Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBROT:2025:3364

Rechtbank Rotterdam
13-03-2025
13-03-2025
10/083127-21, 10/276160-21, 10/323301-21, 10/062740-22 (gevoegd)
Strafrecht
Eerste aanleg - meervoudig

De verdachte heeft zijn ex-partner opzettelijk en met een vooropgezet plan door het hoofd geschoten en wordt veroordeeld voor poging tot moord. Daaraan voorafgaand heeft de verdachte zijn ex-partner ook belaagd, de ruit van haar voordeur vernield, haar meerdere malen met de dood bedreigd en het opgelegde contactverbod overtreden. Deze feiten - in het bijzonder de poging tot moord en de grote psychische en lichamelijke gevolgen hiervan voor het slachtoffer en hun dochter - rechtvaardigen een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De verdachte wordt daarom veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar. De gevorderde TBS-maatregel zal niet worden opgelegd, omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een persoonlijkheids- of psychische stoornis. De ex-partner krijgt een schadevergoeding van ruim € 65.000. Ook de vordering van de dochter tot vergoeding van schokschade van € 10.000 wordt toegewezen.

Rechtspraak.nl
PS-Updates.nl 2025-0170

Uitspraak

VONNIS

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer strafzaken

Parketnummers: 10/083127-21, 10/276160-21, 10/323301-21, 10/062740-22 (gevoegd)

Datum uitspraak: 13 maart 2025

Data zittingen: 4 april 2024, 20 februari 2025 en 13 maart 2025

Tegenspraak

Verdachte: [verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1986 in [geboorteplaats] ,

ingeschreven op het adres [adres 1] , [postcode 1] in [woonplaats] ,

preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting [naam PI] , locatie [detentielocatie]

Advocaat van de verdachte: mr. T.S. Kessel

Officier van justitie: mr. W.D. van den Berg

Benadeelde partijen: [slachtoffer 1] en [benadeelde]

Advocaat van de benadeelde partijen: mr. F.J.M. Hamers

Kern van het vonnis

De verdachte heeft zijn ex-partner opzettelijk en met een vooropgezet plan door het hoofd geschoten en wordt veroordeeld voor poging tot moord. Daaraan voorafgaand heeft de verdachte zijn ex-partner ook belaagd, de ruit van haar voordeur vernield, haar meerdere malen met de dood bedreigd en het opgelegde contactverbod overtreden. Deze feiten - in het bijzonder de poging tot moord en de grote psychische en lichamelijke gevolgen hiervan voor het slachtoffer en hun dochter - rechtvaardigen een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De verdachte wordt daarom veroordeeld tot een gevangenisstraf van

12 jaar. De gevorderde TBS-maatregel zal niet worden opgelegd, omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een persoonlijkheids- of psychische stoornis. De ex-partner krijgt een schadevergoeding van ruim € 65.000. Ook de vordering van de dochter tot vergoeding van schokschade van € 10.000 wordt toegewezen.

Leeswijzer

De officier van justitie beschuldigt de verdachte – samengevat – van poging tot moord op zijn ex-partner, van belaging en bedreiging van diezelfde ex-partner en vernielingen van de deur van haar woning. Daarnaast wordt de verdachte ook nog beschuldigd van bezit van een wapen, munitie en busjes pepperspray, en handelen in strijd met een gedragsaanwijzing. De volledige (gewijzigde) tenlasteleggingen zijn opgenomen als bijlage I van dit vonnis.

De officier van justitie mag ondanks het verweer van de verdediging de verdachte voor alle beschuldigingen met parketnummer 10/276160-21 vervolgen. Deze beslissing wordt in hoofdstuk 1 uitgelegd.

De beschuldigingen zijn grotendeels bewezen. De bewezenverklaring, de motivering daarvan en de bespreking van de bewijsverweren zijn in hoofdstuk 2 vermeld.

Een overzicht van de bewijsmiddelen is opgenomen als bijlage II van dit vonnis.

De bewezenverklaarde feiten zijn verboden gedragingen waar straf op staat. De feiten en de verdachte zijn strafbaar. Dat wordt besproken in hoofdstuk 3.

De rechtbank legt aan de verdachte een gevangenisstraf op van twaalf jaar. In hoofdstuk 4 wordt uitgelegd waarom deze straf wordt opgelegd. Hierin wordt ook toegelicht waarom de gevorderde maatregelen niet worden opgelegd.

De ex-partner en de dochter hebben als benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend. De rechtbank wijst deze vorderingen grotendeels toe. In hoofdstuk 5 is deze beslissing uitgelegd.

In hoofdstuk 7 staan alle beslissingen in het kort.

1 Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Parketnummer 10/276160-21

1.1.

Standpunt verdediging

Door de verdediging is aangevoerd dat de officier van justitie ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De officier van justitie heeft op de zitting van 15 februari 2022 bij het indienen van de wijziging tenlastelegging verklaard dat zij van mening is dat de primair tenlastegelegde belaging niet bewijsbaar is, maar dat zij tegelijkertijd de benadeelde partij wel de kans wil geven om het voor te leggen aan de rechter. De officier van justitie verlegt daarmee de exclusieve vervolgingsbevoegdheid naar de benadeelde partij. Er wordt daardoor willekeurig gehandeld in het licht van het opportuniteitsbeginsel. De vervolging dient geen strafrechtelijk doel, omdat de officier van justitie het feit niet bewijsbaar acht. Dit brengt de nodige rechtsonzekerheid en rechtsongelijkheid met zich mee.

1.2.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie is bevoegd om de tenlastelegging te wijzigen. Mededelingen over de bewijsbaarheid van een feit kunnen er niet toe leiden dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging.

1.3.

Oordeel rechtbank

Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad leent de beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Slechts in uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Niet-ontvankelijkheid moet slechts volgen indien geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.

Er is in deze zaak geen sprake van schending van de beginselen van een goede procesorde, ook niet die van het verbod op willekeur. Er was door het Openbaar Ministerie in het strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte al een vervolgingsbeslissing genomen. De enkele omstandigheid dat de officier van justitie gedurende de strafrechtelijke procedure tot het inzicht is gekomen dat de belaging (het primaire feit) niet bewijsbaar is en vervolgens door middel van een wijziging van de tenlastelegging de verdachte ook beschuldigt van bedreiging (het subsidiaire feit), maakt niet dat de officier van justitie om die reden niet-ontvankelijk is in de vervolging voor de belaging. Niet is gebleken dat de officier van justitie met deze handelwijze de vervolgingsbeslissing in handen van de benadeelde partij heeft gelegd. Dat de officier van justitie heeft meegedeeld dat met het oog op de benadeelde partij het primaire feit nog aan de rechter wordt voorgelegd, maakt dit niet anders. Uit deze mededeling kan juist worden afgeleid wat het strafrechtelijke doel is van voortzetting van de vervolging voor belaging.

Conclusie

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging voor de beschuldigingen, ook die van de belaging.

2 Bewijs

2.1.1. Inleiding

De verdachte en de aangeefster [slachtoffer 1] (hierna: de aangeefster) hebben jarenlang een relatie gehad en zijn daarvan drie jaar getrouwd geweest (formeel was het huwelijk een geregistreerd partnerschap). In 2015 is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor onder meer mishandeling van de aangeefster. In 2017 hebben de verdachte en de aangeefster een dochter gekregen. In juli 2020 zijn de verdachte en de aangeefster gescheiden.

Begin december 2020 heeft de aangeefster aangifte gedaan van stalking (hierna: belaging) en vernieling (parketnummer 10/083127-21). Eind december 2020 is aan de verdachte een contactverbod voor drie maanden opgelegd. Eind februari 2021 heeft de aangeefster aan de politie gemeld dat zij de zaak zo snel mogelijk wilde afsluiten. Zij gunde de verdachte geen straf, maar wilde op dat moment alleen dat hij besefte dat hij te ver was gegaan. Vervolgens heeft de officier van justitie op 25 maart 2021 de zaak met parketnummer 10/083127-21 geseponeerd onder de voorwaarde dat de verdachte gedurende een proeftijd van een jaar geen nieuwe strafbare feiten zou plegen. Nadat de verdachte werd beschuldigd van het plegen van een strafbaar feit tijdens de proeftijd, heeft de officier van justitie de verdachte alsnog vervolgd voor de belaging en vernieling.


