na wijziging van eis ter zitting) – in conventie – verzocht Alpine Outdoor bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:

primair:

  1. tot betaling aan hem van de transitievergoeding van € 598,22 bruto, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 19.266,11 bruto althans € 27.397,24 bruto, een billijke vergoeding van € 15.155,46 bruto en € 795,- bruto aan loon, dit loon met de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW en alle genoemde bedragen met wettelijke rente, en

  2. tot afgifte aan hem van deugdelijke loonstroken voor de bedragen die zij hem heeft betaald of zal betalen, op straffe van een dwangsom, dan wel

subsidiair:

tot betaling aan hem van € 17.932,20 inclusief btw aan loon over de opzegtermijn en € 961,96 inclusief btw ter zake van de factuur van 7 oktober 2024, met wettelijke rente, en

zowel primair als subsidiair:

tot betaling aan hem van de buitengerechtelijke kosten conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, en

in de kosten van de procedure.

3.2.

Outdoor Alpine heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat strekt tot afwijzing van het door [persoon A] geëiste. Ook heeft zij (deels voorwaardelijke) tegenvorderingen ingesteld. Zij heeft – in reconventie – (samengevat) geëist bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

  1. [persoon A] te veroordelen tot betaling aan haar van € 2.613,53,

  2. als geoordeeld wordt dat sprake is (geweest) van een arbeidsovereenkomst (die niet op 5 oktober 2024 rechtsgeldig is geëindigd): die arbeidsovereenkomst te ontbinden, voor recht te verklaren dat [persoon A] geen recht heeft op de transitievergoeding en hem te veroordelen tot creditering van de door hem opgestelde facturen en tot terugbetaling van het daarmee gemoeide bedrag van € 24.791,11, en

  3. [persoon A] te veroordelen in de kosten van de procedure.

3.3.

Op wat partijen over en weer naar voren hebben gebracht, wordt hierna, voor zover voor de uitkomst van de procedure van belang, teruggekomen.

4 De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.

Partijen worden allereerst verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of hun rechtsverhouding per 1 juni 2024 kwalificeert als een overeenkomst van opdracht dan wel als een arbeidsovereenkomst.

4.2.

De Hoge Raad in zijn arrest van 24 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:443) ter zake bevestigd dat door uitleg aan de hand van de zogenaamde Haviltex-maatstaf moet worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen en dat als de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst, deze als zodanig moet worden aangemerkt. Voor de kwalificatie is niet van belang of partijen de bedoeling hadden de overeenkomst al dan niet onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. De Hoge Raad heeft daarbij verder overwogen dat de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, afhangt van alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien, waarbij onder meer de volgende negen gezichtspunten van belang kunnen zijn:

  1. de aard en duur van de werkzaamheden,

  2. de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald,

  3. de inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht,

  4. het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren,

  5. de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen tot stand gekomen is,

  6. de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd,

  7. de hoogte van deze beloningen,

  8. de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt, en

  9. de vraag of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen (bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt).

Daarbij heeft de Hoge Raad overwogen dat het gewicht dat toekomt aan een contractueel beding bij beantwoording van de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, mede afhangt van de mate waarin dat beding daadwerkelijk betekenis heeft voor de partij die de werkzaamheden verricht.

4.3.

Hierna zal de kantonrechter per onderdeel bespreken of, gelet op wat partijen in de processtukken en ter zitting naar voren hebben gebracht, aan de voorwaarden voor een arbeidsovereenkomst is voldaan of dat sprake is van een overeenkomst van opdracht.

ad a: de aard en duur van de werkzaamheden

4.4.

[persoon A] heeft vanaf 1 juni 2024 tot 5 oktober 2024 werkzaamheden verricht als bedrijfsleider voor gemiddeld (circa) 38 uur per week (bijlage 8 van [persoon A] ). Uit wat partijen hebben aangevoerd, begrijpt de kantonrechter dat hij voor een deel gelijksoortige werkzaamheden verrichtte (zoals de kassawerkzaamheden) als de ‘eerste medewerkers’ (een andere functiebenaming) [persoon D] en [persoon E] maar dat [persoon A] , anders dan zij, daarnaast ook andere verantwoordelijkheden en taken had, waarmee hij zich in de rustige uren bezig hield. Het gaat dan meer bepaald om het inwerken van nieuwe medewerkers en het ontplooien van initiatieven om de onderneming nieuw leven in te blazen. Verder heeft Outdoor Alpine erop gewezen dat [persoon A] in de regel drie tot vier dagen in de week werkzaam was en andere medewerkers maar een of twee dagen per week.

