2 De beoordeling van het verzoek
De toelating
2.1.
[verzoekster] kan worden toegelaten tot de WSNP als zij zich in een problematische schuldensituatie bevindt en zij te goeder trouw was bij het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden. De rechtbank kijkt daarbij vooral naar de afgelopen drie jaar. Ook moet de verwachting bestaan dat [verzoekster] aan de verplichtingen van de WSNP zal voldoen.
2.2.
[verzoekster] wordt toegelaten tot de WSNP.
2.3.
[verzoekster] heeft openstaande vorderingen bij de Belastingdienst en bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). De vordering van de Belastingdienst bestaat uit aanslagen die zien op: Inkomensheffing, Kindgebonden budget, Kinderopvangtoeslag, Loonheffing, motorrijtuigbelasting, zorgtoeslag en de zorgverzekeringswet. Bij het CJIB staan diverse vorderingen open in het kader van WAHV boetes en overheidsvorderingen. Deze schulden zijn naar hun aard niet te goeder trouw ontstaan, althans onbetaald gelaten, en staan in beginsel aan toelating in de weg.
2.4.
Ondanks het ontbreken van de goede trouw, kan het verzoek wel worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat [verzoekster] de omstandigheden, die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van deze schulden onder controle heeft gekregen en een wending ten goede is ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke situatie sprake is. [verzoekster] heeft tijdens de zitting verklaard dat zij een oplossing wenst voor haar schulden. Zij heeft haar onderneming beëindigd per 17 oktober 2024 en zij is in loondienst gegaan. Inmiddels heeft zij twee banen, waarmee zij (meer dan) fulltime werkt. Zij heeft bovendien geen auto meer. Daarnaast heeft zij gedurende enige tijd al een flink bedrag gespaard ten behoeve van haar schuldeisers.
Hierdoor is bij de rechtbank het vertrouwen ontstaan dat [verzoekster] de verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling naar behoren na zal nakomen.
2.4.
De verplichtingen waaraan [verzoekster] tijdens de WSNP moet voldoen zijn: de informatieverplichting, de inspanningsverplichting, de verplichting geen nieuwe schulden te laten ontstaan, de verplichting om schuldeisers niet te benadelen en de afdrachtverplichting. Er wordt een bewindvoerder benoemd. Deze bewindvoerder controleert of de verplichtingen worden nagekomen. Er wordt ook een rechter-commissaris benoemd. De taak van de rechter-commissaris is om toezicht te houden op de bewindvoerder.
2.5.
Als [verzoekster] zich tijdens het WSNP-traject houdt aan alle verplichtingen die de WSNP met zich brengt, eindigt het traject met de zogenoemde “schone lei”. Dit betekent dat schuldeisers hun vorderingen ten aanzien waarvan de WSNP werkt niet meer op [verzoekster] kunnen verhalen.
2.6.
De eerste 13 maanden van het traject geldt in beginsel een postblokkade. Dat betekent dat in die periode alle post naar de bewindvoerder gaat. De bewindvoerder stuurt de post na controle door aan [verzoekster] .
2.7.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van [verzoekster] in Nederland ligt.
2.8.
Het WSNP-traject duurt in principe 18 maanden. De Faillissementswet bepaalt dat de termijn van de WSNP in beginsel ingaat op de dag van dit vonnis, tenzij er aanleiding is de termijn eerder te laten ingaan.
2.9.
[verzoekster] verzoekt de termijn drieëntwintig maanden eerder te laten ingaan, op 16 maart 2023. De rechtbank wijst dit verzoek af en legt hierna uit waarom zij zo beslist.
2.10.
De Hoge Raad heeft over het bepalen van een eerder aanvangsmoment van het WSNP-traject in zijn arrest van 20 december 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1913) prejudiciële vragen beantwoord. Bij de beoordeling van een eerder aanvangsmoment gaat het erom of de wijze waarop de schuldenaar zich tijdens het minnelijke voortraject heeft ingespannen ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers, een eerder aanvangsmoment rechtvaardigt. Een eerdere ingangsdatum kan worden bepaald als vanaf die eerdere datum de verplichtingen die volgen uit het voorafgaande schuldhulpverleningstraject zijn nagekomen. Tijdens het minnelijk voortraject geldt onder meer de verplichting dat een schuldenaar geen nieuwe schulden mag maken.