Parketnummer 10/083127-21 (augustus 2020 - januari 2021)

2.1.2. Vordering officier van justitie

De beschuldiging onder 1 primair (belaging) en de beschuldigingen onder 2 en 3 (vernielingen) moeten worden bewezenverklaard.

2.1.3. Standpunt verdediging

De verdachte moet worden vrijgesproken van de beschuldigingen. In de ten laste gelegde periode was tussen de verdachte en de aangeefster [slachtoffer 1] regelmatig en wederkerig contact. Er was in die periode sprake van een (knipperlicht)relatie. In die periode zijn ook geen meldingen door de aangeefster gedaan. Bovendien had de verdachte recht om contact te hebben vanwege de omgang met zijn dochter. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat de verdachte stelselmatig en wederrechtelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster, zodat van belaging geen sprake kan zijn. Voor de beschuldigingen van vernieling geldt dat de verdachte alleen hard op de ruiten heeft geklopt waarna de ruiten kapot zijn gegaan. Hij had geen opzet op het vernielen, ook niet in voorwaardelijke zin.

2.1.4. Oordeel rechtbank

Bewezenverklaring

Bewezen is dat de verdachte:

1. primair

in de periode van 1 december 2020 tot en met 18 januari 2021 te Bergschenhoek en Berkel en Rodenrijs en Pijnacker, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door meermalen, althans eenmaal,

- die [slachtoffer 1] te bellen en berichten te sturen via Whatsapp en e-mail en SMS en

- met de auto die [slachtoffer 1] te achtervolgen en klem te rijden en

- zich voor/nabij de woning en werk van die [slachtoffer 1] te begeven en op te houden en

- zich nabij de kinderopvang van de dochter te begeven en op te houden en

- de ruit van de voordeur van die [slachtoffer 1] te vernielen,

met het oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen iets te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;

2.

op 5 december 2020 te Bergschenhoek, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de voordeur, die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] , toebehoorde, heeft vernield;

3.

op of omstreeks 13 december 2020 te Bergschenhoek, opzettelijk en wederrechtelijk

een ruit van de voordeur, die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft beschadigd.

Bewijsmiddelen

De bewezenverklaring is gebaseerd op de in de bijlage II opgenomen inhoud van de bewijsmiddelen en onderstaande bewijsmotivering. De bijlage met bewijsmiddelen maakt deel uit van dit vonnis.

Nadere bewijsmotivering

De rechtbank veroordeelt de verdachte voor belaging vanaf 1 december 2020 tot de einddatum van de beschuldiging, 18 januari 2021.

Van de periode ervoor, van 13 augustus tot en met 30 november 2020, kan onvoldoende worden vastgesteld dat sprake is van een wederrechtelijke en stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Redengevend daarvoor is onder meer dat de aangeefster heeft verklaard dat, na het verbreken van de relatie in juli 2020, in de periode van eind augustus 2020 tot en met eind oktober 2020 de relatie is voortgezet en zij weer een periode is gaan samenwonen met de verdachte. Dit vindt ook steun in de door de raadsman overgelegde WhatsApp-berichten, waaruit onder meer blijkt dat de aangeefster en de verdachte in september 2020 een aantal keer met elkaar hebben afgesproken. In deze periode heeft de aangeefster ook geen meldingen gedaan van ontoelaatbaar contact zoeken door de verdachte. Eind oktober 2020 is de relatie weer verbroken, maar ook daarna lijkt nog sprake te zijn geweest van wederkerig contact. Zo blijkt uit een overgelegd WhatsApp-bericht dat de aangeefster de verdachte op 29 november 2020 heeft bedankt “voor het fijne en gezellige weekend”. Ook blijkt uit de verklaring van de verdachte en getuigenverklaringen dat de verdachte de aangeefster in november 2020 heeft geholpen met de verhuizing naar en het klussen in haar nieuwe woning in Bergschenhoek. Volgens buren leek het erop alsof ze toen een relatie hadden en samenwoonden. Volgens de latere verklaring van de aangeefster heeft zij onder dwang van de verdachte de relatie voortgezet en zijn ze daarom een periode weer gaan samenwonen. Op grond van de inhoud van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen in hoeverre er toen sprake is geweest van dwang vanuit de verdachte. Maar zelfs als sprake is van dwang, dan geldt dat in geval van voortzetting van de relatie en van samenwonen geen sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster in de zin van belaging (mogelijk wel handelen in strijd met artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht, maar dat is niet ten laste gelegd).

Tot slot geldt dat de contacten tussen de verdachte en de aangeefster regelmatig ook zagen op de omgang van de verdachte met hun gezamenlijke dochter. Op dat moment was er nog geen sprake van een contactverbod.

Gelet op het voorgaande, waaronder het relatief beperkte aantal meldingen over wederrechtelijk contact in die periode en de aard van de berichten, is er onvoldoende bewijs dat de verdachte de aangeefster vóór 1 december 2020 heeft belaagd.

Dit is anders voor de periode vanaf 1 december 2020, waarin de toon van de berichten van de verdachte richting de aangeefster veranderde en heftiger werd. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte in deze periode veelvuldig heeft gebeld en (e-mail-)berichten heeft gestuurd naar de aangeefster om contact met haar te krijgen en om haar bang te maken. Ook buren van de aangeefster hebben in deze periode ander gedrag bij de verdachte waargenomen en hebben verklaard dat de verdachte de aangeefster lastig viel door onder meer te schreeuwen en haar weg te blokkeren. Op 4 december 2020 heeft de verdachte de aangeefster vanuit haar werklocatie met de auto achtervolgd en klemgereden. In diezelfde periode heeft de verdachte – om contact met de aangeefster te krijgen – zich ook tweemaal aan vernieling van (de ruit van) de voordeur van de aangeefster schuldig gemaakt, zoals hierna verder wordt besproken. Ook op 21 december 2020 heeft de verdachte de aangeefster in de auto achtervolgd. Op 12 januari 2021 is de verdachte naar de kinderopvang van hun dochter gegaan op het tijdstip dat de aangeefster haar ophaalde, terwijl hij in die periode een contactverbod had. Hij heeft hierbij ook dreigende woorden richting de aangeefster geuit.

Gelet op het voorgaande en de (verdere) inhoud van de bewijsmiddelen is bewezen dat de verdachte in de periode van 1 december 2020 tot en met 18 januari 2021 wederrechtelijk en stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster, met het oogmerk haar te dwingen iets te doen, te dulden dan wel vrees aan te jagen.

Daarnaast heeft de verdachte op 5 december 2020 heel hard op de ruit van de voordeur van de aangeefster geslagen of geklopt. Door opzettelijk heel hard te slaan of te kloppen op de ruit van de voordeur van de aangeefster, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat hij de ruit zou vernielen. Het is een feit van algemene bekendheid dat door het hard slaan op een ruit het glas kapot kan gaan.

Na de vernieling op 5 december 2020 is er tijdelijk plakfolie op de ruit geplaatst. Op 13 december 2020 heeft de verdachte weer hard op de ruit van de voordeur van de aangeefster geslagen of geklopt. Daarbij heeft hij een pruik gedragen om onherkenbaar te zijn, onder meer met het oog op de camera van de buurman van de aangeefster. Een deel van het plakfolie van de ruit is door de verdachte kapot gemaakt en het glas was verder ingeslagen. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen blijkt dat sprake is geweest van vol opzet op het verder beschadigen van de al eerder vernielde ruit.

De verweren die zien op de periode vanaf 1 december 2020 worden verworpen.

Parketnummer 10/276160-21 (juli 2021 - september 2021)

2.2.1. Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor de primaire beschuldiging (belaging). De subsidiaire beschuldiging (bedreiging) moet worden bewezenverklaard.

2.2.2. Standpunt verdediging

De verdachte moet worden vrijgesproken van alle beschuldigingen. De verdachte ontkent de aangeefster te hebben bedreigd en belaagd. De aangifte vindt weinig steun in overige bewijsmiddelen.

2.2.3. Oordeel rechtbank

Vrijspraak

Net als de officier van justitie en de verdediging vindt de rechtbank dat de primaire beschuldiging van belaging niet bewezen kan worden. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Bewezen is dat de verdachte:

in de periode van 20 augustus 2021 tot en met 7 september 2021 te Lansingerland en Berkel en Rodenrijs en Bergschenhoek en Rotterdam, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door aan een collega van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen (20 augustus 2021) “ik weet waar [slachtoffer 1] zit” en “ze moet vooral niet naar buiten gaan” en “zeg haar/ [slachtoffer 1] dat haar leven niet zeker is” en (op 7 september 2021) “de knop die gaat je niet redden. Je

weet niet wat je aanricht”.

