Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBROT:2025:5410

Rechtbank Rotterdam
30-04-2025
02-05-2025
C/10/679097 / HA ZA 24-410
Ondernemingsrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Het lidmaatschap van een aantal leden van een volkstuinvereniging is opgezegd. Daaraan is een slepend en omvangrijk conflict tussen leden van de volkstuinvereniging voorafgegaan, onder andere over de vraag wie het rechtmatige bestuur is van de volkstuinvereniging. De leden vechten met succes de opzegging van hun lidmaatschap aan.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/679097 / HA ZA 24-410

Vonnis van 30 april 2025

in de zaak van

1 [eiser 1],

2. [eiser 2],

3. [eiser 3],

4. [eiser 4],

5. [eiser 5],

allen wonende te Rotterdam,

eisers in conventie,

verweerders in reconventie,

advocaat mr. R.H. Steensma te Rotterdam,

tegen

de vereniging

[gedaagde] ,

gevestigd te Rotterdam,

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

advocaat mr. A.A.M. Knol te Den Haag.

Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden. [eisers] worden afzonderlijk [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3], [eiser 4] en [eiser 5] genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding van 7 mei 2024, met producties 1 tot en met 8;

  • -

    de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties 1 tot en met 19;

  • -

    de akte van eiser [eiser 3], met productie 9;

  • -

    de spreekaantekeningen van mr. Steensma;

  • -

    de spreekaantekeningen van mr. Knol.

1.2.

De mondelinge behandeling vond plaats op 21 januari 2025, vanwege de samenhang gelijktijdig met een procedure tussen twee andere leden en [gedaagde]. Die procedure is bij deze rechtbank bekend onder zaak-/rolnummer 678773 HA ZA 24-388. In die zaak wordt ook vandaag vonnis gewezen.

2 De beoordeling

in conventie

2.1.

[gedaagde] is een vereniging die volkstuinen (met daarop tuinhuisjes) exploiteert. [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4] waren lid van [gedaagde]. Hun lidmaatschap is bij brieven van 4 oktober 2023 – ondertekend door [persoon 1] (hierna [persoon 1]), [persoon 2] en [persoon 3] (hierna [persoon 3]) als het (ook nog huidige) bestuur – met onmiddellijke ingang opgezegd door [gedaagde]. Daaraan is een slepend en omvangrijk conflict tussen leden van [gedaagde] voorafgegaan, onder andere over de vraag wie het rechtmatige bestuur is van [gedaagde]. In conventie vechten [eisers] op meerdere gronden de opzegging van hun lidmaatschappen aan.

2.2.

Vooropgesteld wordt dat tussen partijen niet in geschil is dat [eiser 5] geen lid is (geweest) van [gedaagde]. Weliswaar heeft ook hij op 4 oktober 2023 een brief van [gedaagde] ontvangen, maar daarin wordt het lidmaatschap van zijn partner, [eiser 4], opgezegd. Wat daarvan zij, de vorderingen van [eiser 5] moeten om deze reden worden afgewezen bij gebrek aan enig gesteld belang: ter zitting is namens hem verklaard dat hem niet duidelijk is welke rechtsgevolgen de brief voor hem in het leven heeft geroepen. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat zijn partner [eiser 4] zelf als procespartij tegen de opzegging van haar lidmaatschap is opgekomen.

2.3.

Hierna worden [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4] gezamenlijk aangeduid als “de leden”. De rechtbank vernietigt de opzeggingen van de leden op de meer subsidiair aangedragen gronden. Hierna legt de rechtbank haar oordeel uit.

2.4.

De primaire vordering van de leden houdt in dat de rechtbank vaststelt (voor recht verklaart) dat de zich thans bestuursleden noemende personen die de opzeggingsbrieven hebben ondertekend geen bestuursleden kunnen zijn (geworden), omdat zij nimmer tot bestuurslid zijn benoemd. De opzegging door [gedaagde] moet daarom nietig worden geacht, zodat de opzeggingsbrieven van 4 oktober 2023 zonder enig rechtsgevolg zijn gebleven.

2.5.

