Rechtbank Rotterdam
Parketnummer: 10/218211-24
Datum uitspraak: 21 mei 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [postcode] [plaats] ,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsvrouw mr. N.L.A.N. Weusthof, advocaat te Enschede,
raadsman mr. J.B.A. Kalk, advocaat te Enschede.
8 Vorderingen benadeelde partijen
De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd, allen vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Hamers, advocaat te Rotterdam:
- [benadeelde 1] . Zij vordert vergoeding van € 20.000,- (subsidiair € 17.500,-) aan affectieschade, € 30.000,- aan schade wegens aantasting in de persoon op andere wijze, € 25.000,- aan gederfd levensonderhoud (subsidiair € 24.000,- en meer subsidiair € 6.000,-), en € 5.000,- aan nader te onderbouwen schade.
- [benadeelde 2] . Zij vordert vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade, € 40.000,- aan schokschade, € 430,40 aan zorgkosten en € 5.000,- aan nader te onderbouwen schade.
- [benadeelde 3] . Zij vordert vergoeding van € 40.000,- aan schokschade, € 335,75 aan zorgkosten en € 5.000,- aan nader te onderbouwen schade.
- [benadeelde 4] . Hij vordert vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade, € 40.000,- aan schokschade, € 15.863,83 aan materiële schade (bestaande uit: € 7.000,- (subsidiair € 3.444,35) kosten lijkbezorging, € 577,12zorgkosten en € 7.673,- (subsidiair € 5.521,10) verhuiskosten, als mede niet nader gespecificeerde kosten voor een grafmonument) en € 5.000,- aan nader te onderbouwen schade.
- [benadeelde 5] . Hij vordert vergoeding van € 2.419,92 aan kosten lijkbezorging.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen.
De benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] vorderen allen schokschade. Zij kunnen hier allen aanspraak op maken. [benadeelde 3] en [benadeelde 4] hebben het slachtoffer aangetroffen. [benadeelde 2] heeft het slachtoffer niet dood aangetroffen, maar heeft uit eerste hand vernomen en heeft zich ook een voorstelling kunnen maken van hoe het slachtoffer is aangetroffen. Het gevorderde bedrag is billijk. Daarnaast vorderen [benadeelde 2] en [benadeelde 4] affectieschade. De gevorderde bedragen zijn gebaseerd op toepasselijke wet- en regelgeving en zijn daarom ook billijk. De gevorderde zorgkosten van [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] zijn voldoende onderbouwd en dus toewijsbaar. Dit geldt ook voor de door [benadeelde 4] gevorderde verhuiskosten. Ook de door [benadeelde 4] en [benadeelde 5] gemaakte kosten van lijkbezorging zijn voldoende onderbouwd en dus toewijsbaar. De door [benadeelde 1] gevorderde affectieschade, vergoeding voor aantasting in de persoon op andere wijze en vergoeding voor het gederfd levensonderhoud zijn toewijsbaar. Ten aanzien van de hoogte van de op te leggen schadevergoeding ter zake refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie vordert daarnaast de toegewezen vorderingen te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de door [benadeelde 2] en [benadeelde 4] gevorderde affectieschade, de door [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] gevorderde zorgkosten en de door [benadeelde 4] en [benadeelde 5] gevorderde kosten van lijkbezorging. De verdediging heeft verder verzocht de door [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] gevorderde “nader te onderbouwen schade” niet-ontvankelijk te verklaren en de maximale dagen gijzeling per benadeelde partij op één dag vast te stellen.
Per benadeelde partij is verder het volgende door de verdediging naar voren gebracht:
[benadeelde 1] :
De verdediging heeft ten aanzien het gederfd levensonderhoud verzocht tot toewijzing van het meer subsidiair gevorderde bedrag van € 6.000,-. De primair en subsidiair gevorderde bedragen zijn onvoldoende onderbouwd. De verdediging heeft ten aanzien van de aantasting in de persoon op andere wijze primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair een schatting te maken. De verdediging acht een bedrag van €10.000,- billijk.
[benadeelde 2] :
De verdediging heeft verzocht de schokschade af te wijzen, dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu niet wordt voldaan aan het confrontatievereiste.
[benadeelde 3] :
De verdediging heeft ten aanzien van de schokschade primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu de vordering daaromtrent onvoldoende is onderbouwd. De onderbouwing bevat geen concrete diagnose, er is zodoende geen sprake van een erkend psychiatrisch ziektebeeld dat naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. De verdediging heeft subsidiair verzocht een schatting te maken. De verdediging acht een bedrag van €10.000,- billijk.