Bewijsmiddelen

De bewezenverklaring is gebaseerd op de in de bijlage II opgenomen inhoud van de bewijsmiddelen en onderstaande bewijsmotivering. De bijlage met bewijsmiddelen maakt deel uit van dit vonnis.

Nadere bewijsmotivering

Op basis van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat het de verdachte was die zowel op 20 augustus 2021 heeft gebeld naar collega’s van de aangeefster als op 7 september 2021 (anoniem) heeft gebeld naar de aangeefster. Ook blijkt hieruit dat de verdachte in die gesprekken de in de beschuldiging opgenomen bedreigende woorden heeft geuit. Het verweer wordt verworpen.

Parketnummer 10/323301-21 (november 2021)

2.3.1. Vordering officier van justitie

De beschuldigingen onder 1 (bedreiging) en onder 2 (overtreden contactverbod) moeten worden bewezenverklaard.

2.3.2. Standpunt verdediging

De verdachte moet worden vrijgesproken van beide beschuldigingen. Op de opname zijn niet de in de tenlastelegging genoemde bedreigingen te horen. Voor een groot deel van de tenlastelegging is sprake van bewijs uit slechts één bron, omdat enkel de jeugdbeschermer hierover heeft verklaard.

Bovendien moeten de bedreigingen voor zover ze zijn geuit, worden opgevat als een emotionele ontlading en verzuchting van frustratie en niet als een (indirecte) bedreiging.

De verdachte heeft zich ook niet schuldig gemaakt aan overtreding van de gedragsaanwijzing. Het is een te extensieve interpretatie van het contactverbod als zou worden geoordeeld dat van schending al sprake is indien een gefrustreerde vader zich emotioneel uit bij jeugdzorg over het beperkte contact met zijn dochter.

2.3.3. Oordeel van de rechtbank

Bewezenverklaring

Bewezen is dat de verdachte:

1.

in de periode van 11 november 2021 tot en met 26 november 2021 te Rotterdam, via de Jeugdbescherming, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen:

- als [slachtoffer 1] mij opzoekt en ze mij tegenkomt, dan is het de laatste keer dat jullie [slachtoffer 1] hebben gezien, en

- als [slachtoffer 1] naar mij toe komt, douw ik haar de sloot in, en

- [naam dochter] komt zonder moeder te zitten. Ik zorg ervoor dat moeder van de aardbodem verdwijnt, en

- jullie veroorzaken een familiedrama,

althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

2.

in de periode van 11 november 2021 tot en met 24 november 2021 te Rotterdam opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 13 oktober 2021 gegeven door de officier van justitie te Rotterdam, kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode van 13 oktober 2021 tot 10 januari 2022 moet onthouden van ieder contact, direct en indirect, met [slachtoffer 1] , door via de jeugdbescherming contact te zoeken met die [slachtoffer 1] .

Bewijsmiddelen

De bewezenverklaring is gebaseerd op de in de bijlage II opgenomen inhoud van de bewijsmiddelen en onderstaande bewijsmotivering. De bijlage met bewijsmiddelen maakt deel uit van dit vonnis.

Nadere bewijsmotivering

Op basis van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de verdachte in zijn gesprekken met een jeugdbeschermer bedreigingen heeft geuit richting de aangeefster. De aangifte van de jeugdbeschermer wordt ondersteund door een collega-jeugdbeschermer, die ook aanwezig was bij het gesprek op 17 november 2021 met de verdachte. De bedreigingen zijn indirect (namelijk via de jeugdbeschermers) ter kennis van de aangeefster gekomen, wat gelet op de aard van de bewoordingen en de context waarin ze waren gedaan ook de bedoeling was van de verdachte, minst genomen in de vorm van voorwaardelijk opzet. Hiervoor is ook van belang dat het contact van de verdachte met de aangeefster en hun dochter via de jeugdbeschermers verliep, omdat de verdachte wegens een opgelegde gedragsaanwijzing geen contact mocht hebben of zoeken met de aangeefster. Deze gedragsaanwijzing komt hierna verder aan de orde.

De bewezen bewoordingen konden bij de aangeefster ook de redelijke vrees doen ontstaan dat zij door toedoen van de verdachte het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De rechtbank bekijkt daarbij de bewoordingen in hun onderlinge verband en in de context van de lange voorgeschiedenis tussen de verdachte en de aangeefster, waaronder de eerdere strafbare feiten.

Op 13 oktober 2021 had de officier van justitie een gedragsaanwijzing van 90 dagen gegeven op grond van artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Hierbij is onder meer een contactverbod opgelegd. De verdachte heeft door de geuite bedreigingen het contactverbod overtreden. Deze vorm van ongevraagd en indirect contact zoeken met de aangeefster door middel van anderen, in dit geval via de jeugdbeschermers, behoort niet tot de uitzondering op het contactverbod zoals gemaakt in de gedragsaanwijzing.

De gevoerde verweren worden dan ook verworpen

Parketnummer 10/062740-22 (maart 2022)

2.4.1. Vordering officier van justitie

De beschuldiging onder 1 (poging tot moord) moet worden bewezenverklaard. De verdachte heeft geprobeerd om met voorbedachten rade de aangeefster om het leven te brengen. De beschuldigingen onder 2 en 3 (het voorhanden hebben van een vuurwapen, munitie en pepperspray) moeten eveneens worden bewezenverklaard.

2.4.2. Standpunt verdediging

De verdachte dient te worden vrijgesproken van de beschuldigingen onder 1, zowel van de poging tot moord als de poging tot doodslag. De verklaringen van de aangeefster zijn wisselend en inconsistent en kunnen niet als bewijsmiddel worden gebruikt. De verdachte heeft niet de dood van de aangeefster beoogd en had geen vooropgezet plan om haar te doden. Hij wilde de confrontatie aangaan en heeft enkel met het wapen in de richting van de aangeefster gezwaaid. De verdachte viel vervolgens van de trap, waarna het wapen waarschijnlijk tegen de muur is gekomen en is afgegaan. Enkel het meenemen van het wapen, waarbij de verdachte ook niet wist dat het wapen doorgeladen was, kan geen voorwaardelijk opzet op de dood van de aangeefster opleveren.

Voor de beschuldigingen onder 2 en 3 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.

2.4.3. Oordeel rechtbank

Bewezenverklaring

Bewezen is dat de verdachte:

1.

op 11 maart 2022 te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen een kogel afgevuurd op, en in de richting van, (het hoofd van) die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

hij op 11 maart 2022 te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland, en Berkel en Rodenrijs, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III, onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool en (de bij voornoemd vuurwapen horende) munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet Wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III onder 1º, te weten een hoeveelheid kogelpatronen, kaliber .32, voorhanden heeft gehad;

3.

hij omstreeks 12 maart 2022 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, zes busjes pepperspray, zijnde voorwerpen bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende of soortgelijke stoffen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II onder 6 van de Wet Wapens en munitie voorhanden heeft gehad.

Bewijsmiddelen

De bewezenverklaring is gebaseerd op de in de bijlage II opgenomen inhoud van de bewijsmiddelen en onderstaande bewijsmotivering. De bijlage met bewijsmiddelen maakt deel uit van dit vonnis.

Nadere bewijsmotivering

Vaststaande feiten

Op 11 maart 2022 rond 23.20 uur is de politie na aanleiding van een melding naar de woning van de aangeefster in Bergschenhoek gegaan. Ter plaatse zagen verbalisanten dat de ruit van de voordeur was ingeslagen. In de hal van de woning troffen zij op de grond een hamer aan. Op de overloop van de bovenverdieping was een grote plas bloed te zien. De aangeefster is vervolgens zwaargewond aangetroffen met een schotwond in haar hoofd. De aangeefster verklaarde op dat moment aan de verbalisanten dat zij wakker werd van het geluid van (de ruit van) haar voordeur die werd ingeslagen en dat zij daarna haar ex-partner oftewel de verdachte zag met een vuurwapen op haar gericht. De aangeefster is in kritieke toestand naar het ziekenhuis gebracht, waar meerdere operaties noodzakelijk bleken.