4.5.

Over de tussen partijen afgesproken duur van de samenwerking kan worden opgemerkt dat in de door [persoon A] als bijlage 2 overgelegde ‘overeenkomst van opdracht’, die (weliswaar) enkel door Outdoor Alpine voor akkoord is getekend, is opgenomen dat de rechtsverhouding voor een jaar wordt aangegaan. [persoon A] heeft (ter zitting) gesteld dat hij deze overeenkomst (die volgens punt 3 van zijn verzoekschrift de overeenkomst is die partijen sloten en waarop hij zich voor een deel van zijn vorderingen heeft beroepen) niet heeft getekend omdat daarin geen vast aantal uren was opgenomen en hij wel zekerheid wilde. Hij heeft echter niet betwist dat partijen het erover eens waren dat de samenwerking voor een jaar zou worden aangegaan terwijl vast staat dat [persoon A] , ondanks dat hij deze overeenkomst niet getekend heeft teruggestuurd, zijn werkzaamheden ook is gaan uitvoeren. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat de tussen partijen aangegane samenwerking (in eerste instantie) zou gelden voor de bepaalde duur van een jaar.

4.6.

Overwogen wordt dat de aard van de werkzaamheden en de afgesproken duur van de samenwerking geen duidelijke aanwijzingen vormen dat hier sprake is (geweest) van een overeenkomst van opdracht of van een arbeidsovereenkomst.

ad b: de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald

4.7.

Op dit onderdeel heeft [persoon A] er onweersproken op gewezen dat zijn werktijden, die samenhingen met de openingstijden van het restaurant, door Outdoor Alpine werden bepaald. Hij heeft ook aangevoerd dat Outdoor Alpine erop bleef aandringen dat hij de inhoud van zijn werkzaamheden steeds verder zou uitbreiden, dat zij hem steeds gedetailleerde instructies gaf met betrekking tot de werkzaamheden die hij diende te verrichten en de wijze waarop hij dat moest doen. Daarnaast blijkt uit de door hem als bijlage 3 overgelegde correspondentie dat tussen partijen als ‘richtlijn’ werd afgesproken dat [persoon A] 36 tot 40 uur per week werkzaam zou zijn. Dit alles wijst in de richting van een arbeidsovereenkomst. Dat Outdoor Alpine [persoon A] op 2 september 2024 ‘SMART-doelen’ heeft opgedragen en dat in het hem toen verstrekte document (haar bijlage 4) slechts doelen en subdoelen staan en niet is voorgeschreven hoe die moeten worden bereikt, is niet toereikend om tot een ander oordeel te komen, gelet ook op het feit dat de samenwerking tussen partijen toen al drie maanden een feit was en de meegegeven ‘(sub)doelen’ naar het oordeel van de kantonrechter ook tamelijk specifieke instructies bevatten.

ad c: de inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht

4.8.

Met betrekking tot dit gezichtspunt heeft [persoon A] gesteld dat zijn functie geheel was ingebed in de organisatie, dat hij zij-aan-zij werkte met andere medewerkers die gelijksoortige werkzaamheden verrichtten, dat hij werkzaamheden deed die behoorden bij de ‘core business’ van Outdoor Alpine en dat hij voor derden herkenbaar was aan haar, door hem gedragen bedrijfskleding. Verder waren andere ‘Floormanagers’, met wie hij zijn werkzaamheden afwisselde, (ook) op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam. Hij verrichtte zijn werkzaamheden, die ook een structureel karakter hadden, dus binnen het organisatorisch kader van de organisatie van Outdoor Alpine. Aldus [persoon A] .

4.9.