Het huidige bestuur van [gedaagde] was naar het oordeel van de rechtbank bevoegd om per 4 oktober 2023 de lidmaatschappen van de leden op te zeggen.

In dat verband stelt de rechtbank allereerst vast dat huidige bestuursleden zijn benoemd tijdens de buitengewone algemene ledenvergadering (hierna: BALV) van 8 oktober 2022, bijeengeroepen bij e-mail van 22 september 2022 van [persoon 1] en [persoon 3].

Dat betwisten de leden op zichzelf ook niet, maar zij voeren aan dat die BALV geen rechtsgeldige besluiten kon nemen, allereerst omdat die BALV in strijd met artikel 15 van de statuten niet door het bestuur bijeen was geroepen.

De rechtbank kan de leden daarin niet volgen, omdat blijkens de notulen bij een eerdere algemene ledenvergadering (hierna: ALV) van 3 september 2022 [persoon 1], [persoon 3], [persoon 4] en [eiser 3] zijn gekozen als bestuurslid. Voorts heeft [gedaagde] aangevoerd dat de toenmalige al zittende bestuursleden ([persoon 5], [persoon 6] en [persoon 7]) zelf hun bestuurstaken hebben beëindigd, waarbij zij zich beroept op de door [persoon 5], de voormalige voorzitter, ondertekende verklaring “Overdracht van [persoon 5] in functie van Voorzitter betreft VTV [gedaagde]” van 7 september 2022, waarin onder meer staat: “Ik zal jullie als nieuw bestuur bij de KvK inschrijven en ons uitschrijven”, welke verklaring ook door het nieuwe bestuur is ondertekend. Deze stellingname is door de leden niet meer gemotiveerd weersproken, zodat van de juistheid ervan moet worden uitgegaan. Uit niets blijkt dat [persoon 6] en [persoon 7] zich na genoemde overdracht nog op het standpunt hebben gesteld bestuurslid te zijn gebleven, terwijl zij blijkens de notulen (p. 3) aanwezig waren bij de ALV van 8 oktober 2022.

2.6.

De conclusie van het voorgaande is dat niet valt in te zien dat de BALV van 8 oktober 2022 onbevoegd bijeen is geroepen. De stelling van [persoon 5] en [persoon 8] dat de bijeenkomst geen oproep of agenda kende, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien die stukken bij e-mail van 22 september 2022 aan de leden van [gedaagde] zijn toegemaild. Daarbij zij nog aangetekend dat er op die vergadering 102 personen fysiek zijn verschenen, waarvan blijkens de notulen niemand de rechtsgeldigheid van de vergadering ter discussie heeft willen stellen. Het voorgaande betekent dat de primair gevorderde verklaringen voor recht dat de huidige bestuursleden niet op 3 september 2022 of 8 oktober 2022 rechtmatig bestuurslid zijn geworden en dat de opzeggingen van 4 oktober 2023 om die reden nietig zijn, moet worden afgewezen.

2.7.

Ook de subsidiair gevorderde verklaring voor recht dat de opzeggingsbesluiten van 4 oktober 2023 nietig zijn, wordt afgewezen. Anders dan de leden betogen, biedt artikel 9, lid 5, van de statuten naar het oordeel van de rechtbank een zelfstandige mogelijkheid voor de onmiddellijke opzegging van een lidmaatschap wanneer redelijkerwijs niet van de vereniging kan worden gevergd het lidmaatschap te laten voortduren, dit in lijn met de mogelijkheid tot onmiddellijke opzegging in deze situatie die volgt uit de artikelen 2:35, lid 2, en 2:36, lid 1, BW. De rechtbank ziet dus geen aanleiding om af te wijken van hetgeen hierover is overwogen in het tussen twee andere leden en [gedaagde] op 28 maart 2024 gewezen vonnis in kort geding (ECLI:NL:RBROT:2024:2719, rechtsoverweging 2.8).

2.8.

Vervolgens vorderen de leden dat de besluiten van 4 oktober 2023 worden vernietigd op grond van artikel 2:15, lid 1, aanhef en sub b, BW in verbinding met de in artikel 2:8 BW vereiste in acht te nemen redelijkheid en billijkheid, aangezien de leden voorafgaand aan het nemen van de besluiten niet zijn gehoord en de verweten feiten onvoldoende zijn onderzocht, grotendeels “van antieke aard” zijn en geen (onmiddellijke) opzegging kunnen rechtvaardigen. Daarbij zijn de leden voor elk van hen ingegaan op de concrete verweten feiten.