De verdachte heeft bevestigd dat hij op 11 maart 2022 naar de woning van de aangeefster is gegaan en dat hij daarbij een hamer, een vuurwapen en losse kogels heeft meegenomen. De verdachte had handschoenen aan. Hij heeft met de hamer de ruit van de voordeur ingeslagen en is door het ontstane gat de woning binnengegaan. De verdachte is meteen naar de bovenverdieping gelopen, waar hij de aangeefster aantrof. De verdachte richtte toen het vuurwapen op haar hoofd. Nadat hij een knal heeft gehoord, is hij direct de woning uitgerend. Op de vluchtroute zijn (niet afgevuurde) kogels aangetroffen. De verdachte heeft het vuurwapen in een sloot gegooid. Vervolgens heeft de verdachte zijn bebloede kleding in een ondergrondse straatcontainer weggegooid.

Schieten op het hoofd

Volgens de aangeefster was de verdachte tussen het moment van richten en wegrennen continu bezig met (de trekker van) het vuurwapen. Hierbij bleef hij het pistool op haar gezicht richten. Het pistool werkte in eerste instantie niet, waarop de verdachte het vuurwapen uitschold. Nadat de verdachte een paar treden van de trap was geduwd of gegleden, kwam hij opnieuw naar boven en richtte het vuurwapen weer op haar hoofd. Hij bleef met het pistool bezig totdat zij een klikgeluid hoorde en hij wegrende.

Het belangrijkste verschil tussen de verklaringen van de aangeefster en de verdachte ziet op het moment van het schot waardoor de aangeefster is getroffen. Uit de verklaring van de aangeefster volgt dat het ging om een gericht schot, gelost nadat het wapen eerst weigerde. De verdachte daarentegen spreekt in essentie van een ongeluk; het wapen zou bij zijn val van de trap zijn afgegaan.

Bij beantwoording van de vraag of een verklaring betrouwbaar is en als bewijs gebruikt kan worden, wordt voorop gesteld dat een verklaring in zijn algemeenheid aan geloofwaardigheid wint als deze vroeg in het opsporingsonderzoek wordt afgelegd en daarna bevestiging vindt in latere getuigenverklaringen van objectieve derden en/of in technische onderzoeksresultaten.

De aangeefster is ter plaatse op 11 maart 2022, op 14 maart 2022 (in het ziekenhuis), op 9 juni 2022 tijdens de aangifte en op 6 maart 2023 bij de rechter-commissaris gehoord. Haar verklaringen laten naar het oordeel van de rechtbank op wezenlijke punten een eenduidig beeld zien en zijn op essentiële onderdelen consistent, gedetailleerd en concreet. Bovendien vindt haar verklaring voldoende steun in de objectieve bewijsmiddelen, zoals de bevindingen over de storingsgevoeligheid van het (omgebouwde) vuurwapen. De rechtbank heeft dan ook geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster te twijfelen.

De verdachte heeft daarentegen in het begin niet veel willen verklaren en zich veelal op zijn zwijgrecht beroepen. Pas op 16 januari 2023, bijna een jaar later, heeft de verdachte verklaard over hoe het volgens hem is gegaan. Deze verklaring van de verdachte is niet verenigbaar met de inhoud van de bewijsmiddelen en acht de rechtbank bovendien volstrekt ongeloofwaardig. Daarbij wordt zowel de aanloop naar het schietincident, als het handelen van de verdachte ten tijde van en kort na dat incident, en zijn uitlatingen achteraf betrokken. Geconcludeerd wordt dat de verklaring van de verdachte niet aannemelijk wordt geacht en dus geen ander licht werpt op de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster.

Gelet op de bewijsmiddelen en het voorgaande is dan ook bewezen dat de verdachte op 11 maart 2022 van korte afstand met een vuurwapen op het hoofd van de aangeefster heeft geschoten en daarmee opzet op haar dood had.

Voorbedachte raad

Voor veroordeling voor poging tot moord, is vereist dat voorbedachte raad bewezen kan worden. Volgens vaste jurisprudentie is hiervoor vereist dat een verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het gaat daarbij bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen voorbedachte raad pleiten.

De rechtbank komt in deze zaak tot het oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Ook bij dit oordeel wordt zowel de aanloop naar het schietincident, als het handelen van de verdachte ten tijde van en kort na dat incident, en zijn uitlatingen achteraf betrokken. Daarbij zijn de volgende factoren in het bijzonder van belang.

Er is sprake van een lange voorgeschiedenis tussen de verdachte en de aangeefster met oplopende geweldsincidenten in hun relatie. De verdachte heeft in het verleden de aangeefster mishandeld en heeft in de periode voorafgaand aan het feit de aangeefster belaagd, de ruit van haar voordeur vernield en de aangeefster meermalen bedreigd met de dood.

De verdachte heeft in de maand voorafgaand aan het feit diverse websites bezocht met nieuws over (pogingen tot) partnerdoding en websites over (de koop van) wapens en munitie bekeken.

Verder is de feitelijke gang van zaken ten tijde van het schietincident van belang. De verdachte is met handschoenen aan, voorzien van een hamer om binnen te komen en gewapend met een geladen vuurwapen, naar de woning van de aangeefster gereden en heeft een ruit ingeslagen om binnen te komen. Eenmaal binnen is hij direct naar de aangeefster toegegaan en heeft hij het vuurwapen op het hoofd van de aangeefster gericht en herhaaldelijk geprobeerd te schieten, totdat dit uiteindelijk is gelukt. Daarna is de verdachte zonder hulp te verlenen, weggerend. Hij heeft het vuurwapen in een sloot gegooid en zijn bebloede kleding weggegooid.

De verdachte heeft zowel in de maand voorafgaand aan het schieten, toen hij blijkbaar voorbereidingen heeft getroffen, als vanaf het moment van pakken van het wapen en tijdens de rit naar de woning van de aangeefster, voldoende tijd en gelegenheid gehad om zich te beraden op zijn handelen en zich ook daadwerkelijk rekenschap te geven van de gevolgen van zijn voorgenomen daad.

Er zijn geen aanwijzingen dat hij heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De boosheid en frustraties over het gebrek aan omgang met zijn dochter bestonden al langer. De activiteiten op zijn mobiele telefoon vooraf en de afgeluisterde tapgesprekken achteraf duiden ook niet op een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en zijn juist een contra-indicatie hiervoor.

Uit de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden kan worden vastgesteld dat het handelen van de verdachte zowel voor, tijdens als na het feit doelgericht en planmatig geweest is. De verdachte heeft daarnaast voldoende tijd en gelegenheid gehad om zich op zijn handelen te beraden en van contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad is niet gebleken. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.

Conclusie poging moord

De verweren worden verworpen. Poging tot moord is bewezen.

Bezit wapens en munitie

De verdachte heeft bekend dat hij het pistool, de munitie en zes busjes peperspray voorhanden heeft gehad. De beschuldigingen onder 2 en 3 kunnen op grond van de bewijsmiddelen zonder nadere motivering worden bewezen.

3 Verboden gedragingen en de strafbaarheid

3.1.

Kwalificatie

De bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:

Parketnummer 10/083127-21

Feit 1 primair

belaging;

Feit 2

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;

Feit 3

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;

Parketnummer 10/0276160-21

Feit subsidiair

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;

Parketnummer 10/323301-21

De eendaadse samenloop van

Feit 1

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd,

en

Feit 2

opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven

krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering;

Parketnummer 10/062740-22

Feit 1 primair

poging tot moord;

Feit 2

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;

Feit 3

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

3.2.

Strafbaarheid van de feiten en de verdachte

De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

4 Straf

4.1

Eis van de officier van justitie

Aan de verdachte moet een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging worden opgelegd. Het vaststellen van een stoornis is een juridisch - en geen medisch - oordeel. Het is aan de rechter om vast te stellen of bij verdachte een psychische stoornis bestond ten tijde van de tenlastegelegde feiten. De rechter heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid en is niet gebonden aan deskundigenadviezen. De kans op herhaling is hoog; dit volgt uit de feiten en de uitspraken van de verdachte in de penitentiaire inrichting. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van een gedragsbeïnvloedende en gedragsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sv gevorderd.

4.2.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft aangevoerd dat uit de adviezen van de deskundigen volgt dat bij de verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De rechtbank heeft de bevoegdheid om hier anders over te beslissen, maar dat zou gelet op de uitgebreide adviezen en de toelichting van de deskundigen op zitting onterecht zijn. Er bestaat dan ook geen ruimte om terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. De gedragsbeïnvloedende en gedragsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z, tweede lid Sv kan niet worden opgelegd, omdat een recent ondertekend reclasseringsadvies ontbreekt.