Outdoor Alpine heeft ook op dit onderdeel erop gewezen dat [persoon A] naast de hiervoor bedoelde gelijksoortige werkzaamheden een aantal (leidinggevende) taken en verantwoordelijkheden had die andere medewerkers niet hadden, dat hij speciaal was ingehuurd om de onderneming uit het slop te trekken en dat zij hem een aantal door hem zelfstandig te realiseren SMART-doelen heeft meegegeven. Verder kwam het regelmatig voor dat [persoon A] de bedrijfskleding niet droeg en ook daarin dus zijn eigen gang ging.

4.10.

Niet in geschil is dat [persoon A] feitelijk voor een deel de hiervoor genoemde gelijksoortige werkzaamheden deed en voor het overige, op rustige momenten, zich bezig hield met de andere (leidinggevende) taken die Outdoor Alpine hem had opgedragen, zoals het inwerken van nieuwe medewerkers. Evenmin is in geschil dat Outdoor Alpine hem bedrijfskleding heeft verstrekt, die hij in ieder geval af en toe droeg, en dat als [persoon A] niet werkte, zijn functie werd vervuld door een (in loondienst zijnde) collega. Dat alles wijst erop dat de tussen partijen overeengekomen werkzaamheden van [persoon A] waren ingebed in de organisatie en bedrijfsvoering van Outdoor Alpine. Dat vormt dus een aanwijzing voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Daartegenover staat echter dat niet is gesteld of gebleken is dat [persoon A] gebonden was aan binnen de organisatie van Outdoor Alpine geldende (verlof)regelingen – hij heeft ter zitting onbetwist gesteld geen verlof te hebben genoten – of dat er bijvoorbeeld periodiek functioneringsgesprekken met hem werden gevoerd, zoals bij een arbeidsovereenkomst te doen gebruikelijk is. Zo bezien was hij dus niet in de organisatie ingebed.

ad d: het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren

4.11.

Volgens [persoon A] diende hij de arbeid persoonlijk te verrichten en mocht hij zich dus niet laten vervangen. Hiervan heeft Outdoor Alpine gesteld dat dit nooit onderwerp van gesprek is geweest en dat in de door haar getekende overeenkomst ter zake ook niets is opgenomen. Dat laatste is juist. In die overeenkomst is onder het kopje ‘nakoming en vervanging’ immers slechts bepaald dat de opdrachtnemer de opdrachtgever onmiddellijk moet informeren als hij (voorziet dat hij) zijn verplichtingen niet correct kan nakomen. Het ontbreken van een bepaling over het al dan niet mogen sturen van een vervanger, wijst naar het oordeel van de kantonrechter in de richting van een arbeidsovereenkomst. Dat wordt versterkt door het gegeven dat Outdoor Alpine, naar zij immers heeft gesteld, [persoon A] specifiek had ingehuurd vanwege zijn specialistische kennis.

ad e: de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen tot stand gekomen is

4.12.

Ter zitting heeft Outdoor Alpine onweersproken toegelicht dat het haar bedoeling was voor de functie van [persoon A] iemand in loondienst te nemen maar dat [persoon A] juist wilde dat de samenwerking in de vorm van een overeenkomst van opdracht werd gegoten. Dat blijkt ook wel uit de door Outdoor Alpine als bijlage 2 bij haar verweerschrift in het geding gebrachte e-mail van 1 juni 2024, waarin [persoon A] haar schrijft dat hij haar ‘de blanco overeenkomst waarmee hij werkt’ heeft meegestuurd en haar verzoekt deze ‘waar nodig’ in te vullen. Dit heeft geresulteerd in de door Outdoor Alpine getekende versie van deze ‘overeenkomst van opdracht’, die zij aan [persoon A] heeft teruggestuurd en door hem in zijn verzoekschrift is gepresenteerd als ‘de overeenkomst die partijen in dit kader sloten’, zij het in samenhang met de hiervoor bedoelde e-mail over een tussen partijen afgesproken richtlijn dat [persoon A] 36 tot 40 uur per week voor Outdoor Alpine werkzaam zou zijn.

4.13.