[benadeelde 4] :
De verdediging heeft ten aanzien van de schokschade primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu de vordering daaromtrent onvoldoende is onderbouwd. De onderbouwing bevat een document waarop vermeld staat dat de benadeelde partij PTSS-klachten vertoond. Het is echter onduidelijk wat voor document dit is, door wie het is opgesteld of welke conclusie hieruit getrokken zou moeten worden. Dit document is namelijk niet ondertekend, niet gedateerd, niet voorzien van een logo of kenmerk van de behandelaar of praktijknaam, er zijn geen BIG-nummers opgenomen en er is in het document bovendien geen diagnose gesteld. Er is zodoende geen sprake van een erkend psychiatrisch ziektebeeld dat naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. De verdediging heeft subsidiair verzocht een schatting te maken. De verdediging acht een bedrag van €10.000,- billijk. De verdediging heeft ten aanzien van de verhuiskosten primair verzocht de vordering af te wijzen, dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu verhuiskosten conform art. 6:108 BW niet een schadepost is die voor vergoeding in aanmerking komt. De verdediging heeft subsidiair verzocht een bedrag toe te kennen ter hoogte van € 1.407,39 nu slechts dit bedrag voldoende is onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
8.3.1.
Opmerkingen vooraf
De rechtbank stelt voorop dat de benadeelde partijen begrijpelijkerwijs diep zijn getroffen door het overlijden van het slachtoffer. Er is sprake van enorm verdriet en leed bij de benadeelde partijen. De vorderingen zullen desondanks beoordeeld moeten worden binnen de wettelijke context. Met andere woorden: schadevergoedingsvorderingen kunnen alleen worden toegewezen als daarvoor een wettelijke grondslag aanwezig is en de schade op grond van een juridische beoordeling voor toewijzing in aanmerking komt.
8.3.2.
Niet betwiste vorderingen
De door [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 4] gevorderde affectieschade, de door [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] gevorderde zorgkosten en de door [benadeelde 5] gevorderde kosten van lijkbezorging zullen worden toegewezen. De verdediging heeft tegen deze vorderingen geen verweer gevoerd en de genoemde schadeposten zijn ook voldoende onderbouwd (materiële schadeposten), billijk (immateriële schadeposten) en (voor wat betreft de affectieschade) in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade.
8.3.3.
Materiële schade (gederfd levensonderhoud) en immateriële schade (aantasting in de persoon op andere wijze), [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft schadevergoeding wegens gederfd levensonderhoud en aantasting in de persoon op andere wijze gevorderd.
Gederfd levensonderhoud
Op grond van art. 6:108 lid 1 BW heeft een benadeelde partij recht op vergoeding van gederfd levensonderhoud. Het uitgangspunt daarbij is dat de levensstandaard van de benadeelde partij zoveel als mogelijk gelijk blijft aan de hypothetische situatie zonder overlijden van het slachtoffer. Dit zal moeten worden begroot aan de hand van een aantal onzekere factoren, waaronder de verwachtingen omtrent de inkomsten die het slachtoffer en de nabestaande in de toekomst zouden hebben genoten als het strafbare feit niet had plaatsgevonden en de verwachtingen omtrent de toekomstige inkomsten van de nabestaande in de door dit feit veroorzaakte situatie. Voor het bepalen van de aanwezigheid en omvang van de schade is onder meer van belang de (toekomstige) behoeftigheid van de benadeelde partij en de mate waarin het slachtoffer in dit levensonderhoud zou hebben voorzien (zowel in financiële zin als in natura). Het ligt op de weg van de benadeelde partij om de in dat kader relevante - deels onzekere - feiten en omstandigheden te stellen en te onderbouwen (vgl. Hoge Raad 23 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:644).