4.3.

Oordeel van de rechtbank

4.3.1.

Ernst en gevolgen van de feiten

De verdachte heeft geprobeerd zijn ex-partner om het leven te brengen door haar in haar woning van dichtbij met een vuurwapen in haar hoofd te schieten. Het is een feit van algemene bekendheid dat door het hoofd schieten in het algemeen de dood tot gevolg heeft. Dat de aangeefster het heeft overleefd, is gezien het handelen van de verdachte en het letsel uitzonderlijk en een omstandigheid die absoluut niet aan de verdachte is te danken. Daaraan voorafgaand heeft de verdachte zijn ex-partner ook belaagd, de ruit van haar voordeur vernield, haar meerdere malen met de dood bedreigd en het opgelegde contactverbod overtreden.

De verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen en geen inzicht gegeven waarom hij zo heeft gehandeld. Het handelen van de verdachte lijkt te zijn ingegeven doordat de verdachte niet kon accepteren dat hij geen omgang met zijn dochter mocht hebben en/of dat de aangeefster het contact had verbroken. In elk geval heeft de verdachte daarmee zijn eigen belang boven dat van de aangeefster en zijn dochter gesteld. Het is onbegrijpelijk dat de verdachte – om welke reden dan ook – het leven van de moeder van zijn eigen dochter wilde beëindigen.

Het is duidelijk dat hetgeen zich op 11 maart 2022 in de woning heeft afgespeeld het leven van de aangeefster ingrijpend heeft veranderd. Met zijn daden heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van de aangeefster. Voorafgaand aan 11 maart 2022 heeft de aangeefster door zijn handelen al periodes niet in haar eigen woning kunnen verblijven en moest zij naar een vrouwenopvangcentrum. Door de poging tot moord heeft de aangeefster ernstig en blijvend fysiek letsel opgelopen, waardoor zij dagelijks op pijnlijke wijze wordt geconfronteerd met de impact van het handelen van de verdachte. Haar linkeroog is door het schot dusdanig beschadigd geraakt dat dit operatief verwijderd moest worden, waardoor zij een kunstoog moet dragen en haar zicht blijvend is beperkt. Een deel van de kogelfragmenten kan gezien de lastige locatie niet operatief verwijderd worden waardoor zij deze altijd in haar hoofd zal blijven dragen. De aangeefster kan door het opgelopen hersenletsel permanent niet meer ruiken en proeven. In de op de zitting voorgelezen, indringende slachtofferverklaringen heeft de aangeefster verklaard dat ze het ergste vindt dat zij nooit meer de geur van haar dochter kan ruiken. Uit deze slachtofferverklaringen en de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding blijkt verder dat de aangeefster en haar dochter ook nog dagelijks grote psychische gevolgen van het handelen van de verdachte ondervinden en dat zij nog langdurig met het trauma geconfronteerd zullen blijven worden. De verdachte heeft de poging tot moord gepleegd in de woning waar zijn dochter lag te slapen, een plek waar zij zich beiden bij uitstek veilig zouden moeten kunnen voelen. De verdachte heeft op blijkbaar op geen enkele wijze rekening gehouden met de (psychische) gevolgen van zijn handelen voor zijn dochter. Zijn dochter zal moeten opgroeien met het besef dat haar vader haar moeder om het leven heeft willen brengen. De rechtbank rekent hem dit zwaar aan.

Daarnaast betekent een dergelijk delict en de wijze waarop het is uitgevoerd een schok voor de rechtsorde en versterkt het in hoge mate de gevoelens van onveiligheid en angst in de maatschappij, zeker nu de aangeefster op dat moment een zogenaamd AWARE-alarmkastje droeg. Een poging tot moord op een (ex-)partner zorgt voor onrust, afschuw, onbegrip en grote morele verontwaardiging in de samenleving.

4.3.2.

Persoon en persoonlijke omstandigheden

Strafblad

Uit het strafblad (uittreksel uit de justitiële documentatie) van 29 januari 2025 blijkt dat de verdachte op 16 september 2015 is veroordeeld voor mishandeling van zijn ex-partner en voor een vernieling. Dit is strafverzwarend, maar in beperkte mate gelet op de (ernst van de) poging tot moord waarvoor de verdachte nu wordt veroordeeld.

Rapport van deskundigen

Het rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 17 januari 2025 opgemaakt door psychiater [naam psychiater] en psycholoog [naam psycholoog] houdt – samengevat – het volgende in.

Ondanks de medewerking van de verdachte en zijn omgeving heeft het onderzoek beperkingen door de ontkennende houding van de verdachte en het onvermogen om op zichzelf en zijn gevoelsleven te reflecteren. De verschillende beperkingen zijn met elkaar verweven. Daardoor is niet duidelijk wat de verdachte niet wil vertellen (vanuit procespositie), niet kan vertellen (als gevolg van zijn kwetsbaarheden) of niet gewend is om te vertellen (vanwege culturele achtergrond is het mogelijk minder gebruikelijk om kwetsbaarheden te tonen en te bespreken). Met het aanvullende onderzoek kon er wel een duidelijker beeld van de persoon van de verdachte worden gevormd dan met het onderzoek in de periode van 10 augustus 2023 tot 15 september 2023, toen de verdachte in het PBC is geobserveerd.

Het onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor een psychische stoornis en/of verstandelijke beperking, ook niet ten tijde van de ten laste gelegde feiten. De intelligentie van de verdachte ligt op gemiddeld niveau. Zijn persoonlijkheid laat wel een aantal kwetsbaarheden zien, op het gebied van het zelfgevoel (weinig geïntegreerd; negatieve gevoelens weghouden uit de bewuste belevingswereld), op het gebied van het mentaliseren (beperkt vermogen om op eigen en andermans belevingswereld te kunnen reflecteren, resulterend in beperkte empathie) en op emotioneel gebied (beperkte emotie- en agressieregulatie binnen de intieme relatie). Bovengenoemde kwetsbaarheden hangen samen met de narcistische dynamiek. Dit is niet hetzelfde als een narcistische persoonlijkheidsstoornis. De verdachte is voor zijn zelfgevoel afhankelijk van externe bevestiging. Negatieve emoties worden sterk afgeweerd, omdat deze een bedreiging vormen voor het positieve zelfbeeld. Er is bij de verdachte geen sprake van disfunctioneren op meerdere levensgebieden. De verdachte gaat pas disfunctioneel gedrag vertonen als mensen te dichtbij komen en zijn positieve zelfbeeld dreigt te worden aangetast. Dit scenario doet zich met name voor in een intieme relatie. De genoemde kwetsbaarheden in de persoonlijkheid halen in dit onderzoek niet het niveau van persoonlijkheidspathologie en/of persoonlijkheidsstoornis.

Nu er geen stoornis is vastgesteld die heeft doorgewerkt in de ten laste gelegde feiten, is een inschatting van het herhalingsgevaar door de deskundigen niet mogelijk.

De deskundigen hebben het adviesrapport tijdens de zitting op 20 februari 2025 nader toegelicht en vastgehouden aan de inhoud daarvan. De deskundigen hebben naar aanleiding van een uitgebreide observatie en meerdere gesprekken alleen kwetsbaarheden in de persoonlijkheid geconstateerd die zich niet in diagnostische DSM-termen als een stoornis laten classificeren.

Stoornis en toerekenbaarheid

De rechtbank dient – mede gelet op de eis – te beoordelen of bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dan wel een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap in de zin van artikel 39 Sr. Dat is een juridisch oordeel, waarbij de rechter niet is gebonden aan de door deskundigen uitgebrachte adviezen.

Op grond van de beschikbare informatie kan niet worden vastgesteld dat de verdachte lijdt (of ten tijde van de feiten leed) aan een persoonlijkheids- of psychische stoornis. De eerdergenoemde rapportage van de PBC-deskundigen biedt hiertoe onvoldoende aanknopingspunten. De deskundigen hebben naar het oordeel van de rechtbank op basis van een gedegen onderzoek, goed onderbouwd en gemotiveerd aangegeven waarom de verdachte niet voldoet aan de criteria voor het vaststellen van een stoornis.