2.9.

De rechtbank stelt bij de beoordeling hiervan voorop dat in een lidmaatschapsverhouding als de onderhavige aan de betrokken vereniging, binnen de grenzen van wetsbepalingen als artikel 2:35 BW en de statuten, bij het nemen van haar besluiten een vrijheid toekomt, die meebrengt dat maatregelen als de onderhavige - afgezien van strijd met wet of statuten - slechts jegens het betrokken lid ontoelaatbaar zijn, indien de vereniging in de gegeven omstandigheden, waaronder de door haar behartigde belangen, jegens het betrokken lid in redelijkheid niet tot een zodanige maatregel had kunnen komen (arrest van de Hoge Raad van 2 december 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4702). Dit betekent dat de betwiste besluiten van [gedaagde] slechts geen stand kunnen houden, indien redelijk oordelende mensen niet tot die besluiten hadden kunnen komen.

2.10.

Aan de opzegging van het lidmaatschap van [eiser 1] heeft [gedaagde] ten grondslag gelegd dat zij:

(1) er alles aan heeft gedaan om de activiteiten van het bestuur te frustreren en om een onderzoek naar haar handelen niet te laten plaatsvinden;

(2) naar het vermoeden van het bestuur onrechtmatig de beschikking heeft kregen over ledengegevens;

(3) recent haar medewerking heeft verleend aan een niet rechtsgeldig bijeengeroepen BALV;

(4) blijkens recent verspreide notulen het bestuur ondermijnt en zonder enige onderbouwing in een kwaad daglicht stelt;

(5) een nieuwe ALV heeft aangekondigd zonder dat aan de daarvoor in de statuten vastgestelde vereisten is voldaan.

2.11.

[eiser 1] heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht aangevoerd dat verwijt (1) te algemeen, te vaag en niet onderbouwd is.

[gedaagde] heeft in haar conclusie van antwoord onder 3.2.1 erkend dat door iemand anders per ongeluk een mail is verstuurd waarin alle geadresseerden zichtbaar waren. Daaruit volgt dat ook verwijt (2) geen stand houdt.

Ook als aangenomen moet worden dat [eiser 1], zoals haar onder (3) verweten, haar medewerking heeft verleend aan een niet rechtsgeldig bijeengeroepen BALV op 11 september 2023, is dat verwijt niet zodanig zwaarwegend dat het opzegging van het lidmaatschap van [eiser 1] in redelijkheid kan rechtvaardigen. Dit zou anders kunnen zijn wanneer [eiser 1] tegen beter weten in haar medewerking heeft verleend aan een BALV waarvan zij heeft moeten weten dat die niet rechtsgeldig bijeengeroepen was, maar dat is niet gesteld of gebleken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [gedaagde] heeft gesteld dat uit een (als haar productie 9) overgelegde mailwisseling – waarbij is gevoegd een kennelijk aan het bestuur van [gedaagde] gericht “BALV verzoek ingediend op 228-2023” met handtekeningenlijsten – in de onjuiste visie van de leden volgt dat er sprake is van een rechtsgeldig bijeengeroepen BALV. Uit de stellingen van [gedaagde] in dit verband dat dit BALV-verzoek niet daadwerkelijk op 22 augustus 2023 is ingediend en dat één handtekening is vervalst, volgt – wat er verder van zij – niet dat [eiser 1] had moeten begrijpen dat zij een niet rechtsgeldig bijeengeroepen BALV voorzat.