Namens de benadeelde partij [benadeelde 1] is gesteld dat zij evident behoeftig is en blijft, dat het slachtoffer € 1.600,- per maand verdiende en dat zij 90-95% van de zorg leverde aan de benadeelde partij [benadeelde 1] . Enige nadere onderbouwing - met financiële stukken of anderszins - ontbreekt echter, zodat thans niet kan worden vastgesteld of er sprake is van te vergoeden schade en - zo ja - wat hiervan de hoogte zou zijn. De rechtbank ziet geen mogelijkheid de benadeelde partij [benadeelde 1] in de gelegenheid te stellen dit nader te onderbouwen. Indien de benadeelde partij [benadeelde 1] de gelegenheid zou worden geboden om haar vordering nader te onderbouwen, dan zou dit echter een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook om die reden niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Aantasting in de persoon op andere wijze
De advocaat van de benadeelde partij heeft aangevoerd dat de verdachte een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij [benadeelde 1] door het slachtoffer op gewelddadige wijze van het leven te beroven. Door het handelen van de verdachte zal benadeelde partij [benadeelde 1] vanaf haar babytijd haar biologische moeder moeten missen, hetgeen een reële bedreiging vormt voor de ontwikkeling en het zelfvertrouwen van de benadeelde partij [benadeelde 1] . Om die reden is er sprake van “aantasting in de persoon op andere wijze” zoals bedoeld in art. 6:106 aanhef en onder b BW en is een schadevergoeding toewijsbaar.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt vast dat de verdachte een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij [benadeelde 1] door haar moeder opzettelijk van het leven te beroven. Hierdoor zal zij immers haar moeder vanaf zeer jonge leeftijd en voor de rest van haar leven moeten missen. Dit zeer tragische gegeven leidt echter niet tot de toekenning van een vergoeding voor een ‘aantasting in de persoon’, nu de wet hiervoor geen grondslag biedt. De wet bepaalt immers limitatief in welke gevallen immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. In het onderhavige geval is de vordering gebaseerd op art. 6:106 aanhef en onder b BW. Dit artikel biedt een mogelijkheid tot vergoeding van schade aan “de benadeelde” indien deze “lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast”. De persoon van de benadeelde in dit artikel is echter niet de naaste van het slachtoffer, maar betreft degene die zelf is getroffen door de onrechtmatige daad, in dit geval de (overleden) moeder van de benadeelde partij
(vgl. ECLI:NL:PHR:2021:230, rechtsoverwegingen 81 t/m 87). Naasten van een overleden slachtoffer kunnen alleen aanspraak maken op schadeposten zoals die zijn vermeld in art. 6:108 BW: levensonderhoud, kosten van lijkbezorging en affectieschade. De enige uitzondering op dit limitatieve stelsel is de in de jurisprudentie aangenomen schokschade. De wet biedt dus geen ruimte voor een vergoeding van schade op grond van een aantasting in de persoon op andere wijze van een nabestaande, zodat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
8.3.4.
Immateriële schade (schokschade), [benadeelde 3] , [benadeelde 2] en [benadeelde 4]
De benadeelde partijen [benadeelde 3] , [benadeelde 2] en [benadeelde 4] hebben schokschade gevorderd.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is toekenning van zogenoemde schok- of shockschade mogelijk. Het recht op vergoeding van schade bestaat als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Dat zal zich met name voordoen indien iemand tot wie de getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ten laste gelegde is gedood of verwond.
Het recht op vergoeding van schokschade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige - waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog - tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld. Bij samenloop van affectie- en schokschade moet de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding wegens schokschade rekening moet worden gehouden met de vergoeding wegens affectieschade (vgl. Hoge Raad van 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958).
De advocaat van de benadeelde partijen heeft naar voren gebracht dat [benadeelde 3] en [benadeelde 4] in de woning van het slachtoffer zijn geconfronteerd met het levenloze lichaam van het slachtoffer. [benadeelde 3] is hierop direct begonnen met reanimeren, met [benadeelde 4] in haar bijzijn. Dit is voor beiden een traumatische ervaring geweest. [benadeelde 2] is niet direct met het levenloze lichaam van het slachtoffer geconfronteerd maar is door [benadeelde 3] , kort na haar aankomst in de woning en de vondst van het slachtoffer, telefonisch op de hoogte gebracht. Later is zij ook door de politie geïnformeerd. De wijze waarop [benadeelde 2] met dit verschrikkelijke nieuws geconfronteerd werd, heeft bij haar een schok teweeggebracht, waardoor ook zij voor vergoeding van schokschade in aanmerking komt. Ter staving van deze stellingen zijn enkele schriftelijke stukken overgelegd. De verdediging heeft, gelet op de inhoud van deze stukken, de vordering betwist.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. De rechtbank erkent dat het aantreffen van het slachtoffer bijzonder zwaar geweest moet zijn voor de benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 4] . De rechtbank kan echter niet vaststellen dat dit een zodanig geestelijk letsel heeft veroorzaakt dat zij recht hebben op een vergoeding van schokschade. De verklaringen die de benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 4] in dit verband hebben overgelegd zijn daarvoor - mede in het licht van de betwisting hiervan door de verdediging - onvoldoende. Voor beide verklaringen geldt dat zij niet op briefpapier van een (klinisch) psycholoog of psychotherapeut (of andere deskundige) gesteld zijn, niet zijn ondertekend en ook geen melding maken van een BIG-registratie, zodat de rechtbank van beide betwiste verklaringen niet kan vaststellen dat er sprake is van een verklaring of rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige. Ook voor wat betreft de benadeelde partij [benadeelde 2] geldt dat een deskundige rapportage ontbreekt. De rechtbank ziet geen mogelijkheid de benadeelde partijen in de gelegenheid te stellen dit nader te onderbouwen. Indien de rechtbank de benadeelde partijen [benadeelde 3] , [benadeelde 2] en [benadeelde 4] de gelegenheid zou bieden om nadere deskundigenrapportages in het geding te brengen, dan zou dit een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partijen om die reden dan ook niet-ontvankelijk verklaren voor dit deel van hun vorderingen. Dit deel van de vorderingen kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.3.5.