2.12.
De rechtbank stelt vast dat [verzoekster] zowel sinds de verzochte aanvangsdatum van 16 maart 2023 als sinds de aanbiedingsbrief aan haar schuldeisers van 18 februari 2024 forse nieuwe schulden heeft laten ontstaan bij onder meer het CJIB. Bij het CJIB gaat het onder meer om negenentwintig openstaande WAHV boetes voor feiten die zijn gepleegd in de periode van 24 maart 2023 tot en met 13 november 2024. Daarbij gaat het om verschillende gepleegde feiten, waaronder:
- Niet de vereiste verzekering afsluiten voor een motorrijtuig en in standhouden (feitcode A915).
- Te hard rijden (feitcodes VB004, VA005, VM006, VM007, VA007, VM008, VM005 en VA011).
- Doorgaan bij een driekleuring verkeerslicht (stoplicht) dat op rood staat (feitcode R602).
- Niet stoppen bij een werkend roodknipperlicht, bij een weg over het spoor (feitcode R608).
- Parkeren waar dat niet mag (feitcode R584).
- Als bestuurder tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden (feitcode R545).
2.13.
Verder blijkt uit het dossier dat [verzoekster] in de periode van 16 maart 2023 tot en met 31 december 2024 ook nog schulden heeft laten ontstaan bij de Belastingdienst. Het gaat hier onder andere om niet-betaalde motorrijtuigenbelasting over 2023 en 2024.
2.14.
Ondanks het feit dat deze schulden in het geval van [verzoekster] , zoals hiervoor overwogen in r.o. 2.4, door toepassing van de hardheidsclausule niet aan toelating in de weg staan, is de rechtbank van oordeel dat het laten ontstaan van dergelijke (nieuwe) schulden een omstandigheid is die er in dit geval mede voor zorgt dat het bepalen van een eerdere ingangsdatum niet gerechtvaardigd is. De schuldeisers mogen er immers vanuit gaan dat [verzoekster] zich, tegenover de verkrijging van de schone lei, gedurende 18 maanden maximaal zal inspannen. Het doen laten ontstaan van nieuwe schulden past niet bij het uitgangspunt dat een schuldenaar zich maximaal inspant om af te lossen voor zijn schuldeisers. Doordat er in die periode nieuwe (verwijtbare) schulden zijn ontstaan, is namelijk de schuldenlast door toedoen van [verzoekster] gewijzigd. Hiermee heeft zij haar schuldeisers benadeeld. Dat zij ter zitting heeft aangegeven al enkele CJIB boetes betaald te hebben doet daar niets aan af. Het CJIB overzicht gaat namelijk uit van de nog openstaande schulden.
2.15.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een eerdere ingangsdatum reeds om de hierboven genoemde reden niet gerechtvaardigd is. De rechtbank komt dus tot de conclusie dat er geen eerdere ingangsdatum zal worden bepaald.
3 De beslissing
- spreekt de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoekster]
,
geboren op [geboortedatum] -1993 te Rotterdam,
wonende te [adres] , [postcode] Rotterdam;
voorheen handelend onder de namen:
[alias 1]
[alias 2]
[alias 3]
[alias 4]
- benoemt tot rechter-commissaris mr. B.A. Cnossen
en tot bewindvoerder N. Pavljasevic,
gevestigd te Postbus 136,
2990 AC Barendrecht;
- stelt de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling vast op 21 februari 2025 en de einddatum op 21 augustus 2026;
- draagt de bewindvoerder op de post van [verzoekster] in te zien;
- bepaalt dat de bewindvoerder een voorschot op de vergoeding mag nemen volgens het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering. Deze vergoeding is gelijk aan 1/19e deel van de overeenkomstig artikel 2 van dat Besluit te berekenen vergoeding. Dit kan alleen:
- zolang de schuldsaneringsregeling loopt en,
- voor zover de boedel toereikend is.
Dit is de beslissing van mr. B.A. Cnossen, rechter, in samenwerking met mr. T.M.M. de Laat, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2025.1