Wat verwijten (4) en (5) betreft wijst [gedaagde] op een e-mail van 17 september 2023 aan de leden van [gedaagde], waaronder de namen staan van [eiser 1], [eiser 5] en [persoon 8]. In die e-mail staat een zakelijke beschrijving van de gang van zaken: de op 11 september 2023 gehouden BALV, dat het bestuur daarvan vooraf op de hoogte was gebracht maar er niet conform de statuten op heeft gereageerd of naar heeft gehandeld, het resultaat van de stemming dat het bestuur niet langer als bestuur wordt erkend en dat er op 7 oktober 2023 een nieuwe ALV zal worden georganiseerd, met de uitnodiging die bij te wonen en agendapunten aan te dragen. Als bijlage bij deze e-mail zijn de notulen van de BALV van 11 september 2023 gevoegd. Daarin worden inderdaad diverse beschuldigingen geuit jegens het bestuur, maar niet door [eiser 1], althans niet in zodanig opruiende of ondermijnende termen dat dit de opzegging rechtvaardigt.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] in het voorgaande al met al in redelijkheid geen grond voor opzegging van het lidmaatschap van [eiser 1] mogen vinden, mede gelet op haar belangen bij het behoud van de volkstuin. Wanneer [eiser 1], zoals overwogen, niet tegen beter weten in als voorzitter betrokken is geweest bij deze BALV, kan haar evenmin worden verweten dat zij de uitkomsten van deze BALV vervolgens heeft gedeeld en daarop heeft voortgebouwd met de uitnodiging voor een nieuwe ALV. Dat over een en ander vervolgens misschien nog weer discussie kan bestaan, betekent niet dat haar lidmaatschap in redelijkheid kan worden opgezegd.

Het opzeggingsbesluit van 4 oktober 2023 ten aanzien van [eiser 1] moet dan ook worden vernietigd.

2.12.

Aan de opzeggingen van de lidmaatschappen van [eiser 2] en [eiser 3] heeft [gedaagde] ten grondslag gelegd dat zij:

(1) zich ten onrechte als bestuurder hebben ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

(2) hebben meegewerkt aan de uitschrijving van de rechtmatig gekozen bestuursleden;

(3) er sinds de verkiezing van het bestuur op 3 september 2022 alles aan hebben gedaan om het bestuur te ondermijnen en cruciale besluitvorming te frustreren;

(4) hebben voorkomen dat er een onderzoek naar hun handelen plaats zou vinden;

(5) in strijd met artikel 5 van de statuten en daarmee het belang van [gedaagde] hebben gehandeld.

Aan de opzegging van [eiser 2] is tevens ten grondslag gelegd dat hij

(6) in verzuim is met voldoen aan zijn financiële verplichtingen.

In verband met [eiser 3] is - overigens pas in de conclusie van antwoord - nog

(7) naar voren gebracht dat hij ten onrechte “is aangemerkt” als lid.

2.13.

De rechtbank is allereerst van oordeel dat [gedaagde] de verwijten (1), (2), (4) en (5) niet, althans onvoldoende concreet heeft onderbouwd, zodat die niet aan de opzeggingen ten grondslag kunnen worden gelegd.

De rechtbank begrijpt dat [gedaagde] ten aanzien van verwijt (3) verwijst naar brieven aan [persoon 1] en [persoon 3] van 19 september 2022 (van [eiser 3] en [persoon 4]) en van 5 oktober 2022 (van [persoon 5], [persoon 4], [eiser 3], [eiser 4] en [eiser 2]), waarin [persoon 1] en [persoon 3] op grond van vele daarin genoemde verwijten worden geschorst als bestuurslid en worden aangesproken op het ongeoorloofd binnendringen van het clubhuis.

De rechtbank constateert allereerst dat genoemde brieven uitsluitend aan [persoon 1] en [persoon 3] zijn gezonden en hen daarmee niet in bredere verenigingskring ondermijnen. Verder passen deze brieven in de slepende “bestuursstrijd” – op dat moment zelfs en juist binnen het toenmalige bestuur – die uiteindelijk heeft geleid tot de BALV van 8 oktober 2022 onder leiding van buitenstaander [persoon 9], op welke BALV het huidige bestuur is gekozen. Dat het volgens de statuten niet mogelijk is dat de ene helft van het bestuur de andere helft schorst, zodat de genoemde schorsing een rechtsgrond ontbeert, acht de rechtbank tegen deze achtergrond van onvoldoende gewicht om in redelijkheid – en dan ook nog pas een jaar later – een opzegging op te kunnen baseren. Daar komt nog bij dat niet is gebleken dat [eiser 3] en [eiser 2] ook na 8 oktober 2022 het gekozen bestuur hebben ondermijnd of de besluitvorming hebben gefrustreerd. Voor zover [gedaagde] in dit verband het oog heeft gehad op betrokkenheid bij of deelname aan de volgens haar niet rechtsgeldig bijeengeroepen BALV op 11 september 2023, verwijst de rechtbank naar hetgeen in verband met die BALV al onder 2.11 bij verwijt (3) is geoordeeld.