In dit, door [persoon A] dus aangeleverde, document, getiteld “Overeenkomst van opdracht (Geen werkgeversgezag)”, waarin partijen als opdrachtgever en opdrachtnemer ( [persoon A] handelend onder de naam [handelsnaam] ) worden aangeduid, is onder meer opgenomen dat:

  • -

    partijen uitsluitend met elkaar wensen te contracteren op basis van een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 e.v. BW,

  • -

    partijen nadrukkelijk niet beogen om een arbeidsovereenkomst aan te gaan,

  • -

    deze overeenkomst is opgesteld met inachtneming van een door de belastingdienst ter zake opgestelde modelovereenkomst,

  • -

    de opdrachtnemer van de opdrachtnemer voor de verrichte werkzaamheden een vergoeding van € 30,- exclusief btw per uur zal ontvangen, door de opdrachtnemer te betalen binnen zeven dagen na factuurdatum, en

  • -

    de opdrachtnemer verklaart een beroeps- en/of aansprakelijkheidsverzekering te hebben afgesloten die in voldoende mate dekking biedt tegen schade die kan ontstaan bij of als gevolg van de uitvoering van de overeengekomen werkzaamheden.

4.14.

Het gegeven dat [persoon A] , anders dan Outdoor Alpine in eerste instantie voor ogen had, de wens had op basis van een overeenkomst van opdracht met elkaar in zee te gaan, in combinatie met de inhoud van de door hem aangeleverde, door hem vaker gebruikte modelovereenkomst, en de omstandigheid dat partijen vervolgens zijn gaan samenwerken, wijst duidelijk op een overeenkomst van opdracht.

ad f: de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd

4.15.

Uit wat partijen hebben aangevoerd, blijkt dat zij uiteindelijk, nadat [persoon A] in eerste instantie een voor Outdoor Alpine te hoog uurtarief had gevraagd, zijn uitgekomen op een uurtarief van € 30,- exclusief btw, wat volgens Outdoor Alpine in overeenstemming was met het gebruikelijke zzp-tarief voor werkzaamheden als deze. Uit bijlage 4 van [persoon A] blijkt verder dat hij de door hem in een bepaalde week gewerkte uren wekelijks heeft gefactureerd aan Outdoor Alpine, waarbij telkens het uurtarief van € 30,- in acht is genomen en ook 21% btw in rekening is gebracht. Niet in geschil is dat Outdoor Alpine deze facturen, behalve de laatste, ook heeft betaald en dat zij geen loonbelasting heeft ingehouden, wat wel te doen gebruikelijk is bij een arbeidsovereenkomst. Evenmin in geschil is dat zij geen loonstroken heeft verstrekt terwijl overigens ook niet is gesteld of gebleken dat [persoon A] daarom eerder dan in het kader van deze procedure heeft gevraagd. Het voorgaande vormt eveneens een sterke aanwijzing voor het aannemen van een overeenkomst van opdracht.

ad g: de hoogte van deze beloningen

4.16.

Over de hoogte van de beloning heeft [persoon A] niets gesteld terwijl (zie hiervoor) volgens Outdoor Alpine het afgesproken uurtarief in lijn is met het gebruikelijke zzp-tarief voor werkzaamheden als hier aan de orde. Nu niet is gesteld dat [persoon A] als werknemer eenzelfde beloning zou hebben ontvangen, impliceert de overeengekomen beloning het bestaan van een overeenkomst van opdracht.

ad h: de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt

4.17.

[persoon A] heeft op dit onderdeel gesteld dat hij geen commerciële risico’s droeg. Dat strookt echter niet met het feit dat in de door [persoon A] aangereikte en door Outdoor Alpine getekend geretourneerde overeenkomst van opdracht is opgenomen dat [persoon A] een beroeps- en/of aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten die in voldoende mate dekking biedt tegen schade die kan ontstaan bij of als gevolg van de uitvoering van de overeengekomen werkzaamheden. [persoon A] heeft desgevraagd ter zitting ook bevestigd dat hij zo’n verzekering had en heeft. Dat wijst dan ook op het bestaan van een overeenkomst van opdracht.

ad i: de vraag of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen

4.18.