Materiële schade (verhuiskosten / kosten van lijkbezorging), [benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft zijn verhuiskosten en de kosten van lijkbezorging gevorderd.
Op grond van art. 51f Sr kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. Van rechtstreekse schade is sprake als iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. Het belang dat wordt beschermd door de strafbepaling “doodslag” is het menselijk leven als zodanig. Nabestaanden van een slachtoffer van een onrechtmatige daad kunnen op grond van art. 6:108 lid 1, 2 en 3 BW, aanspraak maken op vergoeding van materiële schade. Dit ziet dan op vergoeding van gederfd levensonderhoud, vergoeding van de kosten van lijkbezorging of affectieschade. Deze bepaling verhindert echter dat door nabestaanden ook aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding van andere dan de daar genoemde (materiële) schade (vgl. HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8583). De rechtbank zal de vordering voor wat betreft de verhuiskosten dan ook afwijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft de kosten van lijkbezorging (inclusief de pro-memorie aangevoerde kosten van het gedenkteken), niet-ontvankelijk verklaren nu deze kosten geheel niet worden onderbouwd. De rechtbank kan ook geen gemotiveerde schatting maken van een bedrag dat wel zou kunnen worden toegewezen, nu zij zich ook onvoldoende voorgelicht acht over de specifieke omstandigheden rondom de begrafenis in het buitenland en de kosten die daarmee gemoeid zouden zijn geweest. De rechtbank ziet geen mogelijkheid de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen dit nader te onderbouwen omdat dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
8.3.6.
Nader te onderbouwen schade
Ieder van de benadeelde partijen, met uitzondering van [benadeelde 5] , heeft een bedrag van € 5.000,- gevorderd voor vergoeding van nader te onderbouwen schade. Dit betreft (kennelijk) zowel materiële als immateriële schade die niet bekend is, dan wel toekomstig is voor een eventuele hoger beroepsprocedure. Deze vorderingen missen echter elke vorm van onderbouwing en concretisering zodat - mede gelet op de overige vorderingen tot vergoeding van materiële en immateriële schade die door de benadeelde partijen tegen de verdachte zijn ingesteld - niet gezegd kan worden dat de benadeelde partijen in dit verband aan hun (minimale) stelplicht hebben voldaan. Deze vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
8.3.7.
BEM-clausule [benadeelde 1]
De rechtbank zal bepalen dat de schadevergoeding van [benadeelde 1] zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde 1] te openen rekening met een zogenoemde BEM-clausule (BEM = Belegging Erfenis en andere gelden Minderjarigen). Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. [benadeelde 1] en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen tot [benadeelde 1] achttien jaar is als gevolg van deze clausule slechts met toestemming van de kantonrechter over dit vermogen beschikken.
De rechtbank bepaalt in dit verband dat de advocaat van de benadeelde partij [benadeelde 1] binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis het Openbaar Ministerie op de hoogte stelt welke rekening voor de benadeelde partij [benadeelde 1] is geopend.
8.3.8.