Verwijt (6) aan [eiser 2] kan evenmin de opzegging dragen. In artikel 9, lid 3, van de statuten is immers bepaald dat opzegging op die grond kan worden gedaan vanaf één augustus van het lopende boekjaar wanneer een lid na daartoe bij herhaling schriftelijk te zijn aangemaand op één juli niet volledig aan zijn geldelijke verplichtingen jegens de vereniging voor het lopende boekjaar heeft voldaan. Dat sprake is van dergelijke herhaaldelijke schriftelijke aanmaningen is gesteld noch gebleken.

De stellingname (7) van [gedaagde] dat [eiser 3] ten onrechte “is aangemerkt” als lid, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd om er in de onderhavige zaak gevolgen aan te kunnen verbinden. De juistheid volgt niet uit het in dit verband door [gedaagde] overgelegde proces-verbaal van een zitting van 20 juli 2023 in een andere zaak, noch uit berichten van de (andere) advocaat van [gedaagde] in die andere zaak. Verder heeft [gedaagde] niet toegelicht door wie, hoe en wanneer [eiser 3] “is aangemerkt” als lid. In elk geval heeft [gedaagde] dat zelf in de opzeggingsbrieven gedaan. Maar namens [eiser 3] zijn ook een factuur “inschrijving lid” van 18 juli 2022 en een op 20 juli 2022 gedateerd en een kennelijk door twee personen namens de volkstuinvereniging ondertekend en van een stempel voorzien formulier “overdracht tuinhuisje” overgelegd, zodat kennelijk ook een eerder bestuur al betrokken is geweest. [gedaagde] heeft in het geheel niet toegelicht op grond waarvan daarop thans zou mogen worden teruggekomen. Hierbij In dit verband is van belang dat volgens artikel 4, lid 5, van de statuten het bestuur beslist over het lidmaatschap en dat artikel geen regeling kent voor een (eventueel opvolgend) bestuur dat op een dergelijk besluit wenst terug te komen. Tegen deze achtergrond volgt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, uit de door [gedaagde] “ten overvloede” genoemde omstandigheid, die overigens door [eiser 3] is betwist, dat [eiser 3] niet woont in Rotterdam – maar in Barendrecht en toen hij het huisje in gebruik kreeg in Zeeland – terwijl men op grond van artikel 4, lid 2, van de statuten in Rotterdam dient te wonen, al evenmin dat [eiser 3] in de onderhavige zaak kan worden tegengeworpen dat hij geen lid is.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] in het voorgaande al met al in redelijkheid geen grond voor opzegging van het lidmaatschap van [eiser 2] of van [eiser 3] mogen vinden, mede gelet op hun belangen bij het behoud van hun volkstuinen.

De opzeggingsbesluiten van 4 oktober 2023 ten aanzien van [eiser 2] en [eiser 3] moeten dan ook worden vernietigd.

2.14.

Aan de opzegging van het lidmaatschap van [eiser 4] heeft het bestuur ten grondslag gelegd dat zij:

(1) zich ten onrechte als bestuurder heeft ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

(2) heeft meegewerkt aan de uitschrijving van de rechtmatig gekozen bestuursleden;

(3) er sinds de verkiezing van het bestuur op 3 september 2022 alles aan heeft gedaan om het bestuur te ondermijnen en cruciale besluitvorming te frustreren;

(4) heeft voorkomen dat er een onderzoek naar haar handelen plaats zou vinden;

(5) in strijd met artikel 5 van de statuten en daarmee het belang van [gedaagde] heeft gehandeld;