Ook de bevindingen uit eerdere Pro-Justitia rapporten van 13 mei 2022, 28 mei 2022, 31 maart 2023, 5 april 2023 en het eerdere rapport van het PBC van 6 november 2023 - die tot stand zijn gekomen zonder medewerking van de verdachte - zijn onvoldoende om een stoornis te kunnen vaststellen. De omstandigheid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige strafbare feiten waaronder poging tot moord, is eveneens onvoldoende om een stoornis te kunnen vaststellen.

Op grond van artikel 37a Sr is voor de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) vereist dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling dan wel ziekelijke stoornis. Nu dit bij de verdachte niet is vastgesteld, kan de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde TBS-maatregel niet opleggen.

Omdat er geen sprake is van een psychische stoornis (of psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap), zullen de gepleegde feiten volledig aan de verdachte worden toegerekend.

4.3.3.

Redelijke termijn

De verdachte moet binnen een redelijke termijn worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 12 maart 2022, omdat de verdachte toen in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van drie jaar verstreken. Er is in deze zaak sprake van bijzondere omstandigheden, omdat de proceshouding van de verdachte invloed heeft gehad op het verloop en de duur van het strafrechtelijk onderzoek. Zo heeft de verdachte pas willen verklaren nadat het einddossier gereed was. Dit betekent dat er aanvullend forensisch onderzoek nodig was, waar de nodige tijd mee gemoeid was. Daarnaast heeft de verdachte op 13 mei 2022 en op 28 mei 2022 geweigerd zijn medewerking te verlenen aan de ambulante persoonlijkheidsonderzoeken. Vervolgens is een bevel tot observatie in het PBC afgegeven. Op 10 augustus 2023 tot 15 september 2023 was de verdachte opgenomen in het PBC, waar hij ook niet zijn medewerking aan het onderzoek heeft willen verlenen. Vervolgens heeft de verdachte tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op 4 april 2024, nadat de officier van justitie onder andere de oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging had geëist, verzocht om de zaak aan te houden voor een nader persoonlijkheidsonderzoek door de PBC-deskundigen die hem eerder hadden onderzocht. Het onderzoek ter zitting is vervolgens voor onbepaalde tijd aangehouden voor het laten uitbrengen van een rapportage over de verdachte. Dat er vervolgens aanzienlijke vertraging is ontstaan vanwege de wachttijden bij het PBC en de beperkte beschikbaarheid van de door de verdachte gewenste deskundigen, is een omstandigheid die gelet op de (late) gewijzigde proceshouding voor rekening en risico van de verdachte komt. Na de ontvangst van de aanvullende PBC-rapportage op 17 januari 2025, is vervolgens binnen één maand de voorzetting van de inhoudelijke behandeling ingepland. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat de redelijke termijn in deze zaak niet is geschonden.

4.3.4.

Conclusies straf

De feiten - in het bijzonder de poging tot moord en de grote gevolgen hiervan voor het slachtoffer en hun dochter - rechtvaardigen uit het oogpunt van vergelding en (speciale) preventie oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank ook gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar passend en geboden is.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

4.3.5.

Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38z Sr)

Volgens artikel 38z, eerste lid onder a, Sr kan de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel onder meer worden opgelegd aan een verdachte die wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een zwaar geweldsdelict. Aan deze eis is gelet op het voorgaande voldaan.

Op grond van het tweede lid van genoemd artikel dient de officier van justitie bij een vordering tot oplegging van deze maatregel een recent opgemaakt en met redenen omkleed en ondertekend advies van een reclasseringsinstelling over te leggen. Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat de rechter die de maatregel oplegt een inschatting moet maken van het toekomstige herhalingsgevaar, waarbij rekening wordt gehouden met het type delict (in het bijzonder of aan dat delict mogelijk een verhoogd herhalingsrisico kleeft), de omstandigheden waaronder dat is begaan en eventuele eerdere strafbare feiten. De wetgever achtte het daarbij van belang dat de rechter ten behoeve van deze beoordeling over een recent opgemaakt gemotiveerd reclasseringsadvies beschikt dat ook een risicotaxatie omvat. Aan de hand hiervan kan de noodzaak van het beschermen van de veiligheid van anderen en dus de noodzaak van deze verstrekkende maatregel worden vastgesteld.

De rechtbank beschikt echter niet over een dergelijk recent advies, nu het laatste reclasseringsadvies dateert van 14 februari 2022 en daarin overigens niet is geadviseerd over de oplegging van de maatregel. Ook kon de reclassering het herhalingsgevaar toen niet inschatten. Overigens kan het herhalingsgevaar ook niet op grond van andere (deskundigen)rapporten worden vastgesteld.

Nu het vereiste reclasseringsrapport ontbreekt, zal de door de officier van justitie gevorderde maatregel ex artikel 38z Sr niet worden opgelegd.

5 Vordering van de benadeelde partijen

Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]

5.1.

Inhoud vordering

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer 1] voor alle ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.198,02 aan materiële schade en een vergoeding van € 65.000,- aan immateriële schade.

De materiële schade bestaat uit de volgende posten:

  • -

    ziekenhuisdaggeldvergoeding € 2108,-

  • -

    WMO hulp huishouding € 228,-

  • -

    kosten hulp WMO € 38,-

  • -

    reiskosten psycholoog/ziekenhuis € 214,47

  • -

    opvragen medische gegevens € 186,07

  • -

    kosten kinderopvang € 282,50

  • -

    eigen risico 2024 (kunstoog) € 141,03.

5.2.

Standpunt officier van justitie

De vordering van de benadeelde partij is voldoende onderbouwd en dient in zijn geheel te worden toegewezen inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

5.3.

Standpunt verdediging

Ten aanzien van de materiële schadeposten is aangevoerd dat de noodzaak voor hulp in de huishouding onvoldoende is gebleken. Daarnaast is een deel van de opgevoerde reiskosten betwist. Over de gevorderde immateriële schadevergoeding is primair aangevoerd dat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het een te grote belasting is voor het strafproces. Het betreft een omvangrijke vordering met veel ingewikkelde medische informatie en bijlagen. Om de omvang van het gevorderde immateriële schadebedrag op reële waarde te kunnen schatten, zou die medische informatie nader moeten kunnen worden onderzocht. Subsidiair dient de vordering aanzienlijk te worden gematigd. Bij de begroting van de immateriële schade als gevolg van de belaging is ten onrechte aansluiting gezocht bij letselcategorie III van de Letselschaderichtlijn, in plaats van categorie II. Tot slot dient bij toekenning van een vordering rekening te worden gehouden met de hoogte van de wettelijke rente. Deze was vorig jaar 7% en is dit jaar 6%. Gelet op het tijdsverloop in deze zaak zou dit tot een aanzienlijke verhoging van het verschuldigde bedrag kunnen leiden.

5.4.

Oordeel rechtbank

5.4.1.

Materiële schade

Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de strafbare feiten rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De materiële schadeposten – bestaande uit vergoeding van het ziekenhuisdaggeld, de kosten hulp WMO, de kosten voor het opvragen van medische gegevens, de kosten van het eigen risico in 2024 en de kosten van de kinderopvang zijn voldoende onderbouwd en niet weersproken en komen voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank acht dit deel van de vordering ter hoogte van € 2.755,60 dan ook voor toewijzing vatbaar.

De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van de post kosten WMO hulp huishouding een brief overgelegd waaruit blijkt dat er gezien het letsel bij de benadeelde partij op grond van de WMO een indicatie is afgegeven voor hulp in het huishouden voor 155 minuten per week voor de periode van 1 februari 2023 tot en met 31 januari 2024. Ter zitting heeft zij deze voorzien van een nadere toelichting. Gelet op deze onderbouwing is de kale betwisting van de verdediging van de noodzaak van deze kosten onvoldoende. Deze materiële schade ter hoogte van € 228,- zal dan ook als onvoldoende gemotiveerd betwist worden toegewezen.

Ten aanzien van de gemaakte reiskosten is een overzicht overgelegd van de afspraken met de psycholoog en de afspraken in het ziekenhuis, plus een overzicht van de daarbij gemaakte kosten. De bezoeken aan de psycholoog en het ziekenhuis zijn allemaal gemaakt in de periode 2021- 2022. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze reiskosten voldoende onderbouwd en staan zij ook in rechtstreeks verband met de feiten. Gelet hierop komt deze materiële schade ter hoogte van € 214,42 eveneens voor vergoeding in aanmerking.