Ten aanzien van dit gezichtspunt is van belang dat [persoon A] , naar eigen zeggen ter zitting, al vanaf 2017 zijn in het handelsregister ingeschreven eenmanszaak, [handelsnaam] , heeft, en die handelsnaam ook heeft opgenomen in de door hem aan Outdoor Alpine aangereikte (model) overeenkomst van opdracht. Vast staat verder dat (zie hiervoor) hij de samenwerking tussen partijen, anders dan Outdoor Alpine voor ogen had, in de vorm van een overeenkomst van opdracht wilde gieten en de werkzaamheden dus als zzp’er wilde uitvoeren. Daaraan is vervolgens ook uitvoering gegeven doordat hij zijn beloning wekelijks heeft gefactureerd, vermeerderd met 21% btw, en Outdoor Alpine die facturen (op een na) alle heeft betaald.

4.19.

Verder weegt mee dat [persoon A] , zo heeft hij ter zitting toegelicht, soms als zzp’er werkzaam is en soms als werknemer: direct voorafgaand aan zijn werkzaamheden voor Outdoor Alpine was hij in loondienst en nu, vanaf 1 februari 2025, is hij voor een ander bedrijf werkzaam als zzp’er. Dit duidt er dus op dat [persoon A] om hem moverende redenen de ene keer als ondernemer werkzaamheden verricht en de andere keer als werknemer. Hij kan zich in het economisch verkeer dus als ondernemer gedragen, heeft dat in het verleden ook gedaan en doet dat in ieder geval vanaf 1 februari 2025 ook weer.

4.20.

Gelet op alle omstandigheden van dit geval, ook in onderling verband bezien, komt de kantonrechter tot de slotsom dat de tussen partijen gesloten overeenkomst niet kan worden aangemerkt als arbeidsovereenkomst. Zij hebben zich naar haar oordeel bij de inrichting van de overeenkomst (de overeengekomen rechten en plichten) en de wijze waarop zij aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven, meer als opdrachtgever en opdrachtnemer gedragen dan als werkgever en werknemer. Dat betekent dat het door [persoon A] sub a en b gevorderde wordt afgewezen en dat niet wordt toegekomen aan het door Outdoor Alpine voorwaardelijk onder b geëiste.

4.21.

Om te kunnen beslissen op wat verder is gevorderd, moet worden beoordeeld of [persoon A] , naar Outdoor Alpine hem heeft verweten en zij als reden voor onmiddellijke beëindiging van de samenwerking heeft aangevoerd, geld uit de kassa heeft gestolen. In dat verband heeft zij er onder overlegging van stukken en camerabeelden op gewezen:

  • -

    dat medewerkster [persoon D] op 29 september 2024 de kassa heeft achtergelaten met een bedrag van € 151,50 aan contanten,

  • -

    dat volgens het dagrapport van de eerstvolgende werkdag, 2 oktober 2024, € 1,50 uit de kassa is gehaald, zodat de kassa aan het eind van die dag, waarop [persoon A] de kas heeft opgemaakt, € 150,- aan contanten zou moeten bevatten,

  • -

    dat [persoon A] de eerste dag dat het restaurant daarna weer open was, 4 oktober 2024, aan het eind de dag de kas heeft opgemaakt, waarbij er (ook) volgens de door hem toen opgemaakte kastelling € 162,50 aan contanten in de kas zat,

  • -

    dat dit bedrag niet overeenkomt met het kassarapport van die dag, dat namelijk aangeeft dat de contante kasinkomsten die dag € 5,75 negatief waren (dus contant geld uit de kas is gehaald), zodat in de kas eigenlijk € 150,- min € 5,75, dus € 144,25 aan contant geld had moeten zitten, en

  • -

    dat het bedrag van € 162,50 al helemaal niet te rijmen is met het feit dat een klant op 4 oktober 2024 om 20.25 uur een bedrag van € 255,- contant aan [persoon A] heeft gegeven als betaling van een rekening van € 248,25 plus fooi, dat door hem echter niet op de kassa is aangeslagen en door Outdoor Alpine ook niet is ontvangen, terwijl [persoon A] kort daarna een kasrapport heeft opgemaakt waarin staat vermeld dat er slechts € 162,50 aan contanten in kas zat.

4.22.