(6) gedurende de bestuursperiode van het vorige bestuur, van 18 december 2021 tot 3 september 2022, onrechtmatig de beschikking heeft gekregen over vertrouwelijke ledengegevens, daar op onrechtmatige wijze gebruik van heeft gemaakt en deze nooit heeft overgedragen aan het huidige bestuur;

(7) recent haar medewerking heeft verleend aan een niet rechtsgeldig bijeengeroepen (B)ALV;

(8) blijkens recent verspreide notulen het bestuur ondermijnt en zonder enige onderbouwing in een kwaad daglicht stelt;

(9) verantwoordelijk wordt gehouden voor gedragingen van ieder die zich op haar tuin bevindt of handelingen verricht gerelateerd aan haar lidmaatschap van [gedaagde] en, naar de rechtbank begrijpt, in het bijzonder voor gedragingen van haar echtgenoot, [eiser 5].

2.15.

De rechtbank is allereerst van oordeel dat [gedaagde] de verwijten (1), (2), (4) en (5) niet, althans onvoldoende concreet heeft onderbouwd, zodat die niet aan de opzeggingen ten grondslag kunnen worden gelegd.

Voor zover [gedaagde] met verwijt (3) het oog heeft op de brief aan [persoon 1] en [persoon 3] van 5 oktober 2022 (van [persoon 5], [persoon 4], [eiser 3], [eiser 4] en [eiser 2]), verwijst de rechtbank naar hetgeen daaromtrent al is overwogen onder 2.13 bij verwijt (3).

Ook verwijt (6) is niet, althans onvoldoende concreet onderbouwd, waar nog bij komt dat [gedaagde] in haar conclusie van antwoord onder 3.2.1 heeft erkend dat door iemand anders per ongeluk een mail is verstuurd waarin alle geadresseerden zichtbaar waren. Bovendien heeft [eiser 4] er terecht op gewezen dat de bestuursperiode, tot 3 september 2022, ten tijde van de opzegging al ruim een jaar verstreken was. Zonder toelichting op dit punt, die ontbreekt, valt ook daarom niet in te zien hoe gedragingen uit die periode in redelijkheid tot een opzegging ruim een jaar later kunnen leiden.

Niet duidelijk is waar [gedaagde] met de verwijten (7) en (8) op doelt. Voor zover zij in dit verband het oog heeft gehad op betrokkenheid bij of deelname aan de volgens haar niet rechtsgeldig bijeengeroepen BALV op 11 september 2023, of daarop voortbouwen, verwijst de rechtbank naar hetgeen in verband met die BALV al onder 2.11 bij de verwijten (3) en (4) is geoordeeld.

Wat betreft verwijt (9) heeft [gedaagde] zich terecht op het standpunt gesteld dat onder omstandigheden gedragingen van haar partner [eiser 5] aan [eiser 4] als lid kunnen worden toegerekend. In dit geval is echter slechts naar voren gebracht dat “meer dan eens is gebleken” dat [eiser 5] zich onrechtmatig toegang heeft verschaft tot de kantine, te pas en te onpas opruiende teksten op Facebook plaatst en naar alle waarschijnlijkheid onderdeel uitmaakt van “Werkgroep de Waarheid”. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gedragingen daarmee te weinig concreet, te weinig onderbouwd en ten dele te speculatief om in redelijkheid te kunnen leiden tot opzegging van het lidmaatschap van [eiser 4]. Wel is [eiser 4] wat betreft het (eventuele) gedrag van [eiser 5] voor de toekomst nu een gewaarschuwd mens.

Het opzeggingsbesluit van 4 oktober 2023 ten aanzien van [eiser 4] moet dan ook worden vernietigd.

2.16.