5.4.2.

Immateriële schade

Namens de benadeelde partij is vergoeding van immateriële schade ter hoogte van € 5.000,- gevorderd voor de belaging en ter hoogte van € 60.000,- voor de poging tot moord. Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij zowel fysieke als psychische schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van de feiten. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij daarom recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij door de belaging immateriële schade is toegebracht. Uit de stukken blijkt dat de benadeelde partij door het handelen van de verdachte PTSS heeft opgelopen.

Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de schade als gevolg van de belaging past bij letselcategorie II van de letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven, mede gelet op de relatief korte bewezen pleegperiode vanaf 1 december 2020 tot en met 18 januari 2021 en handelingen van de verdachte. Daarbij geldt dat ten tijde van de belaging vanuit de zijde van de verdachte geen sprake was van (bewezen) geweldshandelingen tegen de benadeelde partij. Gelet hierop zal de rechtbank dan ook het toe te wijzen bedrag matigen tot € 2.500,-. Het overige deel van de vordering zal worden afgewezen.

De benadeelde partij heeft door het handelen van de verdachte op 11 maart 2022 blijvend zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Ze is op 11 maart 2022 in zorgwekkende toestand naar het ziekenhuis vervoerd. Ze heeft maanden in het ziekenhuis gelegen en daarna moeten revalideren. De benadeelde partij is door de schietpartij haar linkeroog verloren, waardoor zij de rest van haar leven visueel beperkt zal zijn. Ook is door het forse hersenletsel de zenuw achter haar rechteroog aangetast, waardoor de kans bestaat dat zij ook aan haar rechteroog blind zal raken. Een deel van de kogelfragmenten in haar hoofd kan operatief niet verwijderd worden. Op dit moment heeft de benadeelde partij haar reuk- en smaakvermogen al verloren, wat een grote weerslag heeft op kwaliteit van leven. Zij kan door het letsel haar werkzaamheden als secretaresse niet meer volledig uitvoeren.

Ook heeft zij door de poging tot moord ernstige psychische schade opgelopen. Zij heeft voor haar leven moeten vrezen en zij is nog steeds erg bang voor de verdachte. De benadeelde partij wordt dagelijks met de gevolgen geconfronteerd die de verdachte heeft veroorzaakt. Uit de stukken blijkt dat de benadeelde partij herbelevingen heeft naar aanleiding van de schietpartij. Zij is erg alert op straat en kan overstuur raken bij dingen die aan de gebeurtenis doen denken. De rechtbank heeft bij de beoordeling van deze immateriële schade aansluiting gezocht bij andere strafzaken en heeft daarbij met name de aard en ernst van het blijvende letsel en de grote gevolgen hiervan voor de benadeelde partij meegewogen. Namens de benadeelde partij is de immateriële schade uitgebreid en goed onderbouwd met stukken en relevante rechtspraak. Vergoeding van de gevorderde immateriële schade komt de rechtbank dan ook billijk voor, zodat het gevorderde bedrag van € 60.000,- geheel wordt toegewezen.

5.4.3.

Wettelijke rente en kosten

Het te vergoeden schadebedrag wordt vermeerderd wordt met de wettelijke rente op de manier zoals vermeld in hoofdstuk 7 van dit vonnis. De grondslag van (de hoogte van) die rente is wettelijk bepaald. De rechtbank ziet dan ook geen ruimte om de vordering tot vergoeding van die wettelijke rente af te wijzen of te matigen.

Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op dit moment begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

5.4.4.

Conclusie

De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 1] een schadevergoeding betalen van € 65.698,02, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als vermeld. Ook wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.

Vordering benadeelde partij [benadeelde]

5.5.

Inhoud vordering

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde] voor alle feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 10.000,- aan immateriële schade. De grondslag voor het gevorderde bedrag aan immateriële schade is schokschade.

5.6.

Standpunt officier van justitie

De vordering van de benadeelde partij is voldoende onderbouwd en dient in zijn geheel te worden toegewezen inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

5.7.

Standpunt verdediging

De vordering dient te worden gematigd. Verwezen wordt naar een uitspraak (ECLI:NL:RBZWB:2020:5823), waarbij schokschade is toegekend aan een minderjarig meisje dat zelf 112 moest bellen toen haar moeder zwaar werd mishandeld. De benadeelde partij in deze zaak is niet direct betrokken geweest bij het feit en zij is ook niet direct geconfronteerd met de gevolgen van het feit. Zij heeft het wellicht alleen via de behandelaar zaken meegekregen. Tot slot dient bij toekenning van de vordering rekening te worden gehouden met de hoogte van de wettelijke rente. Deze was vorig jaar 7% en is dit jaar 6%. Gelet op het tijdsverloop in deze zaak zou dit tot een aanzienlijke verhoging van het verschuldigde bedrag kunnen leiden.

5.8.

Oordeel rechtbank

5.8.1.

Schokschade

Vergoeding van schokschade kan volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat er sprake is van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.

De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij in de woning was toen de verdachte met een wapen op haar moeder [slachtoffer 1] schoot. De benadeelde partij is indirect geconfronteerd met de ernstige gevolgen van dit feit, nu zij bloedsporen in de woning heeft gezien en haar moeder met kaalgeschoren hoofd, open schedel en met oogkap in het ziekenhuis heeft zien liggen. Er zijn foto’s overgelegd die kort na het feit van haar moeder in het ziekenhuis zijn gemaakt en waarop haar toestand zoals beschreven duidelijk te zien is. Bovendien blijkt uit de overgelegde stukken dat er bij de benadeelde partij ook PTSS is vastgesteld en dat zij hiervoor traumatherapie heeft gevolgd. De benadeelde partij heeft last van nachtmerries, is bang en is vaak op haar hoede. Daarnaast heeft de benadeelde partij zowel met het slachtoffer van de schietpartij als met de dader een nauwe affectieve relatie, nu het haar beide ouders betreffen. Zij is dus getraumatiseerd door degene die haar juist liefdevolle verzorging en veiligheid had moeten bieden. Nu de vordering door de benadeelde partij voldoende is onderbouwd met stukken en relevante rechtspraak en deze onderbouwing door de verdediging onvoldoende gemotiveerd is weersproken, acht de rechtbank het gevorderde bedrag ter hoogte van € 10.000,- billijk en zij zal dit dan ook geheel toewijzen.

5.8.2.

Wettelijke rente en kosten

De wettelijke rente over het te vergoeden schadebedrag wordt toegewezen vanaf 11 maart 2022. De grondslag van (de hoogte van) die rente is wettelijk bepaald. De rechtbank ziet dan ook geen ruimte om de vordering tot vergoeding van die wettelijke rente af te wijzen of te matigen.

Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op dit moment begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

5.8.3.

Conclusie

De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 10.000,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als vermeld. Ook wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.

6 Wettelijke voorschriften

De oplegging van deze straf en de maatregel is gebaseerd op de artikelen 36f, 45, 55, 57, 184a, 285, 350, 285b en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

7 Beslissingen in het kort

De rechtbank:

Ontvankelijkheid officier van justitie

verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van alle feiten;

Vrijspraak

verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/276160-21 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

Bewezenverklaring

verklaart bewezen

  • -

    de onder parketnummer 10/083127-21 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten,

  • -

    het onder parketnummer 10/276160-21 subsidiair ten last gelegde feit,

  • -

    de onder parketnummer 10/323301-21 1 en 2 ten laste gelegde feiten, en

  • -

    de onder parketnummer 10/062740-22 1 impliciet primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten zoals hiervoor omschreven heeft begaan;

Strafbaarheid en kwalificatie

stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;

verklaart de verdachte strafbaar;

Straf

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;

Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 65.698,02,- (zegge: vijfenzestigduizend zeshonderdachtennegentig euro en twee cent), bestaande uit

  • -

    € 3.198,02 aan materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 december 2024 tot aan de dag van volledige voldoening en

  • -

    € 62.500,- aan immateriële schade, bestaande uit

o € 2.500,- ten aanzien van de belaging, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 januari 2021 tot aan de dag van volledige voldoening en

o € 60.000,- voor de poging tot moord, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 maart 2022 tot aan de dag van volledige voldoening;

wijst het resterende deel van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] af;

veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot vandaag aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;

legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 1] te betalen € 65.698,02,- (zegge: vijfenzestigduizend zeshonderdachtennegentig euro en twee cent), vermeerderd met bovengenoemde wettelijke rente; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 65.698,02,- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 336 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;

veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde], te betalen een bedrag van € 10.000,- (zegge: tienduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 maart 2022 tot aan de dag van volledige voldoening;

veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde] gemaakt, tot vandaag aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;

legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde] te betalen € 10.000,- (hoofdsom zegge: tienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2022 tot aan de dag van volledige voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 10.000,- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 85 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;