[persoon A] heeft deze feitelijkheden niet bestreden, behalve dan dat hij ter zitting heeft gesteld dat hij dit geld toen in de kluis van Outdoor Alpine heeft gedaan. Daarmee is echter niet verklaard dat hij deze inkomsten niet in de kassa heeft geregistreerd en waarom, als juist is dat hij dit bedrag kort na ontvangst ervan in de kluis van Outdoor Alpine heeft gedeponeerd, hij dit niet als ‘afgeroomd’ heeft vermeld op de door hem toen opgemaakte kastelling (bijlage 7 van Outdoor Alpine). Dit alles laat in redelijkheid geen andere conclusie toe dan dat [persoon A] die dag in elk geval (€ 150,- + € 255,- minus € 162,50 =) € 242,50 voor zichzelf heeft gehouden en niet aan Outdoor Alpine, die daarop (wel) recht had, heeft afgedragen, of met andere woorden: van haar heeft gestolen. Outdoor Alpine heeft dan ook met recht, al dan niet door verrekening, aanspraak gemaakt op in ieder geval dit bedrag.

4.23.

Volgens [persoon A] komt hem ook dan een bedrag gelijk aan het loon over een periode van drie maanden toe omdat de in de overeenkomst van opdracht overeengekomen opzegtermijn van drie maanden door Outdoor Alpine niet in acht is genomen. Daarin kan hij echter niet worden gevolgd. De kantonrechter is met Outdoor Alpine namelijk van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid onaanvaardbaar is dat zij die opzegtermijn in acht zou moeten nemen in het geval dat [persoon A] , zoals hier, van haar steelt. [persoon A] komt in de gegeven omstandigheden dan ook geen beroep toe op (een vergoeding wegens schending van) deze contractuele opzegtermijn. Het door hem ter zake geëiste bedrag van € 17.932,20 wordt afgewezen.

4.24.

Wel heeft hij, voor nu daargelaten het door Outdoor Alpine gedane beroep op verrekening, recht op betaling van zijn (laatste) factuur van 7 oktober 2024 (bijlage 4 van [persoon A] ). Dit betreft immers, zo is niet in geschil, door hem gewerkte uren tot het moment dat Outdoor Alpine de samenwerking beëindigde, waarvoor hij dan ook betaald dient te krijgen. Het gaat om een bedrag van € 961,95 inclusief btw.

4.25.

Outdoor Alpine heeft verder gesteld en toegelicht dat haar uit onderzoek van het kassasysteem is gebleken dat [persoon A] bestellingen die hij op de kassa had aangeslagen en die ook zijn uitgeserveerd, vervolgens door middel van de ‘voided’-optie heeft geannuleerd, zodat hij het contante geld waarmee die bestellingen betaald zijn, in eigen zak kon steken. Het gaat om een bedrag van in totaal € 985,60.

4.26.

[persoon A] heeft dit verwijt gemotiveerd betwist. Daarbij heeft hij gesteld dat het wel eens voorkwam dat hij bestelde producten verwijderde, bijvoorbeeld als er iets was misgegaan of als er sprake was van een hele grote bestelling en hij daarom een rondje van het huis gaf, maar dat mocht hij ook. Het is daarnaast zo dat zijn kassacode, die bekend was onder het personeel, ook door anderen werd gebruikt, ook om bestellingen te annuleren.

4.27.

Gelet op deze betwisting staat, zonder verdere onderbouwing, niet vast dat (juist) [persoon A] de kassa heeft gemanipuleerd door middel van de ‘voided’-optie en zichzelf zo het door Outdoor Alpine genoemde bedrag onrechtmatig heeft toegeëigend. Zij heeft in reactie op dit verweer niet nader onderbouwd dat – kort gezegd – het niet anders kan zijn dan dat [persoon A] dit bedrag van haar heeft gestolen. Haar vordering op dit onderdeel wordt om die reden afgewezen. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.

4.28.

Hetzelfde geldt voor het door Outdoor Alpine aan [persoon A] gemaakte verwijt dat hij op haar naam en voor haar rekening een aantal producten bij de Sligro heeft besteld die niet in het restaurant worden verkocht en overigens na aflevering zijn verdwenen. Het gaat dan onder meer om dure alcoholische dranken die niet in het restaurant worden geschonken, frisdranken die niet in het restaurant worden verkocht, eten (zoals gepelde garnalen) dat niet in het restaurant wordt verkocht, pannen die niet voor de keuken bestemd waren en ook niet nodig waren en grote hoeveelheden vaatwastabletten die niet gebruikt kunnen worden in de vaatwasser van het restaurant, bij elkaar € 1.385,43. Deze bestellingen zijn, volgens zijn verklaring, niet geplaatst door de heer [persoon F] , die samen met [persoon A] verantwoordelijk was voor de inkoop voor het restaurant maar dat meestal niet samen deed. Het moet dus wel [persoon A] zijn die deze bestellingen heeft geplaatst, in ontvangst heeft genomen en heeft laten verdwijnen. Hij moet gemeld bedrag dat zij aan de Sligro heeft betaald, dan ook aan haar vergoeden, aldus Outdoor Alpine.