De leden vorderen ten slotte om [gedaagde] te gebieden om hen als volwaardig verenigingslid in ere te herstellen door onder andere hen ongehinderd toegang te verlenen tot hun tuinen en de inhoud van dit vonnis aan alle leden kenbaar te maken in een nieuwsbrief van [gedaagde], een en ander op verbeurte van een dwangsom. [gedaagde] heeft tegen deze vorderingen geen verweer gevoerd. De concrete vorderingen (toegang verlenen en kenbaar maken van het vonnis) zijn daarom op zichzelf toewijsbaar; voor het overige acht de rechtbank de vordering daarvoor te onbepaald. Wel acht de rechtbank het, om executiegeschillen te vermijden, dienstig om te bepalen dat volstaan mag worden met het kenbaar maken van de samenvatting van dit vonnis als in het dictum vermeld. De rechtbank gaat er voorts vanuit dat voor het verlenen van toegang geen dwangsom noodzakelijk is. Voor de publicatie in de nieuwsbrief zal een eenmalige aan elk van de vier leden te verbeuren dwangsom van € 1.000,- (totaal dus € 4.000,-) worden opgelegd, wanneer niet uiterlijk vóór 1 juli 2025 aan de publicatieplicht is voldaan.

in reconventie

2.17.

In reconventie heeft [gedaagde] allereerst veroordeling van de leden tot ontruiming van hun volkstuin gevorderd. Aangezien de opzeggingen door de rechtbank worden vernietigd en de leden aldus lid zijn gebleven van [gedaagde], worden de vorderingen tot ontruiming afgewezen. Ook de vordering tot afgifte van de bij de leden in bezit zijnde sleutels van de hekken van [gedaagde] wordt om die reden afgewezen. Deze vordering heeft [gedaagde] eveneens ingesteld tegen [eiser 5]. De rechtbank wijst die vordering af, omdat [gedaagde] niet heeft gesteld dat [eiser 5] sleutels van het hekwerk in zijn bezit heeft en als partner van lid [eiser 4] niet mag hebben.

2.18.

De resterende vorderingen in reconventie zien op bedragen die de leden volgens [gedaagde] nog aan haar verschuldigd zijn uit hoofde van het gebruik van de volkstuin in 2023 en 2024 (tot en met juli). Voor [eiser 1] gaat het volgens [gedaagde] totaal om € 779,98, voor [eiser 2] om € 3.789,89, voor [eiser 3] om € 3.491,54 en voor [eiser 4] om € 952,91. Deze bedragen, gespecificeerd onder 5.6 t/m 5.9 in de conclusie van antwoord/conclusie van eis in reconventie, heeft [gedaagde] onderbouwd met gespecificeerde jaarafrekeningen en zijn niet gemotiveerd betwist door de leden, terwijl zij daartoe, gezien de specificatie, in staat zijn geweest.

Wel constateert de rechtbank dat er bij alle leden een post “gebruiksrecht perceel t/m juli 2024” is opgenomen, ter vervanging van (en even groot als) het bedrag dat de leden aan huur verschuldigd zouden zijn als zij lid waren gebleven. De rechtbank begrijpt hieruit dat deze huur door de leden niet is betaald. Dit betekent dat de bedragen aangeduid als gebruiksrecht wel toewijsbaar zijn, maar dan niet ten titel van gebruiksrecht, maar ten titel van huur. Hetzelfde geldt voor de gevorderde dagvergoedingen tot aan de ontruiming: die zullen worden toegewezen ten titel van achterstallige huur over de periode van 1 augustus 2024 tot en met 30 april 2025, vermeerderd met de wettelijke rente over de termijnen vanaf de dag dat de leden in verzuim zijn geraakt met het betalen van elk van die termijnen. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat de leden de huur vanaf 1 mei 2025 (evenals eventuele overige tijdens hun lidmaatschap vanaf 1 augustus 2024 verschuldigde, maar nu niet gevorderde bedragen) zullen voldoen zonder dat een veroordeling daartoe noodzakelijk is. Voor zover een of meer van de leden over de periode tot 1 mei 2025 wel huur hebben betaald, mag die uiteraard in mindering strekken op het bedrag tot betaling waarvan zij veroordeeld worden.

in conventie en in reconventie

2.19.

[gedaagde] zal in conventie als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente als gevorderd. De kosten aan de zijde van de leden worden begroot op € 1.865,42, te weten:

- dagvaarding € 139,42

- griffierecht € 320,00

- salaris advocaat € 1.228,00 (2 punten × tarief II)

- nasalaris € 178,00 (met verhoging als hierna vermeld).

2.20.

