[eiseres] maakt per 31 januari 2024 aanspraak op het gedeelte van de huurachterstand waarvoor [gedaagde] uitstel van betaling heeft gekregen. [gedaagde] is niet tot betaling overgegaan zodat hij met betrekking tot deze openstaande huurtermijnen, 16 in totaal (dat is inclusief het openstaande gedeelte van de huurtermijn van juli 2023 waarvoor geen uitstel was gegeven), een boete verschuldigd is.
[eiseres] berekent de boete vervolgens cumulatief wat niet mag. Uit het arrest van het Hof
’s-Hertogenbosch van 16 maart 2021 (ECLI:NL:GHSHE:2021:892) volgt namelijk dat het minimumbedrag van € 300,- uit artikel 23.2 van de algemene bepalingen enkelvoudig moet worden berekend over het totaal aantal huurtermijnen dat in een kalendermaand open staat.
De door [gedaagde] verschuldigde boete tot en met december 2023 bedraagt dan ook € 4.800,-.
Met betrekking tot de huurtermijnen januari tot en met maart 2024 is [gedaagde] 3 x de boete verschuldigd, zijnde € 900,-.
[eiseres] maakt ook aanspraak op de boete over de periode vanaf april 2024. Dit deel van de vordering wordt afgewezen omdat het boetebeding in beginsel het lot van de hoofdverbintenis volgt tenzij dit in strijd is met het doel van de boete. Genoemd boetebeding van artikel 23.2 is bedoeld als prikkel voor de huurder om de huur op tijd te betalen. [eiseres] heeft niet aangevoerd dat in deze zaak het boetebeding anders bedoeld is. Nu de huurovereenkomst eind maart 2024 is beëindigd is een prikkel in de vorm van een boetebeding niet meer nodig.
Dit leidt tot de conclusie dat er een bedrag van € 5.700,- aan boete wordt toegewezen. De kantonrechter acht de hoogte van deze boete in de gegeven omstandigheden niet buitenproportioneel en onredelijk zodat deze niet wordt gematigd zoals door [gedaagde] verzocht.