4.29.

[persoon A] heeft ook op dit onderdeel (namelijk) gemotiveerd verweer gevoerd. Dat komt erop neer dat hij betwist zich schuldig te hebben gemaakt aan waar Outlook Alpine hem van beticht. In dat verband heeft hij onder meer gesteld dat hij in overleg met mevrouw [persoon C] van Outdoor Alpine een aantal flessen wijn heeft besteld om die aan klanten aan te bieden en vervolgens op de kaart te zetten en ook, uit klantvriendelijkheid, dranken, zoals ‘Red Bull’, waarom klanten regelmatig vroegen. Ook dat heeft hij met haar besproken en die dranken zijn daarna door haar ook in de kassa verwerkt zodat ze verkocht konden worden. Hij heeft geen garnalen, vaatwassertabletten of pannen besteld en betwist ook dat die zijn afgeleverd, nu Outdoor Alpine geen pakbon heeft overgelegd.

4.30.

Outdoor Alpine heeft in reactie op dit verweer geen nadere feiten aangevoerd en onderbouwd die erop duiden dat (juist) [persoon A] voor het genoemde bedrag producten bij de Sligro heeft besteld, die ook zijn afgeleverd maar niet zijn aangewend voor gebruik in het restaurant en door [persoon A] zijn weggenomen. Daarop strandt haar vordering op dit onderdeel dan ook, zodat ook hier niet aan bewijslevering wordt toegekomen.

4.31.

Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat het door Outdoor Alpine gedane beroep op verrekening van de laatste factuur van [persoon A] met de door haar gestelde tegeneis doel treft voor een bedrag van € 242,50. Daarom wordt hierna aan hem (€ 961,95 min € 242,50) € 719,45 toegewezen en wordt de tegenvordering van Outdoor Alpine afgewezen.

4.32.

De door [persoon A] gevorderde rente wordt ook toegewezen over het bedrag van € 719,45, nu hij genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze rente moet worden betaald en Outdoor Alpine dat op zichzelf ook niet heeft betwist.

4.33.

Uit de processtukken blijkt dat er van de zijde van [persoon A] daadwerkelijk buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Als vergoeding daarvoor wordt hem, gezien de hoogte van het toewijsbaar gebleken bedrag, € 107,92 exclusief btw toegewezen. Dit is namelijk het bedrag waarop hij recht heeft volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Het feit dat [persoon A] op toevoegingsbasis procedeert, maakt dit niet anders. Het gaat er namelijk om of, zoals hier het geval, buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en (dus) kosten zijn gemaakt. Het is daarna aan de Raad voor de Rechtsbijstand te beoordelen of de toevoeging moet worden ingetrokken.

4.34.

De proceskosten komen voor rekening van [persoon A] omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt. De kantonrechter begroot de kosten die hij aan Outdoor Alpine moet betalen op € 814,- aan salaris voor haar gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 949,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend. De ter zake gevorderde wettelijke rente wordt ook toegewezen.

4.35.

Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard omdat partijen dat over en weer hebben geëist en daartegen geen bezwaar is gemaakt.

5 De beslissing

De kantonrechter:

in conventie

5.1.

veroordeelt Outdoor Alpine om aan [persoon A] te betalen € 827,37, met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 719,45 vanaf de dag van verzuim tot de dag dat volledig is betaald;

in reconventie

5.2.

wijst het door Outdoor Alpine gevorderde af;

in conventie en in reconventie

5.3.

veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, aan de kant van Outdoor Alpine begroot op € 949,-, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;

5.4.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

5.5.

wijst al het andere af.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.

654

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.