De partijen worden hierna ‘Hoist Finance’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.
1 De procedure
1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
-
de dagvaarding van 4 december 2013, met bijlagen;
-
het verstekvonnis van deze rechtbank van 31 januari 2014 met zaaknummer 2684978 \ CV EXPL 14-1627;
-
de verzetdagvaarding van 19 december 2024, met bijlagen;
-
de repliek, met bijlagen.
2 De beoordeling
Waar gaat de zaak over?
2.1.
Volgens Hoist Finance heeft [gedaagde] een abonnement afgesloten met Sportschool IJsselmonde op grond waarvan [gedaagde] een abonnementsprijs van € 25,00 per maand moet betalen. Hoist Finance stelt dat [gedaagde] een betalingsachterstand heeft laten ontstaan in de abonnementsgelden. Sportschool IJsselmonde heeft haar vordering op [gedaagde] gecedeerd aan Direct Pay Services. Om betaling te krijgen van die vordering is Direct Pay Services een procedure gestart. In die procedure is [gedaagde] bij verstekvonnis veroordeeld tot betaling van € 142,16 (€ 100,00 aan abonnementsgelden, € 2,16 aan vervallen wettelijke rente en € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten) vermeerderd met de wettelijke rente en proceskosten. Na het wijzen van het verstekvonnis is de vordering gecedeerd aan Hoist Finance.
2.2.
[gedaagde] is het niet eens met het verstekvonnis en heeft een verzetdagvaarding uitgebracht. Hij voert als verweer dat hij geen overeenkomst heeft gesloten met Hoist Finance of met Direct Pay Services op grond waarvan hij € 142,16 verschuldigd is.
2.3.
In reactie op de verzetdagvaarding laat Hoist Finance weten dat zij van mening is dat [gedaagde] te laat is met het instellen van zijn verzet.
Conclusie
2.4.
[gedaagde] is niet ontvankelijk in het door hem ingestelde verzet. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Verzet is te laat ingesteld
2.5.
[gedaagde] is niet ontvankelijk in het door hem ingestelde verzet, omdat hij te laat een verzetdagvaarding heeft uitgebracht.
2.6.
Op grond van artikel 143 lid 3 Rv geldt dat het verzet moet worden ingesteld binnen vier weken vanaf de dag waarop het verstekvonnis ten uitvoer is gelegd. Van tenuitvoerlegging is volgens artikel 144 sub b Rv sprake als derdenbeslag is gelegd op een vordering tot periodieke betalingen na de eerste uitbetaling. Het gaat om de eerste uitbetaling aan de beslaglegger en niet zoals door [gedaagde] wordt gesteld aan de veroordeelde.
2.7.
Vast staat dat de eerste uitbetaling uit hoofde van het gelegde beslag op
14 november 2024 heeft plaatsgevonden. De verzettermijn van vier weken is daarom op
14 november 2024 gaan lopen en was verstreken toen [gedaagde] op 19 december 2024 de verzetdagvaarding uitbracht.
Niet in strijd met artikel 6 EVRM
2.8.
Er is geen sprake van omstandigheden die leiden tot verruiming van de verzettermijn. Onverkorte toepassing van de wettelijke regeling van de verzettermijn is in dit geval niet in strijd met artikel 6 EVRM.
2.9.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat onder omstandigheden onverkorte toepassing van de regeling van de verzettermijn achterwege moet blijven, als die tot een resultaat leidt dat niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. Hiervan is in dit geval geen sprake.
2.10.
Uit het verweer van [gedaagde] blijkt dat hij op 22 november 2024 ervan op de hoogte is geraakt dat er een uitbetaling had plaatsgevonden als gevolg van het onder UWV gelegde derdenbeslag. Nu er op 22 november 2024 voor [gedaagde] nog bijna drie weken resteerden om in verzet te komen kan niet gezegd worden dat onder de gegeven omstandigheden onverkorte toepassing van de wettelijke regeling van de verzettermijn in strijd is met artikel 6 EVRM. Vanwege het essentiële belang daarvan valt niet in te zien waarom niet van (de gemachtigde van) [gedaagde] kon worden verlangd om zo spoedig mogelijk na te gaan wanneer de eerste uitbetaling in het kader van het derdenbeslag aan de beslaglegger had plaatsgevonden, zodat het verzet op tijd kon worden ingesteld.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.11.
De proceskosten van de verzetprocedure komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan Hoist Finance moet betalen op € 30,00 aan salaris voor de gemachtigde.
2.12.
De kantonrechter ziet geen aanleiding voor toewijzing van de werkelijke proceskosten van Hoist Finance. Nog daargelaten dat Hoist Finance deze kosten op geen enkele manier heeft onderbouwd, worden de volledige proceskosten alleen toegewezen in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. De kantonrechter is van oordeel dat hiervan geen sprake is.
3 De beslissing
De kantonrechter:
3.1.
verklaart [gedaagde] niet-ontvankelijk in zijn verzet;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van Hoist Finance worden begroot op € 30,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
572
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: