RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 09-6056
Zaaknummer: 343289
Datum beschikking: 11 januari 2010
Artikel 1:9 van het Burgerlijk Wetboek
Beschikking op het op 17 juli 2009 ingekomen verzoekschrift van:
[de man A.]
wonende te [woonplaats C.]
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A. Khan te Hoofddorp.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vrouw B.]
wonende te [woonplaats R.]
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.B. Brouwer te 's-Gravenhage.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het verzoekschrift.
Op 7 december 2009 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld.
Hierbij zijn verschenen: beide partijen met hun advocaten. Van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.
Verzoek en verweer
De man heeft de rechtbank verzocht de vrouw ex artikel 1:9, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) de bevoegdheid te ontnemen om zijn geslachtsnaam te gebruiken, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw heeft ter terechtzitting verweer gevoerd tegen het verzoek van de man. Zij heeft de rechtbank verzocht dat verzoek af te wijzen.
Feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1. Partijen zijn gehuwd geweest van 26 februari 1970 tot 7 mei 2007. Op laatstgenoemde datum is het huwelijk ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 16 maart 2007 in de registers van de burgerlijke stand.
2. Uit het huwelijk van partijen zijn geen kinderen geboren. Evenmin zijn daaruit andere afstammelingen in leven.
3. De vrouw is niet hertrouwd.
Beoordeling
Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft de man aangevoerd dat de vrouw heeft getracht de echtscheidingsprocedure te vertragen, hetgeen heeft geleid tot veel - financiële - ellende. Voorts heeft de man aangevoerd dat de vrouw hem in [woonplaats R.] een slechte naam heeft bezorgd door het verspreiden van onwaarheden. Ook in familiezaken handelt de vrouw in strijd met de fatsoensnormen, aldus de man. De man heeft de indruk dat de vrouw de naam "[A.]" slechts gebruikt om hem dwars te zitten en te kwetsen. Door het gebruik van de naam door de vrouw wordt hij bij voortduring herinnerd aan de echtscheidingsprocedure. Dit valt hem zeer zwaar, aldus de man. Zijn huidige partner ervaart het voeren van zijn geslachtsnaam door de vrouw bovendien als stuitend en als een hindernis in het formaliseren van de nieuwe relatie. De man is van mening dat, gelet op voornoemde bezwaren, aan de vrouw de bevoegdheid dient te worden ontnomen om zijn geslachtsnaam te gebruiken.
De vrouw heeft, onder verwijzing naar een uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden van 20 januari 1971, NJ 1971, 296, gesteld dat het verzoek van de man dient te worden afgewezen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:9, eerste lid, BW is de vrouw bevoegd de geslachtsnaam van de man te voeren of aan de hare te doen voorafgaan dan wel die te doen volgen op haar eigen geslachtsnaam. Deze bevoegdheid van de vrouw geldt ongeacht de toestemming daartoe van de man.
Indien het huwelijk door echtscheiding is ontbonden en daaruit geen afstammelingen in leven zijn, kan de rechtbank op grond van het tweede lid van voornoemd artikel, wanneer daartoe gegronde redenen bestaan, op verzoek van de gewezen echtgenoot aan de vrouw de haar in het eerste lid toegekende bevoegdheid ontnemen.
De rechtbank stelt voorop dat de vrouw belang heeft bij het voeren van de geslachtsnaam van de man, nu zij die naam al bijna veertig jaar voert en onder die naam haar carrière heeft opgebouwd. De vrouw is onder die naam nog steeds actief op sociaal en bestuurlijk niveau. Bovendien heeft de vrouw te kennen gegeven dat de naam "[A.]" onderdeel van haar persoonlijkheid is geworden.
De rechtbank overweegt dat de vrouw heeft betwist dat het aan haar te wijten is dat de echtscheiding niet vlot is verlopen. Volgens haar is de man zelf debet geweest aan de langere duur van de echtscheidingsprocedure. Voorts heeft de vrouw betwist dat zij onwaarheden over de man heeft verkondigd. De man is in de visie van de vrouw door eigen toedoen in een slechter daglicht komen te staan in [woonplaats R.]. Tot slot heeft de vrouw uitdrukkelijk betwist dat zij in familiezaken in strijd met de fatsoensnomen heeft gehandeld. Gelet op het voorgaande zijn de stellingen van de man niet komen vast te staan. Dat de vrouw de naam "[A.]" alleen wil gebruiken om de man dwars te zitten of te kwetsen acht de rechtbank, gelet op het verhandelde ter terechtzitting, niet aannemelijk.
De enkele stelling van de man dat hij er (emotioneel) veel moeite mee heeft dat de vrouw zijn geslachtsnaam blijft dragen, is niet voldoende om aan te nemen dat voornoemd recht van de vrouw hiervoor zou moeten wijken.
De omstandigheid dat de partner van de man het voeren van de naam "[A.]" door de vrouw als storend ervaart levert evenmin een gegronde reden als bedoel in artikel 1:9, tweede lid, BW op. Immers, de wet staat er niet aan in de weg dat de partner van de man, na het formaliseren van de relatie met de man, eveneens de naam "[A.]" zal gaan voeren. De rechtbank is bovendien van oordeel dat in die situatie de kans op verwarring of verwisseling met de vrouw niet reëel is, niet in de laatste plaats nu de man en zijn partner niet in de buurt van [woonplaats R.] woonachtig zijn.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man geen bezwaren heeft aangevoerd die van zodanig gewicht zijn dat het belang van de vrouw om de geslachtsnaam van de man te blijven voeren daarvoor moet wijken. De rechtbank zal derhalve beslissen als na te melden.
wijst het verzoek van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.W. de Wit, bijgestaan door mr. J.M.A.L. de Backer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 januari 2010.