Gijzeling
Het verzoek van de verdediging om - in het kader van zijn (toekomstige) financiële situatie - slechts één dag gijzeling te bepalen per benadeelde partij, zal worden afgewezen. Op grond van art. 6:4:20 lid 3 Sv wordt gijzeling niet toegepast indien een veroordeelde aannemelijk maakt dat hij buiten staat is te voldoen aan de verplichting tot betaling. Indien de financiële situatie het voor de verdachte (nu of in de toekomst) niet mogelijk maakt aan zijn financiële verplichtingen te voldoen, staat alsdan voor hem de mogelijkheid open om zijn gestelde situatie aannemelijk te maken en op die wijze een eventuele gijzeling te voorkomen.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen zoals hieronder in de tabel vermeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2024 en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in art. 36f Sr passend en geboden geacht.
Benadeelde partij
|
Totale vordering
|
Toegewezen materiële schade
|
Toegewezen immateriële /affectie schade
|
Totaal toegewezen schade
|
Aantal dagen gijzeling
|
[benadeelde 1]
|
€ 80.000,-
|
€ 0
|
€ 20.000,-
|
€ 20.000,-
|
135 dagen
|
[benadeelde 2]
|
€ 62.930,40
|
€ 430,40
|
€ 17.500,-
|
€ 17.930,40
|
124 dagen
|
[benadeelde 3]
|
€ 45.335,75
|
€ 335,74
|
€ 0
|
€ 335,74
|
6 dagen
|
[benadeelde 4]
|
€ 78.363,83
|
€ 577,12
|
€ 17.500,-
|
€ 18.077,12
|
125 dagen
|
[benadeelde 5]
|
€ 2.419,92
|
€ 2.419,92
|
NVT
|
€ 2.500,-
|
35 dagen
|
11 Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd;
adviseert de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege te doen aanvangen op de dag volgend op de dag waarop de opgelegde gevangenisstraf tot een einde komt, dan wel zo spoedig mogelijk daarna;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de in de onderstaande tabel genoemde benadeelde partijen te betalen de daarin genoemde bedragen aan materiële en/of immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 juli 2024, tot aan de dag der algehele voldoening;
Benadeelde partij
|
Toegewezen materiële schade
|
Toegewezen immateriële /affectie schade
|
Totaal toegewezen schade
|
Aantal dagen gijzeling
|
[benadeelde 1]
|
€ 0
|
€ 20.000,-
|
€ 20.000,-
|
135 dagen
|
[benadeelde 2]
|
€ 430,40
|
€ 17.500,-
|
€ 17.930,40
|
124 dagen
|
[benadeelde 3]
|
€ 335,74
|
€ 0
|
€ 335,74
|
6 dagen
|
[benadeelde 4]
|
€ 577,12
|
€ 17.500,-
|
€ 18.077,12
|
125 dagen
|
[benadeelde 5]
|
€ 2.419,92
|
NVT
|
€ 2.500,-
|
35 dagen
|
bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding aan [benadeelde 1] , zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde 1] , geboren op 24 juli 2023, te openen rekening met een BEM-clausule;
wijst af het gedeelte van de vordering van de in de bovenstaande tabel genoemde benadeelde partijen, voor zover dat ziet op de nader te onderbouwen schade;
wijst af het gedeelte van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] dat ziet op de gevorderde materiële schade met betrekking tot de verhuiskosten;
wijst af het gedeelte van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] dat ziet op de gevorderde materiële schade met betrekking tot de aantasting in de persoon op andere wijze;
verklaart de in de bovenstaande tabel genoemde benadeelde partijen, met uitzondering van [benadeelde 5] , niet-ontvankelijk in het resterende deel van de hun vorderingen en bepaalt dat dit deel van de vorderingen slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de in de bovenstaande tabel genoemde benadeelde partijen gemaakt, tot nu toe aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de in de bovenstaande tabel genoemde benadeelde partijen te betalen de daarin genoemde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom aan materiële en/of immateriële schade niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van het in de bovenstaande tabel genoemde aantal dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de in de bovenstaande tabel genoemde benadeelde partijen tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de in de tabel genoemde benadeelde partijen en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mrs. N.M. Ketelaar en J.A. Terstegge, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.P. de Jong, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij,
op of omstreeks 06 juli 2024 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade, in
elk geval opzettelijk,
een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
(met kracht) de keel/hals van die [slachtoffer] dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of
dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden,
althans op enigerlei wijze (grote) (uitwendige) kracht/druk uitgeoefend op de
keel/hals van die [slachtoffer]
als gevolg waarvan aan die [slachtoffer] (gedurende langere tijd) de adem werd
ontnomen, althans die [slachtoffer] geen, althans onvoldoende zuurstof kon inademen,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden:
( art 289 Wetboek van Strafrecht )