De proceskosten in reconventie worden gecompenseerd, omdat partijen over en weer ten dele in het gelijk en in het ongelijk zijn gesteld.

2.21.

Dit vonnis zal, zoals verzocht, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard (artikel 233 Rv). Dit betekent dat wanneer het geschil ook nog aan een hogere rechter wordt voorgelegd, in afwachting van die uitspraak voorlopig toch al naleving van dit vonnis kan worden afgedwongen door de partij die in het gelijk is gesteld, zij het op eigen risico (de hogere rechter kan anders oordelen).

2.22.

Al het in conventie en reconventie meer of anders gevorderde, wordt afgewezen.

3 De beslissing

De rechtbank

in conventie

3.1.

wijst de vorderingen van [eiser 5] af;

3.2.

vernietigt de opzeggingen van 4 oktober 2023 van de lidmaatschappen van [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4];

3.3.

gebiedt [gedaagde] om [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4] ongehinderd toegang te verlenen tot hun tuinen;

3.4.

gebiedt [gedaagde] om de inhoud van dit vonnis als volgt aan alle leden kenbaar te maken in een nieuwsbrief van [gedaagde]: “Bij vonnis van 30 april 2025 heeft de rechtbank Rotterdam geoordeeld over een aantal door het bestuur van [gedaagde] opgezegde lidmaatschappen. Na afweging van alle argumenten over en weer heeft de rechtbank geoordeeld dat voor de opzeggingen van de lidmaatschappen van [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4] onvoldoende grond bestond. De rechtbank heeft daarom die opzeggingen vernietigd. Het bestuur van [gedaagde] is geboden om hen ongehinderd toegang te verlenen tot hun tuinen en om de inhoud van dit vonnis aan alle leden kenbaar te maken in een nieuwsbrief van [gedaagde]. Het bestuur van [gedaagde]”;

3.5.

bepaalt dat [gedaagde] aan elk van de vier leden een eenmalige dwangsom van € 1.000,- verbeurt (totaal dus € 4.000,-) wanneer niet uiterlijk vóór 1 juli 2025 aan het hiervoor genoemde gebod tot publicatie in een nieuwsbrief is voldaan;

3.6.

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4], begroot op totaal € 1.865,42, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang de dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;

in reconventie

3.7.

veroordeelt [eiser 1] om aan [gedaagde] te betalen:

- een bedrag van € 779,98, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf 31 juli 2024 tot de dag van volledige betaling, en

- de huurtermijnen over de periode van 1 augustus 2024 t/m 30 april 2025, vermeerderd met de wettelijke rente over elke termijn vanaf het moment dat zij in verzuim was met betaling daarvan, tot de dag van volledige betaling;

3.8.

veroordeelt [eiser 2] om aan [gedaagde] te betalen:

- een bedrag van € 3.789,89, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf 31 juli 2024 tot de dag van volledige betaling, en

- de huurtermijnen over de periode van 1 augustus 2024 t/m 30 april 2025, vermeerderd met de wettelijke rente over elke termijn vanaf het moment dat hij in verzuim was met betaling daarvan, tot de dag van volledige betaling;

3.9.

veroordeelt [eiser 3] om aan [gedaagde] te betalen:

- een bedrag van € 3.491,54, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf 31 juli 2024 tot de dag van volledige betaling, en

- de huurtermijnen over de periode van 1 augustus 2024 t/m 30 april 2025, vermeerderd met de wettelijke rente over elke termijn vanaf het moment dat hij in verzuim was met betaling daarvan, tot de dag van volledige betaling;

3.10.

veroordeelt [eiser 4] om aan [gedaagde] te betalen:

- een bedrag van € 952,91, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf 31 juli 2024 tot de dag van volledige betaling, en

- de huurtermijnen over de periode van 1 augustus 2024 t/m 30 april 2025, vermeerderd met de wettelijke rente over elke termijn vanaf het moment dat zij in verzuim was met betaling daarvan, tot de dag van volledige betaling;

3.11.

compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

in conventie en reconventie

3.12.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

3.13.

wijst het meer of anders gevorderde af

Dit vonnis is gewezen door mr. dr. P.G.J. van den Berg en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2025.

3537

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.