8 Samenstelling rechtbank en ondertekening

Dit vonnis is gewezen door:

mr. F.A. Hut, voorzitter,

en mrs. M.J.M. van Beckhoven en J.L. Luiten, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier,

en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 13 maart 2025

Bijlage I

Tekst (gewijzigde) tenlasteleggingen

Parketnummer 10/083127-21

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat

hij in of omstreeks 13 augustus 2020 tot en met 18 januari 2021 te Bergschenhoek en/of Berkel en Rodenrijs en/of Pijnacker, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door meermalen, althans eenmaal,

- die [slachtoffer 1] te bellen en/of berichten te sturen via Whatsapp en/of e-mail en/of SMS en/of

- met de auto die [slachtoffer 1] te achtervolgen en/of klem te rijden en/of

- zich voor/nabij de woning en/of werk van die [slachtoffer 1] te begeven en/of op te houden en/of

- zich voor/nabij de kinderopvang van de dochter te begeven en/of op te houden en/of

- ruiten van de voordeur van die [slachtoffer 1] te vernielen,

met het oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;

subsidiair

hij op/in of omstreeks 13 augustus 2020 tot en met 18 januari 2021 te Bergschenhoek en/of Berkel en Rodenrijs en/of Pijnacker, een ander, te weten [slachtoffer 1] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer 1] en/of derden, te weten (haar moeder) [slachtoffer 2] en (haar zus) [slachtoffer 3] , wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten te spreken met hem, verdachte en/of de relatie tussen hem, verdachte, en die [slachtoffer 1] te hervatten en/of weer samen te gaan wonen, waartoe ander ( [slachtoffer 1] ) is gedwongen, door meermalen, althans eenmaal,

- die [slachtoffer 1] te bellen en/of berichten te sturen via Whatsapp en/of e-mail en/of SMS en/of

- met de auto die [slachtoffer 1] te achtervolgen en/of klem te rijden en/of

- zich voor/nabij de woning en/of werk van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of te begeven en/of op te houden en/of

- zich voor/nabij de kinderopvang van de dochter te begeven en/of op te houden en/of

- ruiten van de voordeur van die [slachtoffer 1] te vernielen;

2

hij op of omstreeks 5 december 2020 te Bergschenhoek, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de voordeur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

3

hij op of omstreeks 13 december 2020 te Bergschenhoek, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de voordeur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

Parketnummer 10/276160-21

Hij in of omstreeks de periode van 8 juli 2021 tot en met 10 september 2021 te Lansingerland en/of Rotterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig

opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door (telkens) (tegen de wil van die [slachtoffer 1] ), veelvuldig/meerdere malen te bellen en/of veelvuldig e-mailberichten, al dan niet in CC, aan die [slachtoffer 1] te sturen/te doen toekomen,

(31 juli 2021 en/of 2 aug 2021) een wachtwoord reset te vragen bij T-mobile tnv die [slachtoffer 1] en/of

(1/8/2021 en 4/8/2021) voor haar woning met auto te staan en/of met de auto gas te geven en/of geluid te maken bij de woning van [slachtoffer 1] en/of met gierende banden weg te rijden en/of

(13 en/of 14 en/of 15 augustus 2021) langs de vrouwenopvang te rijden en/of

(20 aug 2021) te bellen het werk van die [slachtoffer 1] en/of te zeggen "ik weet waar zij zit" dat ik vooral niet naar buiten moet gaan" en/of "dat zij goed om haar heen moet kijken" en/of "zeg dat zij haar leven niet zeker is" en/of

(30/8/0221) die [slachtoffer 1] op te wachten bij de school van hun dochter en/of bij de auto van die [slachtoffer 1] te gaan staan en te zeggen "druk je knop maar in" en/of

(30/8 2021) die [slachtoffer 1] achterna te rijden op de kruising Bergweg zuid naar Ankie Verbeek Ohrlaan en Molenlaan en/of te claxonneren en te roepen en/of

(13 sept 2021) haar te bellen en/of (telefonisch) te zeggen "die knop gaat je niet redden. Je weet niet at je aanricht" en/of

(8 sept 2021) voor de poort van het wooncomplex, waar die [slachtoffer 1] woont, te staan en/of lopen en/of

(8 sept 2021) meermalen te bellen e/of te zeggen dat hij iedereen zou laten weten waar je ( [slachtoffer 1] ) zit en/of

(14 sept 2021) in haar straat en/of bij haar woning te zijn en/of

(15 sept 2021) anoniem te bellen en/of (telefonisch) te zeggen "kom buiten dan en/of

(5 sept 2021) het voordeur slot onklaar te maken en/of

(15 sept 2021) iets in het voordeurslot te doen en/of

(20 sept 2021) die [slachtoffer 1] op te wachten bij school van hun dochter en/of een snijdende beweging langs zijn keel en/of te zeggen "ik ga je vermoorden" en/of

(22/9/2021) de banden lek te steken van (de moeder van die [slachtoffer 1] ) [slachtoffer 2]

en/of aan (die moeder) [slachtoffer 2] te zeggen "jij gaat dood en/of jij moet dood"

en/of (27 sept 2021 de versnellingspook van de auto van die [slachtoffer 2] te vernieling en/of

(29 aug 2021) de bedrading van de stuurbekrachtiging kapot te trekken en/of met het oogmerk die [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;

subsidiair

hij op meerdere, althans een, tijdstippen in of omstreeks de periode 20 augustus 2021 tot en met 7 september 2021 te Lansingerland en/of Berkel en Rodenrijs en/of Bergschenhoek en/of Rotterdam, althans in Nederland [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (aan een collega van die [slachtoffer 1] ) en/of die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen

(20 augustus 2021) “ik weet waar [slachtoffer 1] zit” en/of ze moet vooral niet naar buiten gaan” en/of “zeg haar/ [slachtoffer 1] dat haar leven niet zeker is” 8 van 9

en/of (op 7 september 2021) “en/of “de knop die gaat je niet redden. Je weet niet wat je aanricht” althans woorden van gelijke dreigende aard.

Parketnummer 10/323301-21

1

hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 november 2021 tot en met 26 november 2021 te Rotterdam, via de Jeugdbescherming, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen

- als [slachtoffer 1] mij opzoekt en ze mij tegenkomt dan is het de laatste keer dat jullie [slachtoffer 1] hebben gezien en/of

- als [slachtoffer 1] naar mij toe komt, douw ik haar de sloot in en/of

- [naam dochter] komt zonder moeder te zitten. Ik zorg ervoor dat moeder van de aardbodem verdwijnt en/of

jullie veroorzaken een familiedrama, althans woorden van gelijke dreigende aard of

strekking;

2

hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 november 2021 tot en met 24 november 2021 te Rotterdam opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 13 oktober 2021 gegeven door de officier van justitie te Rotterdam, kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode van 13 oktober 2021 tot 10 januari 2022 moet onthouden van ieder contact, direct en indirect met [slachtoffer 1] en/of zich niet op te houden in/op/rond de [adres 2] , [postcode 2] te Bergschenhoek, door via de jeugdbescherming contact te zoeken met die [slachtoffer 1] ;

Parketnummer 10/062740-22

1

hij op of omstreeks 11 maart 2022 te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen een kogel afgevuurd op, en/of in de richting van (het hoofd van) die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2

hij in of omstreeks de periode van 11 maart 2022 tot en met 31 maart 2022, in ieder geval op 11 maart 2022 te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland en/of Berkel en Rodenrijs, in elk geval in Nederland een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III, onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Kimar, type Beretta 92, kaliber .32

en/of

(de bij voornoemd vuurwapen horende) munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet Wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III onder 1º te weten een (grote) hoeveelheid kogelpatronen, kaliber .32

voorhanden heeft gehad;

3

hij op of omstreeks 12 maart 2022 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland

zes, althans een of meerdere busje(s) pepperspray, zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en/of soortgelijke stoffen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II onder 6 van de Wet Wapens en munitie voorhanden heeft gehad.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.