RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: 11/201 VEROR
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
Bomenstichting
te Utrecht,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem
verweerder.
1. Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist.
1.2 Bij besluit van 29 december 2010 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder aan zijn gemeente een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 46 populieren, waaraan onder meer als voorschrift is verbonden: “In de periode dat er een bezwaarschrift, voorlopige voorziening of beroepschrift kan worden ingediend, mag er niet worden gekapt (artikel 4.12c lid 4 van de APV). Als er een bezwaarschrift, voorlopige voorziening of beroepschrift is ingediend, hoort u dat binnen de zes weken van ons. Ook dan mag u niet kappen tot daarop is beslist en het besluit onherroepelijk is geworden.”
1.3 Nu verzoekster een bezwaarschrift heeft ingediend binnen de in het besluit vermelde termijn, betekent dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat van de vergunning niet eerder gebruik mag worden gemaakt dan nadat deze onherroepelijk is geworden. Dit betekent dat het de gemeente Lochem, zijnde de vergunninghouder, thans niet is toegestaan de desbetreffende populieren te kappen.
1.4 In zijn brief van 17 februari 2011 heeft verweerder evenwel gesteld dat in de omgevingsvergunning ten onrechte dit voorschrift is opgenomen. Verweerder heeft erop gewezen dat dit voorschrift is gebaseerd op artikel 4.12c, vierde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en zich op het standpunt gesteld dat deze bepaling buiten toepassing moet blijven wegens strijd met het dwingendrechtelijke artikel 6.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), dat bepaalt dat een beschikking in werking treedt met ingang van de dag na haar bekendmaking.
1.5 Wat er ook van zij van verweerders standpunt, de voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster tegen dat voorschrift niet is opgekomen. Voorts is de voorzieningenrechter niet gehouden ambtshalve te beoordelen of artikel 4.12c, vierde lid, van de APV in strijd moet worden geacht met artikel 6.1, eerste lid, van de Wabo. Het is de voorzieningenrechter overigens niet gebleken dat verweerder dit voorschrift heeft gewijzigd dan wel herroepen.
1.6 Gelet op het vorenoverwogene is thans geen sprake van onverwijlde spoed welke een voorlopige voorziening vereist. Het verzoek dient dan ook te worden afgewezen.
2. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2011.